202406105/1/R1 en 202406105/3/R1.
Datum uitspraak: 19 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Wormer, gemeente Wormerland,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) van 27 augustus 2024 in zaken nrs. 24/3141, 24/3279 en 24/1116 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Wormerland.
Procesverloop
Bij besluit van 8 januari 2024 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het kappen van 84 bomen aan de Gele Lisstraat te Wormer.
Bij besluit van 12 maart 2024 heeft het college het door onder andere [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 11 juni 2024 heeft het college het door onder andere [appellant] gemaakte bezwaar tegen diverse andere besluiten niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 27 augustus 2024 heeft de rechtbank de door [appellant] ingestelde beroepen tegen de besluiten van 12 maart 2024 en 11 juni 2024 ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 januari 2025, waar [appellant] is verschenen.
Overwegingen
Onmiddellijk uitspraak in de hoofdzaak
1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding hoger beroep
3. [appellant] woont aan de Zandweg te Wormer, op korte afstand van bedrijven. Hij heeft een sterke betrokkenheid bij alles wat er in Wormer gebeurt, en vindt dat het college niet altijd even adequaat optreedt.
4. Deze hogerberoepsprocedure gaat over de uitspraak van de rechtbank van 27 augustus 2024. Daarin heeft de rechtbank beslist op twee beroepschriften die [appellant] heeft ingediend.
5. Het eerste beroepschrift had betrekking op het besluit van het college waarin een bezwaarschrift van 5 januari 2024 van onder meer [appellant] tegen een omgevingsvergunning voor het kappen van 84 bomen aan de Gele Lisstraat te Wormer niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft daarover geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellant], nu hij op 300 m van de te kappen bomen woont en daarop geen direct zicht heeft, niet als belanghebbende bij die vergunning kan worden aangemerkt. De stelling van [appellant] dat hij belanghebbende is bij alle ontwikkelingen binnen 500 m van zijn woning, heeft de rechtbank daarbij niet gevolgd.
6. Het tweede beroepschrift had betrekking op het besluit van het college waarbij een bezwaarschrift van 12 januari 2023 van [appellant] niet ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft daarover geoordeeld dat het college dat bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat [appellant], ondanks dat hij daartoe meermalen in de gelegenheid is gesteld, niet heeft aangegeven tegen welke besluiten hij precies bezwaar heeft willen maken, en op welke gronden.
Beoordeling van het hoger beroep
7. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn inhoudelijk vergelijkbaar met wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Ook in hoger beroep heeft [appellant] niet duidelijk kunnen maken tegen welke concrete besluiten zijn bezwaarschrift van 12 januari 2023 was gericht, en waarom deze besluiten zouden moeten worden herroepen.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
10. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.T. van Eck, griffier.
w.g. Besselink
voorzieningenrechter
w.g. Van Eck
griffier