202405829/1/A2.
Datum uitspraak: 6 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 augustus 2024 in zaak nr. 24/891 in het geding tussen:
[appellant]
en
het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Openbare zitting gehouden op 6 november 2025 om 09:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad: mr. W. den Ouden, voorzitter;
Griffier: mr. M. Schuurman.
Verschenen:
[appellant], vergezeld van zijn vader [vader];
Het CBR, vertegenwoordigd door mr. M.M. Kleijbeuker.
====================================
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 13 augustus 2024 van de rechtbank Den Haag.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Gronden:
• Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mag het CBR uitgaan van de juistheid van op ambtseed opgemaakte processen-verbaal.
• De bestuursrechter is in beginsel niet gebonden aan een sepot van de officier van justitie. Dat kan anders zijn indien het sepot de inhoud van het proces-verbaal dat ten grondslag is gelegd aan de oplegging van de Educatieve Maatregel Alcohol en Verkeer (hierna: EMA) onderuit haalt of anderszins een ander licht werpt op de feiten of omstandigheden waarop ook de bestuursrechtelijke maatregel is gebaseerd.
• Uit de kennisgeving van het sepot van 22 januari 2025, en de overgelegde toelichting van een medewerker van het Openbaar Ministerie daarop, volgt dat de officier van justitie niet beschikt over het proces-verbaal en daarom de strafzaak is geseponeerd.
• Het CBR beschikt over processen-verbaal en er zijn geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid daarvan. De stelling dat uit de vele aanhoudingen van [appellant] blijkt dat politieambtenaren hem vooringenomen behandelen, is niet concreet onderbouwd. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling mocht het CBR daarom uitgaan van de processen-verbaal en de EMA opleggen.
• Verder lag het op de weg van [appellant] om een diagnose of verklaring van een medisch deskundige over een mogelijke leveraandoening en zijn medicijngebruik te overleggen.
• De uitslag van een algemeen onderzoek naar zijn bloedwaarden uitgevoerd bijna acht maanden na de aanhouding door de politie is, zonder enige toelichting van een medisch deskundige, onvoldoende om te concluderen dat het bij de ademanalyse gemeten alcoholgehalte onjuist is. Ook de medische onderbouwing van de vader van [appellant] voldoet niet.
• De verbalisant van de politie heeft [appellant] op het politiebureau verder aangeboden om tegenonderzoek (bloedonderzoek) uit te laten voeren naar het alcoholgehalte.
• [appellant] kan het CBR niet tegenwerpen dat er, naast de blijkens het proces-verbaal van de verbalisant correct uitgevoerde ademanalyse, geen bloedonderzoek is gedaan.
• Het CBR hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schuurman
griffier
1100