202403789/1/R1.
Datum uitspraak: 19 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellante], wonend in Vlissingen,
appellante,
en
de raad van de gemeente Vlissingen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 18 april 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Scheldekwartier-Zuid, Stenenbeer" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2024, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door N. Kampstra en J. Beenhouwer, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 14 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Bestuurlijke lus
2. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
Inleiding
3. Het plan maakt de ontwikkeling mogelijk van maximaal 35 woningen op het huidige parkeerterrein aan de Stenenbeer. Daarnaast wordt met dit plan voorzien in de compensatie van de aanwezige parkeerplaatsen op de Stenenbeer door de realisatie van nieuwe parkeerplaatsen. Een aantal van deze nieuwe parkeerplaatsen wordt gerealiseerd door middel van een herinrichting van de woonstraat Koudenhoek. Het oostelijke deel van de Koudenhoek bestaat uit een weg met aan de ene zijde een rij huizen en aan de andere zijde een aantal parkeervakken. Naast deze parkeervakken ligt een groenstrook met volgroeide bomen.[appellante] heeft zicht op deze bomen vanuit haar woning en is het niet eens met het plan omdat daarin de groenstrook langs de Koudenhoek zal verdwijnen om plaats te maken voor de nieuwe parkeerplaatsen.
Procedureel
4. [appellante] betoogt dat zij ten onrechte niet is betrokken in de procedure voorafgaand aan het nemen van het besluit. De raad had haar geen bericht gestuurd dat een ontwerpplan ter inzage lag.
De Afdeling constateert dat is voldaan aan de wettelijke vereisten voor de kennisgeving van de terinzagelegging. In de Wet ruimtelijke ordening of in een ander wettelijk voorschrift valt geen bepaling aan te wijzen op grond waarvan het gemeentebestuur in een geval als hier aan de orde verplicht is eventuele belanghebbenden persoonlijk in kennis te stellen van de terinzagelegging van een ontwerpplan.
Het betoog slaagt niet.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Het beroep: inhoudelijk
6. [appellant] betoogt dat de raad zich redelijkerwijs niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat het oostelijke deel van de Koudenhoek wordt bestemd als "Verkeer" zonder daarbij rekening te houden met de feitelijk aanwezige groenstrook. Zij wijst erop dat de raad zich in de plantoelichting op het standpunt stelt dat het bestemmingsplan moet passen bij de feitelijk aanwezige situatie. Het had volgens haar daarom in de rede gelegen om in het bestemmingsplan te waarborgen dat de groenstrook in stand blijft. De bomen die er nu staan, hebben een cruciale rol in het verbeteren van de leefbaarheid in de omgeving, aldus[appellante].
6.1. Aan de straat Koudenhoek was voorheen geen bestemmingsplan van kracht (een zogenoemde "witte vlek"). Met het onderhavige plan is de straat Koudenhoek bestemd als "Verkeer". In artikel 3.1 van de planregels staat dat de voor "Verkeer" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wegen met ten hoogste twee rijstroken, voet- en rijwielpaden, pleinen en verblijfsgebieden;
[…];
d. andere bij de bestemming behorende voorzieningen, zoals parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, straatmeubilair, trappen en hellingbanen, kunstwerken, water en overige waterhuishoudkundige voorzieningen.
6.2. De Afdeling stelt vast dat de groenstrook langs de Koudenhoek deel uitmaakt van het bestemmingsvlak waarop de bestemming "Verkeer" rust. De raad stelt weliswaar onder verwijzing naar artikel 3.1, onder d, van de planregels dat ook groenvoorzieningen onder de bestemming "Verkeer" vallen en daarmee de feitelijke situatie is bestemd, maar dat doet er niet aan af dat op grond van diezelfde bepaling het ook planologisch is toegestaan om daar parkeervoorzieningen te creëren. De raad is ook voornemens die parkeervoorzieningen realiseren. In de plantoelichting staat immers onder paragraaf 4.3.3 dat met de herinrichting van de Koudenhoek kan worden voorzien in 33 extra parkeerplaatsen. De raad heeft ter zitting naar voren gebracht dat het aantal parkeerplaatsen nog niet vaststaat en er een participatietraject over de precieze herinrichting van de Koudenhoek zal plaatsvinden. Wat daar ook van zij, ook dat neemt niet weg dat op grond van artikel 3.1, onder d, van de planregels parkeervoorzieningen mogen worden gerealiseerd ten koste van de groenstrook.
6.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad het bestemmen van de groenstrook als "Verkeer" niet afdoende onderbouwd. De plantoelichting noch de daarbij behorende bijlagen geven inzicht in de afweging die ten grondslag ligt aan de keuze om ook de groenstrook aan de Koudenhoek als "Verkeer" te bestemmen. De Afdeling acht daarbij van belang dat het gaat om een beeldbepalende waardevolle groenstrook in een sterk verstedelijkte omgeving met weinig groenvoorzieningen. Het verwijderen van de groenstrook zou dan ook een aanmerkelijke aantasting van de woonomgeving van[appellante] opleveren. Naar het oordeel van de Afdeling zou het vaststellen van de bestemming "Verkeer" alleen in overeenstemming kunnen zijn met een goede ruimtelijke ordening indien zwaarwegende redenen aanwezig zijn die kunnen opwegen tegen het belang van het behoud van een goed woon- en leefklimaat aan de Koudenhoek. Van dergelijke redenen is de Afdeling bij de behandeling van het beroep niet gebleken. Zo is van de kant van de raad niet overtuigend gesteld dat het noodzakelijk zou zijn om het verlies van parkeerplaatsen op de Stenenbeer daadwerkelijk volledig te compenseren. Ook is niet aangetoond dat het onmogelijk zou zijn om op een andere manier, met behoud van de groenstrook, te voorzien in de vervangende parkeerplaatsen. Het plan is daarom in zoverre onvoldoende gemotiveerd en daarmee in strijd met artikel 3:46 van de Awb vastgesteld.
Het betoog slaagt.
Conclusie
7. De Afdeling ziet aanleiding de raad op de voet van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat hiervoor is overwogen het gebrek in het besluit te herstellen. Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen het gebrek te herstellen, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1174, blijft onder meer bij toepassing van een bestuurlijke lus op een gewijzigd of nieuw besluit het recht, zoals dat gold onmiddellijk vóór 1 januari 2024, van toepassing. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd besluit niet opnieuw te worden toegepast. 7.1. In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Vlissingen op:
- om binnen 26 weken na de verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat is overwogen onder 6.3, het gebrek in het besluit van 18 april 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Scheldekwartier-Zuid, Stenenbeer", te herstellen, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen, en
- de Afdeling en de andere partijen de uitkomst mede te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mede te delen.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Sparreboom
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025
195-1124