202407754/1/A3.
Datum uitspraak: 19 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant A], wonend te Zwolle, naar gesteld handelend namens [appellant B],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 16 december 2024 in zaak nr. 23/2475 in het geding tussen:
[appellant A], naar gesteld handelend namens [appellant B]
en
Dienst Toeslagen
Procesverloop
Bij besluit van 29 oktober 2021 heeft Dienst Toeslagen een door [appellant A], naar gesteld handelend namens [appellant B], ingediend inzageverzoek op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming afgewezen wegens het ontbreken van een geldige machtiging.
Bij besluit van 24 mei 2022 heeft Dienst Toeslagen het door [appellant A] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 december 2024 heeft de rechtbank het door [appellant A] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant A] hoger beroep ingesteld.
Dienst Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant A] heeft nadere stukken ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb heeft gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank heeft het beroep van [appellant A] niet-ontvankelijk verklaard omdat er een termijnoverschrijding is die niet verschoonbaar is. Zij heeft onbesproken gelaten of er andere redenen zijn om te twijfelen aan de ontvankelijkheid van het beroep. In dat licht is onder meer de vraag aan de orde of [appellant A] wel een geldige machtiging heeft om te procederen voor [appellant B]. Nu de Afdeling het oordeel van de rechtbank volgt over de termijnoverschrijding, zal ook zij zich hiertoe beperken.
2. De rechtbank heeft overwogen dat de termijn voor het instellen van beroep is geëindigd op 5 juli 2022 en dat het beroepschrift op 19 oktober 2023, ruimschoots na de beroepstermijn, is ingediend. Verder heeft de rechtbank overwogen dat [appellant A] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen. Het komt voor zijn rekening en risico dat hij een eerder tijdig ingediend beroep tegen het besluit van 24 mei 2022 heeft ingetrokken. Ook de andere aangevoerde omstandigheden leiden volgens de rechtbank niet tot een verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, zodat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
3. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4 tot en met 7 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. [appellant A] richt zich in zijn gronden voornamelijk op de inhoud van de besluitvorming, maar maakt nog altijd niet aannemelijk dat de termijnoverschrijding niet aan hem is toe te rekenen.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
5. Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2025
802