ECLI:NL:RVS:2025:5551
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 8 februari 2024. De rechtbank had het beroep gegrond verklaard en het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf vernietigd. De rechtbank bepaalde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid binnen twintig weken na de uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag moest nemen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W.M. Blaauw, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 18 november 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. Het hoger beroep is ongegrond verklaard. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. De Afdeling verwijst naar een eerdere uitspraak van 3 juli 2024, waarin een vergelijkbare rechtsvraag is beantwoord.
De beslissing van de Afdeling houdt in dat de minister van Asiel en Migratie geen proceskosten hoeft te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.C.M. van Trappen, griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 18 november 2025.