ECLI:NL:RVS:2025:620

Raad van State

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
202205380/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ontheffing voor tijdelijke werkwegen in Zuidplas

Op 19 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen een appellant en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De zaak betreft een ontheffing die op 6 juli 2022 door het college is verleend aan de gemeente Zuidplas voor het toepassen van maximaal 600 m3 houtachtig materiaal ten behoeve van tijdelijke werkwegen op de locatie Bredeweg 180 in Zevenhuizen. Deze tijdelijke werkwegen zijn aangelegd in het kader van de ontwikkeling van een nieuw dorp, 'Cortelande'. De appellant, wonend nabij de locatie, heeft beroep ingesteld tegen de verleende ontheffing, omdat hij overlast heeft ervaren van de werkzaamheden en zich verzet tegen de ruimtelijke ontwikkelingen op de kavels.

De Afdeling heeft de zaak op 22 januari 2025 ter zitting behandeld. De appellant betoogde dat de gemeente Zuidplas de ontheffing pas achteraf had aangevraagd, wat volgens hem niet de juiste procedure was. Het college erkende dat de ontheffing achteraf was verleend, maar stelde dat dit geen reden was om de ontheffing niet te verlenen, mits het belang van het milieu niet in het geding was. De appellant voerde ook aan dat het toegepaste houtachtige materiaal verontreinigd was met plastic, maar de Afdeling oordeelde dat dit een kwestie van handhaving was en niet in deze procedure aan de orde kon komen.

Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en oordeelde dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak benadrukt de mogelijkheid voor het college om ontheffingen te verlenen, zelfs als de aanvraag achteraf wordt gedaan, mits aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan.

Uitspraak

202205380/1/R4.
Datum uitspraak: 19 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 juli 2022 heeft het college aan de gemeente Zuidplas een ontheffing als bedoeld in artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer verleend voor het toepassen van maximaal 600 m3 houtachtig materiaal ten behoeve van het aanleggen van tijdelijke werkwegen op de locatie Bredeweg 180 in Zevenhuizen.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 januari 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. M.P. Vogelzang en I. Romijn, is verschenen.
Overwegingen
1.       In de gemeente Zuidplas wordt een vijfde dorp ontwikkeld dat de naam "Cortelande" zal krijgen. In het kader van deze ruimtelijke ontwikkeling zijn achter de oude boerderij aan de Bredeweg 180 vijf kavels voorzien van een functionele voorbelasting om deze kavels bouwrijp te maken. Om de vrachtwagens met de voor de functionele voorbelasting benodigde grond over de weilanden te kunnen laten rijden, zijn er tijdelijke werkwegen van geklepeld hout gerealiseerd. Deze werkwegen zijn in drie fases aangelegd met 600 m3 geklepeld hout op weefseldoek. Per fase zijn de werkwegen aangelegd en weer opgeruimd, waarbij hetzelfde hout op nieuw weefseldoek is gebruikt bij de volgende fase. De werkwegen zijn inmiddels verwijderd en het houtachtige materiaal en het gebruikte weefseldoek zijn afgevoerd.
Het toepassen van het houtachtige materiaal voor het aanleggen van de werkwegen is in strijd met het verbod in artikel 10.2, eerste lid, van de Wet milieubeheer om afvalstoffen buiten een inrichting op de bodem te brengen. Op grond van artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan het college ontheffing verlenen van dit verbod. De gemeente Zuidplas heeft daarom op 6 april 2022 alsnog bij het college een ontheffing gevraagd voor het toepassen van het houtachtige materiaal. Bij het besluit van 6 juli 2022 heeft het college die ontheffing alsnog verleend.
1.1.    [appellant] woont aan de [locatie] in Moordrecht, op korte afstand van de vijf kavels achter de boerderij aan de Bredeweg 180. Hij is het niet eens met de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen op de kavels en heeft overlast ervaren van de werkzaamheden, in het bijzonder van het transport van grond.
In zijn beroepschrift richt hij zich tegen de bij het besluit van 6 juli 2022 verleende ontheffing voor de tijdelijke werkwegen, maar daarnaast ook ruimer tegen de ruimtelijke ontwikkelingen op de kavels. Aangezien deze procedure alleen gaat over het besluit van 6 juli 2022, zal de Afdeling alleen de beroepsgronden bespreken die daartegen zijn gericht.
2.       [appellant] is het er niet mee eens dat de gemeente Zuidplas de ontheffing pas heeft aangevraagd na de aanleg van de werkwegen, terwijl de gemeente dat volgens hem net als ieder ander van tevoren had moeten doen.
2.1.    Het college erkent in zijn verweerschrift dat de ontheffing achteraf ter legalisatie is verleend en dat dat niet de gewenste gang van zaken is en stelt dat de gemeente daarop is aangesproken. Vervolgens stelt het college zich terecht op het standpunt dat dat echter geen reden is om de ontheffing niet te verlenen. Op grond van artikel 10.63, tweede lid, van de Wet milieubeheer kan het college de ontheffing verlenen indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet en voor zover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft. Dit toetsingskader staat er niet aan in de weg dat de ontheffing alsnog wordt verleend voor een toepassing die al eerder is aangevangen.
Het betoog slaagt niet.
3.       [appellant] stelt ten onrechte dat de gemeente Zuidplas zowel aanvrager als verlener van de ontheffing is en dat daarmee de slager zijn eigen vlees keurt. Aangezien de ontheffing is verleend door het college, en niet door de gemeente Zuidplas, is dat niet het geval.
4.       [appellant] voert tot slot aan dat het toegepaste houtachtige materiaal verontreinigd is met plastic en dat dit nog steeds in en op de bodem van de kavels ligt.
4.1.    Aan de verleende ontheffing is voorschrift 2.3 verbonden, waarin is bepaald dat de afvalstoffen die worden toegepast, vrij moeten zijn van visuele verontreinigingen en dat alle andere materialen, zoals bijvoorbeeld plastic, als bijmenging in het houtachtig materiaal niet zijn toegestaan. De ontheffing staat dus niet toe dat houtachtig materiaal wordt toegepast dat is verontreinigd met plastic. Als er in strijd met voorschrift 2.3 is gehandeld, is dat een kwestie van handhaving en daar gaat deze procedure niet over.
Het betoog slaagt niet.
5.       Het beroep is ongegrond.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kors
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2025
687-1098