ECLI:NL:RVS:2025:5565
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
Op 18 november 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant, die een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf had ingediend. Deze aanvraag was op 7 februari 2024 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De minister van Asiel en Migratie verklaarde op 19 februari 2025 het bezwaar van de appellant ongegrond. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, heeft op 25 juni 2025 het beroep van de appellant tegen deze afwijzing eveneens ongegrond verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. E.J.P. Cats, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld en de Afdeling heeft de motivering van de rechtbank overgenomen. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Daarom is het hoger beroep ongegrond verklaard en is de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister is niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 november 2025, waarbij mr. B. Meijer als lid van de enkelvoudige kamer de beslissing heeft vastgesteld, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Mercelina, griffier.