202501954/2/R2.
Datum uitspraak: 28 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb) in het geding tussen:
Pelgrimshof Real Estate B.V. en Pelgrimshof Schijndel B.V. (hierna samen en in enkelvoud: Pelgrimshof), gevestigd in Handel, gemeente Gemert-Bakel,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Vught,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 februari 2025 heeft de raad het bestemmingsplan "Crematorium Zorgpark Voorburg" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft Pelgrimshof beroep ingesteld.
Pelgrimshof heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 20 november 2025, waar Pelgrimshof, vertegenwoordigd door mr. F.K. van den Akker, advocaat in Eindhoven, en de raad, vertegenwoordigd door R.P. Randewijk, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. H.P. Wiersema, advocaat in Den Bosch, bijgestaan door [gemachtigde A], [gemachtigde B] , [gemachtigde C] en [gemachtigde D], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 21 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
3. Het plan is vastgesteld op verzoek van [partij] en maakt de ontwikkeling van een uitvaartcentrum met crematorium mogelijk op de locatie Eikenven aan de [locatie] in Vught (hierna: het plangebied). Pelgrimshof is voornemens om een uitvaartcentrum met crematorium te realiseren op landgoed De Denneboom in Schijndel. [partij] en Pelgrimshof zijn werkzaam in hetzelfde marktsegment en (deels) hetzelfde verzorgingsgebied. Volgens Pelgrimshof is het plan vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro), omdat de behoefte aan de ontwikkeling van een uitvaartcentrum met crematorium in het plangebied ontbreekt.
Spoedeisend belang
4. Bij besluit van 3 september 2025 is aan [partij] een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een crematorium in het plangebied. Daartegen is door Pelgrimshof bezwaar gemaakt. Pelgrimshof heeft de voorzieningenrechter verzocht om het besluit van 6 februari 2025 te schorsen hangende het beroep, omdat Pelgrimshof wil voorkomen dat op het bezwaar moet worden beslist met inachtneming van het plan. Gelet hierop is er spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
Strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro?
5. Pelgrimshof betoogt dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. De bij de plantoelichting behorende "Ladderonderbouwing crematorium Eikenven, Vught" van Sweco van 23 juni 2023 bevat volgens Pelgrimshof geen deugdelijke beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling van een uitvaartcentrum met crematorium in het plangebied.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat Pelgrimshof zich als concurrent niet kan beroepen op artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, omdat de relativiteit, als bedoeld in artikel 8:69a van de Awb, daaraan in de weg staat. Volgens de raad leidt het plan niet tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening voor Pelgrimshof relevante leegstand. De raad verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724. Verder stelt de raad zich op het standpunt dat er, gelet op de nadere memo van Sweco van 26 juni 2025, voldoende behoefte is aan het in het plan voorziene uitvaartcentrum met crematorium. 5.2. In het kader van dit verzoek om voorlopige voorziening laat de voorzieningenrechter de vraag of artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een beroep door Pelgrimshof op artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, buiten beschouwing. Daarover moet in de hoofdzaak worden beslist.
5.3. Over de vraag of het plan is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
In de nadere memo van Sweco van 26 juni 2025 is gerekend met de meest recente prognose van de provincie Brabant van het aantal overlijdens in het verzorgingsgebied. Die prognose ligt hoger dan de prognose waarmee is gerekend in het rapport van juni 2023. Verder volgt uit de nadere memo dat in het rapport van juni 2023 het aandeel crematies conservatief is beraamd. Gebleken is dat de kwantitatieve behoefte aan crematies in het verzorgingsgebied hoger ligt. In de nadere memo is daarom gerekend met een hoger aandeel crematies. Bovendien is in het rapport van juni 2023 gerekend met een theoretische ovencapaciteit. Gebleken is dat de bezetting in de praktijk lager uitvalt, zodat in de nadere memo is uitgegaan van een realistische bezetting. De conclusie van Sweco in de nadere memo is dat door een toenemend aantal sterfgevallen, in combinatie met een hoog crematie-aandeel en uitgaande van een realistische bezetting, de behoefte aan het uitvaartcentrum met crematorium alleen maar zal toenemen.
Pelgrimshof heeft de conclusie van Sweco in de nadere memo van 26 juni 2025 niet bestreden. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door Pelgrimshof is aangevoerd geen aanleiding voor het voorlopige oordeel dat het besluit van 6 februari 2025 in de hoofdzaak niet in stand zal blijven, omdat het plan zou zijn vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
Conclusie
6. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
7. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, griffier.
w.g. Minderhoud
voorzieningenrechter
w.g. Graaff-Haasnoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2025
531