ECLI:NL:RVS:2025:5486

Raad van State

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
12 november 2025
Zaaknummer
202005977/1/R2 en 202206970/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over bestemmingsplannen en wijzigingsbesluiten van de gemeenten Haaren en Vught met betrekking tot agrarische en recreatieve bestemmingen

Op 12 november 2025 heeft de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende de bestemmingsplannen van de gemeenten Haaren en Vught. De zaak betreft de vaststelling van het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening 2020' door de raad van Haaren en het bestemmingsplan 'Buitengebied Vught 2022' door de raad van Vught. De uitspraak is een tussenuitspraak, waarbij de Raad van State enkele gebreken in de besluiten heeft vastgesteld. De raad van Haaren heeft op 24 september 2020 het bestemmingsplan vastgesteld, dat onder andere de herziening van agrarische bestemmingen en de ontwikkeling van recreatiewoningen omvat. De raad van Vught heeft op 21 juli 2022 een wijzigingsbesluit genomen dat ook de agrarische en recreatieve bestemmingen betreft. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft geconstateerd dat de besluiten in strijd zijn met de Wet natuurbescherming, omdat er geen passende beoordeling is gemaakt van de gevolgen voor Natura 2000-gebieden. De Afdeling heeft de raden van de gemeenten Vught, Tilburg, Boxtel en Oisterwijk opgedragen om binnen 20 weken de gebreken te herstellen. De uitspraak heeft gevolgen voor de betrokken appellanten, waaronder de Stichting Natuur- en Milieugroep Vught, die zich verzetten tegen de plannen vanwege de impact op natuur en milieu. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de noodzaak van een goede motivering van besluiten.

Uitspraak

202005977/1/R2 en 202206970/1/R2
Datum uitspraak: 12 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, deels tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
1.       [appellante sub 1] gevestigd te Oisterwijk,
2.       [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna in enkelvoud: [appellant sub 2]), wonend te Helvoirt, gemeente Vught,
3.       Huiseigenaren-Vereniging Bosbewoners Distelberg (hierna: de vereniging), gevestigd te Helvoirt, gemeente Vught,
4.       de vereniging Het Groene Hart Brabant (hierna: GHB), gevestigd te Boxtel,
5.       de Stichting Brabantse Milieufederatie (hierna: de BMF), gevestigd te Tilburg,
6.       de vereniging IVN/Natuur- en Milieugroep Vught en de Stichting Natuur- en Milieugroep Vught (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: NMV), gevestigd te Vught,
7.       [appellant sub 7], wonend te Oisterwijk,
8.       de staatssecretaris van Defensie,
9.       [appellant sub 9], wonend te Helvoirt, gemeente Vught,
10.     PRST B.V., PRSG B.V. en IJzeren Man B.V. (hierna: PRST en anderen), gevestigd te Vught,
11.     Cromvoirts Landgoed B.V. (hierna: Cromvoirts), gevestigd te Cromvoirt, gemeente Vught,
appellanten,
en
de raden van de gemeenten Vught, Tilburg, Boxtel, Oisterwijk (hierna ook afzonderlijk: de raad van Vught, Tilburg, Boxtel, Oisterwijk, gezamenlijk: de raden),
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 24 september 2020 heeft de raad van de gemeente Haaren het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2020" (hierna ook: plan van Haaren) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] [appellant sub 2], de vereniging, GHB, de BMF en NMV beroep ingesteld.
Bij besluit van 22 juli 2021 heeft de raad van Vught het plan van Haaren gewijzigd voor het buitengebied dat aan de gemeente Vught is toegevoegd, door vaststelling van het bestemmingsplan "Herstelbesluit Buitengebied, herziening 2020". Dit plan heeft de raad van Vught bij besluit van 30 september 2021 gewijzigd (hierna gezamenlijk: het wijzigingsbesluit van Vught).
Bij besluit van 12 juli 2021 heeft de raad van Oisterwijk besloten om het plan van Haaren te wijzigen voor het buitengebied dat aan de gemeente Oisterwijk is toegevoegd. Hiertoe heeft de raad van Oisterwijk bij besluit van 14 oktober 2021 het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren, herziening 2020" (hierna in enkelvoud: het wijzigingsbesluit van Oisterwijk) vastgesteld.
NMV en de vereniging hebben gronden ingediend tegen zowel de wijzigingsbesluiten van Vught als van Oisterwijk, [appellante sub 1] en [appellant sub 7] tegen het wijzigingsbesluit van Oisterwijk en [appellant sub 2] tegen het wijzigingsbesluit van Vught.
Bij besluit van 21 juli 2022 heeft de raad van Vught het bestemmingsplan "Buitengebied Vught 2022" (hierna ook: het plan van Vught) vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben de staatssecretaris van Defensie, [appellant sub 9], PRST en anderen, Cromvoirts, GHB en NMV beroep ingesteld.
De raden hebben afzonderlijke verweerschriften ingediend.
NMV, de raad van Vught, [appellant sub 7], de BMF en Cromvoirts hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaken op een zitting behandeld op 16 en 17 november 2023, waar een aantal partijen is verschenen of zich heeft laten vertegenwoordigen. Ook de raden hebben zich laten vertegenwoordigen. Verder is Rebirth Festival B.V., die zich ook heeft laten vertegenwoordigen, op de zitting gehoord.
Overwegingen
Inleiding plan van Haaren
1.       Het plan van Haaren voorziet in een partiële herziening van de plannen "Buitengebied Haaren", "Buitengebied Haaren, correctieve herziening" en "Buitengebied herziening 2014". Deze partiële herziening is bedoeld om bestaand provinciaal en gemeentelijk beleid te verwerken. De gebiedsaanduidingen en daarbij behorende regels zijn aangepast aan de provinciale "Interim omgevingsverordening Noord-Brabant" (hierna: de IOV). Daarnaast is het gemeentelijke "Beleid Vrijkomende Agrarische Bebouwing" (hierna: VAB-beleid) in het plan van Haaren opgenomen, waardoor het college van burgemeester en wethouders van Haaren het bevoegd gezag is geworden om met toepassing van wijzigingsbevoegdheden te beslissen over initiatieven voor de herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing. Het plan van Haaren beoogt ook de bouwmogelijkheden voor recreatiewoningen in het buitengebied te harmoniseren.
Gemeentelijke herindeling
2.       Per 1 januari 2021 is de gemeente Haaren opgeheven. De kern Haaren is aan Oisterwijk toegevoegd, de kern Esch aan Boxtel, de kern Biezenmortel aan Tilburg en de kern Helvoirt aan Vught. Vanwege de gemeentelijke herindeling wordt het besluit van 24 september 2020 tot vaststelling van het plan van Haaren nu geacht te zijn genomen door de raden van deze vier gemeenten, voor zover dit plan betrekking heeft op gronden die aan hun gemeenten zijn toegevoegd.
De wijzigingsbesluiten
3.       Het plan van Haaren is in de beroepsfase met de hierna te noemen besluiten van Vught en Oisterwijk gewijzigd. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb worden die wijzigingsbesluiten van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.
Het wijzigingsbesluit van Vught
4.       De raad van Vught heeft bij het "Herstelbesluit Buitengebied, herziening 2020" van 22 juli 2021 het plan van Haaren op een aantal punten gewijzigd voor het buitengebied dat aan de gemeente Vught is toegevoegd. Aan de planregels is voor de tijdelijke huisvesting van seizoenarbeiders een regel toegevoegd. Bij de bestemming "Recreatie - Recreatiewoning I" (hierna ook: "RW-1") zijn nadere eisen voor het bouwen van bergingen bij recreatiewoningen opgenomen. Verder heeft Vught in de planregels de dynamische verwijzing opgenomen, dat als het VAB-beleid wordt gewijzigd, voldaan moet worden aan het nieuwe beleid. Deze dynamische verwijzing is in het besluit van 30 september 2021 gewijzigd.
Het wijzigingsbesluit van Oisterwijk
5.       In het wijzigingsbesluit van Oisterwijk van 14 oktober 2021 is het VAB-beleid losgemaakt van het plan, door verwijdering van een aantal wijzigingsbevoegdheden van het college uit het plan. De raad van Oisterwijk heeft hiermee mogelijk willen maken dat het VAB-beleid door de raad zelf kan worden gewijzigd zonder tijdrovende planherziening. Verder heeft de raad van Oisterwijk de oppervlakte van bijgebouwen bij de bestemming "RW-1" teruggebracht van 30 m² naar 6 m².
Bestemmingsplan "Buitengebied Vught 2022"
6.       Op 21 juli 2022 heeft de raad van Vught het bestemmingsplan "Buitengebied Vught 2022" (het plan van Vught) vastgesteld. In de plantoelichting is vermeld dat voor het plangebied op dat moment verschillende bestemmingsplannen golden en dat de regelingen uit die bestemmingsplannen in het plan zijn samengevoegd tot één nieuwe regeling voor het hele gebied. De plantoelichting vermeldt verder dat de samenvoeging geen nadelige gevolgen heeft voor de bouw- en gebruiksmogelijkheden op de verschillende percelen. Volgens de plantoelichting vormt het plan van Haaren de basis voor de regels en de verbeelding. De vormgeving en bewoordingen van de artikelen, (dubbel)bestemmingen en aanduidingen zoals gehanteerd in het plan van Haaren zijn overgenomen in de nieuwe regeling voor het hele buitengebied.
Overgangsrecht Omgevingswet
7.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
8.       De ontwerpplannen van het plan van Haaren en het plan van Vught zijn op 11 juni 2020 en 31 maart 2022 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedures het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Leeswijzer
9.       Onder 11 tot en met 41.1 worden eerst de beroepen behandeld die zijn gericht tegen het plan van Haaren. Voor zover die beroepen ook - al dan niet van rechtswege - tegen een of meer van de wijzigingsplannen zijn gericht, waaronder ook het plan van Vught, worden die beroepen tegelijk of aansluitend behandeld. Daarna volgt onder 42 de behandeling van het beroep van [appellant sub 7], dat alleen tegen het wijzigingsbesluit van de raad van Oisterwijk van 14 oktober 2021 is gericht. Vanaf 43 worden de beroepen behandeld die alleen tegen het plan van Vught zijn gericht.
Toetsingskader
10.     Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Beroep van [appellante sub 1]
11.     [appellante sub 1] exploiteert een veehouderij aan de [locatie 1] in Oisterwijk. Zij betoogt dat het kenmerk van de aan haar verleende Wnb-vergunning onjuist is vermeld in het Overzicht vergunningen Wet natuurbescherming, bijlage 21 bij de regels van het plan van Haaren (hierna: het overzicht). Hierin staat ten onrechte "VVGB NB 24-3-2014 c2019991" in plaats van "C2066161/3602498", als het kenmerk van de aan haar verleende Wnb-vergunning van 18 juni 2014.
11.1.  De raad van Oisterwijk verzoekt de Afdeling het beroep van [appellante sub 1] niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van procesbelang. De raad stelt dat in het overzicht sprake is van een kennelijke verschrijving, maar dat dit laatste geen rechtsgevolg heeft omdat de aan [appellante sub 1] verleende Wnb-vergunning uiteindelijk bepalend is.
11.2.  Procesbelang is het belang dat een appellant heeft bij de uitkomst van een procedure. Daarbij gaat het erom of het doel dat de appellant voor ogen staat, met het rechtsmiddel kan worden bereikt en voor de appellant van feitelijke betekenis is. In beginsel heeft de appellant die opkomt tegen een besluit procesbelang bij een beoordeling van zijn bezwaar of beroep, tenzij vast komt te staan dat ieder belang bij de procedure ontbreekt of is komen te vervallen.
11.3.  [appellante sub 1] wil met haar beroep bereiken dat het gebrek in het overzicht wordt hersteld. Dit doel kan zij bereiken en het is voor haar van feitelijke betekenis, omdat het overzicht in de bijlage van belang is bij de toepassing van meerdere planregels, waarin naar deze bijlage wordt verwezen. Anders dan de raad stelt, heeft [appellante sub 1] dan ook belang bij de beoordeling van haar beroep, zodat dit ontvankelijk is.
Plan van Haaren
11.4.  Niet in geschil is dat in het overzicht een onjuist kenmerk is vermeld van de aan [appellante sub 1] verleende Wnb-vergunning. Het plan van Haaren is wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Wijzigingsbesluit van Oisterwijk
11.5.  Dit laatste geldt ook voor het wijzigingsbesluit van Oisterwijk van 14 oktober 2021. In bijlage 20 bij de regels van dit plan is het "Overzicht vergunningen Wet natuurbescherming" uit het plan van Haaren overgenomen, met opnieuw het onjuiste kenmerk "VVGB NB 24 3-2014 c2019991" voor het perceel aan de [locatie 1] in Oisterwijk. Ook dit plan is in zoverre onzorgvuldig voorbereid.
Het betoog slaagt.
Herstel
11.6.  Het is voor de rechtszekerheid van belang dat in het overzicht de juiste kenmerken van de verleende Wnb-vergunningen zijn vermeld, ook omdat in diverse planregels naar dit overzicht wordt verwezen. De gebreken in de bijlagen bij het plan van Haaren en het wijzigingsbesluit van Oisterwijk moeten daarom door de raad van Oisterwijk worden hersteld.
Beroep van [appellant sub 2]
Plan van Haaren
12.     [appellant sub 2] betoogt dat het plan van Haaren onzorgvuldig tot stand is gekomen. Op zijn eigendommen is ten onrechte en zonder dat hij vooraf daarvan in kennis is gesteld de aanduiding "Vrijwaringszone - autoweg" gelegd, waarvan hij vreest nadeel te zullen ondervinden omdat daar een bouwverbod geldt. Hij stelt dat hij als gevolg van de aanstaande reconstructie van de N65 gronden moet afstaan aan Rijkswaterstaat (hierna: RWS) en dat daardoor bestaande voorzieningen op zijn perceel moeten worden verplaatst en herbouwd. Dat is binnen de vrijwaringszone niet meer mogelijk. Er is verder volgens hem ten onrechte geen kenbare belangenafweging gemaakt bij het besluit. Het belang van de wegbeheerder bij het instellen van de vrijwaringszone is gering, omdat de N65 altijd goed heeft gefunctioneerd zonder deze zone. [appellant sub 2] betoogt verder dat hem in verband hiermee een schadeloosstelling had moeten worden geboden voordat het plan kon worden vastgesteld.
12.1.  [appellant sub 2] is eigenaar en gebruiker van de percelen [locatie 2], [locatie 3] en [locatie 4] in Helvoirt, die sinds 1 januari 2021 tot de gemeente Vught behoren. Het plan van Haaren voorziet in een "Vrijwaringszone - autoweg" over het voorste deel van de gronden van [appellant sub 2], die direct aan de rijksweg N65 liggen.
12.2.  Het betoog dat de vaststelling van het plan onzorgvuldig is, omdat [appellant sub 2] vooraf persoonlijk op de hoogte had moeten worden gesteld van de gevolgen van het plan, slaagt niet. De Afdeling stelt vast dat de procedure voorafgaand aan de vaststelling van het plan van Haaren is verlopen in overeenstemming met de regels die gelden voor het voorbereiden van een bestemmingsplan, met name de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb (hierna: de uov). [appellant sub 2] heeft dit niet betwist. Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 11 juni tot en met 22 juli 2020 ter inzage gelegen. In die periode heeft een ieder een zienswijze over het plan kenbaar kunnen maken. Dat [appellant sub 2] deze gelegenheid heeft gemist, moet voor zijn rekening blijven. De omstandigheid dat tegelijkertijd een andere procedure liep met betrekking tot de rijksweg N65 die de aandacht van [appellant sub 2] had, maakt dat niet anders.
12.3.  De raad heeft vermeld dat de aanduiding "Vrijwaringszone - autoweg" op verzoek van RWS tot stand is gekomen. Dit is volgens het door RWS gevoerde beleid dat bij ruimtelijke ontwikkelingen een beheerderszone wordt opgenomen naast de bij RWS in beheer zijnde wegen. Dit beleid wordt gevoerd met het oog op de verkeersveiligheid, de externe veiligheid en ter beperking van geluid- en overige milieuhinder in geval van mogelijk toekomstige uitbreidingen van de rijkswegen. De raad heeft er verder op gewezen dat weliswaar niet mag worden gebouwd op de gronden met die aanduiding, maar wel op de gronden binnen een bouwperceel. De raad wijst er verder op dat de aanduiding ligt op de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2" en dat daar ook zonder de aanduiding slechts zeer beperkt mag worden gebouwd. Volgens de raad mag verder alle bebouwing die aanwezig is, gelet op de bij de aanduiding behorende planregels, blijven staan. Ook kan er, onder voorwaarden, van het bouwverbod worden afgeweken met een omgevingsvergunning.
12.4.  De Afdeling is van oordeel dat de raad aan het belang van RWS bij het toekennen van de aanduiding "Vrijwaringszone - autoweg" een zwaarder gewicht heeft mogen toekennen dan aan het belang van [appellant sub 2] bij het achterwege blijven daarvan. De redenen hiervoor zijn als volgt.
De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de aanduiding voor het overgrote deel op de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2" ligt en dat die agrarische bestemming [appellant sub 2] ook zonder de betreffende aanduiding al zeer weinig bouwmogelijkheden biedt. Volgens de toepasselijke bouwregels in de artikelen 7.2.1, 7.2.2 en 7.2.3 van de planregels mogen bouwwerken, bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen ten behoeve van deze agrarische bestemming uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Er bevindt zich ter plaatse van de aanduiding "Vrijwaringszone - autoweg" geen bouwvlak op deze agrarische bestemming. Voor zover [appellant sub 2] heeft gewezen op afrasteringen, hekwerken, scheidingsmuren of poorten die hij door de aanduiding niet meer zou kunnen bouwen, is van belang dat artikel 7.2.4 van de planregels buiten het bouwvlak voor zover relevant slechts erf- of terreinafscheidingen tot 1 meter hoogte toestaat.
Artikel 41.15.3, aanhef en onder b, bepaalt verder dat een omgevingsvergunning om af te wijken van het bouwverbod, moet worden geacht te zijn verleend voor bebouwing die bestaat op het tijdstip van ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan. Dat maakt dat de op dat moment bestaande bebouwing aanwezig mag blijven. Voorts kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bouwverbod, mits de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad.
De aanduiding "Vrijwaringszone - autoweg" ligt voor een klein deel ook op de bestemming "Wonen". Artikel 41.15.2, aanhef en onder b, geeft een uitzondering op het bouwverbod voor bouwen binnen een bouwperceel. De bestemming "Wonen" omvat in zijn geheel een bouwperceel.
Gelet op het voorgaande nemen de bouwmogelijkheden voor de percelen van [appellant sub 2] niet substantieel af. [appellant sub 2] hoeft ook geen bebouwing te verwijderen. De raad heeft de aanduiding "Vrijwaringszone - autoweg" dan ook aan de percelen kunnen toekennen.
Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de gronden van [appellant sub 2] betreft, bestaat geen aanleiding voor de verwachting dat die waardevermindering zo groot zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Voor een eventuele tegemoetkoming in planschade bestaat een afzonderlijke procedure met eigen rechtsbeschermingsmogelijkheden.
De raad heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat het plan van Haaren op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt niet.
Plan van Vught
12.5.  Het beroep van [appellant sub 2] is van rechtswege mede gericht tegen het plan van Vught, nu bij dit besluit niet aan dit beroep is tegemoetgekomen. De aanduiding "Vrijwaringszone - autoweg" op zijn percelen is in dit bestemmingsplan ongewijzigd overgenomen. Ook zijn de bij deze aanduiding behorende planregels inhoudelijk niet gewijzigd.
12.6.  Onder de werking van het plan van Vught geldt om dezelfde redenen als hiervoor onder 12.4 besproken, dat de bouwmogelijkheden voor de percelen van [appellant sub 2] niet substantieel afnemen. Daarom, en gelet op de uitzonderingen op het bouwverbod en de mogelijkheid om ervan af te wijken, heeft de raad de aanduiding "Vrijwaringszone - autoweg" aan de gronden van [appellant sub 2] kunnen toekennen. Het plan van Vught is op dit punt niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt niet.
Beroep van de Huiseigenaren-Vereniging Bosbewoners Distelberg (de vereniging)
Inleiding
13.     Het plan van Haaren voorziet in twee afzonderlijke recreatiebestemmingen: "RW-1" en "Recreatie - Recreatiewoning 2" (hierna: "RW-2"). Beide bestemmingen voorzien niet in permanente bewoning van de recreatiewoningen. Voor het recreatieterrein van de vereniging geldt de bestemming "RW-1".
In artikel 18.2.2, aanhef en onder b, van de regels van het plan van Haaren is bij de bestemming "RW-1" bepaald dat bij de recreatiewoningen behorende vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd tot een maximale oppervlakte van 30 m².
14.     Deze maximale oppervlakte is gewijzigd bij het wijzigingsbesluit van Vught van 22 juli 2021. Artikel 18.2.2 van dit wijzigingsbesluit bepaalt dat de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde recreatiewoning behorende vergunningplichtige bergingen niet meer dan 12 m² mag bedragen.
In artikel 23.2.2, aanhef en onder b, van het op 21 juli 2022 vastgestelde plan van Vught is voor de bestemming "RW-1" bepaald dat de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde recreatiewoning behorende vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken maximaal 12 m² mag bedragen. Deze regeling heeft dus betrekking op bijbehorende bouwwerken in plaats van bergingen.
15.     De vereniging heeft tegen alle hiervoor genoemde besluiten beroep ingesteld. Bij de beoordeling van dit beroep zal de Afdeling eerst de procedurele beroepsgrond bespreken die alleen tegen het plan van Haaren is gericht. Vervolgens wordt de procedurele beroepsgrond tegen het wijzigingsbesluit van Vught van 22 juli 2021 besproken. Voor het overige wordt het op 21 juli 2022 vastgestelde plan van Vught voor de beoordeling van de beroepsgronden als uitgangspunt genomen, omdat dit plan de actueel geldende regeling voor het recreatieterrein van de vereniging bevat.
Ingetrokken beroepsgronden
16.     De vereniging heeft ook beroep ingesteld tegen het wijzigingsbesluit van de gemeente Oisterwijk van 14 oktober 2021, maar dit beroep heeft de vereniging op de zitting ingetrokken. Ook heeft de vereniging de beroepsgrond over de maximaal toegestane inhoudsmaat van de recreatiewoningen van 260 m³ op de zitting ingetrokken.
Plan van Haaren
17.     De vereniging betoogt dat het besluit tot vaststelling van het plan van Haaren onzorgvuldig tot stand is gekomen. Zij voert daartoe aan dat in de Nota zienswijzen ten onrechte niet op al haar zienswijzen is ingegaan. Voor zover daarop wel is ingegaan, is de onderbouwing van de reactie en de belangenafweging onvoldoende. Dit geldt volgens de vereniging voor haar zienswijzen over het verbod op permanente bewoning en het gelijktrekken van de bestemmingen "RW-1" en "RW-2". Verder heeft ten onrechte geen overleg met haar plaatsgevonden over deze onderwerpen. Daardoor is volgens de vereniging in strijd gehandeld met de bestuursopdracht van de raad over het actualiseren van het plan.
Procedure plan van Haaren
17.1.  Zoals hiervoor is overwogen onder 12.2, is de procedure voorafgaand aan de vaststelling van het plan van Haaren verlopen in overeenstemming met de regels die gelden voor het voorbereiden van een bestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan heeft ter inzage gelegen en een ieder heeft in die periode een zienswijze over het plan kenbaar kunnen maken. Uit de Wro volgt geen verplichting voor de raad om in de fase voorafgaand aan de procedure in afdeling 3.4 van de Awb betrokkenen actief bij de ontwikkeling van een ruimtelijk plan te betrekken. Het raadsbesluit van 20 september 2018, waarop de vereniging zich beroept en waarin de raad het college opdracht heeft gegeven om de actualisering van het bestemmingsplan "Buitengebied" uit te voeren, leidt niet tot een ander oordeel.
Dat sommige van de ingediende zienswijzen van de vereniging zijn samengevat, betekent verder niet dat de raad niet op alle zienswijzen is ingegaan. De Awb, waaronder het in artikel 3:46 van die wet neergelegde motiveringsvereiste, verzet zich er niet tegen dat zienswijzen samengevat en in andere bewoordingen in de Nota zienswijzen worden weergegeven. Dat niet ieder argument ter ondersteuning van de zienswijze is vermeld, betekent niet dat het niet is meegenomen en dat het bestreden besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. Voor zover de vereniging het niet eens is met de inhoud van de beantwoording van de zienswijzen, worden de beroepsgronden hierover in het hier navolgende door de Afdeling beoordeeld.
Het betoog slaagt niet.
Procedure wijzigingsbesluit van Vught van 22 juli 2021
18.     De vereniging betoogt dat het wijzigingsbesluit van Vught ten onrechte niet met toepassing van de uov tot stand is gekomen.
18.1.  De Afdeling overweegt dat een bestuursorgaan een besluit dat strekt tot wijziging van een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, in beginsel moet voorbereiden met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb als het oorspronkelijke besluit met toepassing van die afdeling is voorbereid. Hierop bestaan uitzonderingen. Het moet dan gaan om aanpassingen van het bestemmingsplan die naar aard en omvang niet zodanig groot zijn dat een wezenlijk ander plan wordt vastgesteld. Ook kan het hierbij gaan om ambtshalve wijzigingen van ondergeschikte aard.
De wijziging in het wijzigingsbesluit van Vught die gaat over de huisvesting van seizoenarbeiders voorziet erin dat een extra eis aan die huisvesting wordt gesteld, namelijk dat deze ook moet voldoen aan de normen van de Stichting Normering Flexwonen. De wijziging in dat besluit die ziet op de verwijzing naar het VAB-beleid maakt van de eerdere statische, een dynamische verwijzing naar dat beleid. Wat de wijziging van de bijgebouwenregeling bij recreatiewoningen inhoudt, is hiervoor onder 14 weergegeven.
De Afdeling is van oordeel dat met deze wijzigingen geen wezenlijk ander plan is vastgesteld. De wijzigingen zijn in relatie tot het plan als geheel van ondergeschikte aard. De raad van Vught hoefde dan ook bij dit wijzigingsbesluit niet opnieuw de uov toe te passen.
Het betoog slaagt niet.
Het verbod op permanente bewoning, plan van Haaren en plan van Vught
19.     De vereniging betoogt dat het verbod op permanente bewoning van de recreatiewoningen ten onrechte niet is opgeheven. Op 25 januari 2018 heeft de vereniging een schriftelijk verzoek ingediend om de recreatiebestemming om te zetten in een woonbestemming. De voormalige raad van Haaren heeft volgens de vereniging op 20 september 2018 hiermee ingestemd, maar dit ten onrechte niet meegenomen in het plan van Haaren. In plaats daarvan is de vereniging verzocht een gebiedsvisie op te stellen waaruit blijkt dat andere betrokkenen geen bezwaar hebben tegen het omzetten naar een woonbestemming. Het initiatief had volgens de vereniging ook al in het plan van Haaren moeten worden geregeld omdat actualisatie van het plan volgens haar ook betekent ‘het aanpassen aan de feitelijke situatie’. Omdat volgens de vereniging al decennialang gedoogd wordt gewoond in het recreatiegebied Spechtbos, Fazantbos en Eekhoornbos, had dit gebruik positief moeten worden bestemd.
19.1.  De raad van Vught stelt dat het niet juist is dat al was ingestemd met het toestaan van permanente bewoning. De voormalige raad van Haaren had het college slechts verzocht om ‘te onderzoeken of een vorm van permanente bewoning mogelijk is’. Het geven van een woonbestemming aan 37 recreatiewoningen is een verstrekkend besluit, dat de voormalige raad van Haaren niet wilde nemen voordat de bewoners een gebiedsvisie hadden opgesteld. Deze raad stelde zich op het standpunt dat niet alleen de eigenaren van de recreatiewoningen, maar ook andere belanghebbende partijen daar opvattingen over hebben en dat een gebiedsvisie een goed instrument is om alle betrokken belangen af te wegen. De tijd daarvoor ontbrak tijdens de bestemmingsplanprocedure, zodat dit niet is meegenomen in het plan van Haaren. Het is volgens de raad van Vught ook niet meegenomen in het plan van Vught, omdat het toestaan van dit initiatief een te grote impact zou hebben voor een conserverend plan.
19.2.  De Afdeling is van oordeel dat het de voormalige raad van Haaren en de raad van Vught vrijstond, gelet op de hiervoor onder 19.1 genoemde redenen, om dit initiatief van de vereniging niet bij de totstandkoming van het plan van Haaren en het plan van Vught mee te nemen.
De Afdeling volgt het standpunt van de raad van Vught dat de stelling van de vereniging dat opheffing van het verbod op permanente bewoning al door de voormalige raad van Haaren zou zijn toegezegd, niet juist is. Dit blijkt niet uit de door de vereniging in dit verband naar voren gebrachte stukken, zoals een in de raadsvergadering van 20 september 2018 aangenomen motie van de fractie van de VVD. Het college wordt in die motie slechts gevraagd om bij het actualiseren van het bestemmingsplan ‘te onderzoeken of een vorm van permanente bewoning mogelijk is’. Daarmee is geen toestemming gegeven. Ook de gestelde omstandigheid dat feitelijk al lange tijd in de recreatiewoningen wordt gewoond, maakt, anders dan de vereniging betoogt, niet dat op de voormalige raad van Haaren en de raad van Vught een plicht zou rusten om dit gebruik als zodanig te bestemmen.
Overigens is op de zitting door beide partijen meegedeeld dat inmiddels stappen worden gezet om door middel van een afzonderlijk, hierop toegespitst plan te onderzoeken of het gelet op alle betrokken belangen mogelijk is het verbod op permanente bewoning alsnog op te heffen. Hiervoor is volgens partijen een ontwerpbestemmingsplan in voorbereiding.
Het betoog slaagt niet.
Het gelijktrekken van de bestemmingen "RW-1" en "RW-2", plan van Vught
20.     De vereniging betoogt dat de omschrijvingen van de bestemmingen "RW-1" en "RW-2" ten onrechte niet geheel gelijk zijn. Volgens de vereniging is er geen gegronde reden om verschil te maken tussen deze beide recreatieve bestemmingen die gelden in het plangebied. In dit verband wenst de vereniging dat artikel 23.1, onder a, van de regels van het plan van Vught, dat het perceel mede voor bosbouw bestemt, uit de bestemmingsomschrijving wordt verwijderd.
20.1.  Volgens de raad van Vught is de omschrijving van de bestemming "RW-1", die geldt voor de percelen in het werkgebied van de vereniging ruimer, omdat die bestemming geldt voor een recreatiegebied met daarop 37 geclusterde recreatiewoningen en de bestemming "RW-2" alleen geldt voor drie losse percelen in het buitengebied van Helvoirt, met daarop één enkele recreatiewoning. Volgens de raad van Vught gaat het dus om geheel verschillende ruimtelijke situaties en bestaat er geen ruimtelijk relevant motief voor de gevraagde uniformiteit van deze twee bestemmingen. De raad wenst verder de functie bosbouw in de bestemmingsomschrijving van "RW-1" te handhaven.
20.2.  De Afdeling is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat voor het gelijktrekken van de bestemmingen "RW-1" en "RW-2". De raad stelt terecht dat de ruimtelijke situaties van elkaar verschillen, nu de bestemming "RW-1" geldt voor een recreatiegebied met daarop 37 recreatiewoningen en de bestemming "RW-2" voor een enkel los perceel in het buitengebied met op ieder perceel één recreatiewoning. De vereniging heeft haar standpunt, dat de ruimtelijke situaties gelijk zijn en dat daarom de bestemmingen gelijk zouden moeten zijn, ook desgevraagd op de zitting, niet onderbouwd.
Wat de functie bosbouw in artikel 23.1, aanhef en onder a, van de regels van het plan van Vught betreft, blijkt uit de Nota zienswijzen dat de raad van Vught deze in de bestemmingsomschrijving heeft gehandhaafd omdat het gebied waar de bestemming "RW-1" op ligt volgens het Natuurbeheerplan van de provincie het natuurtype ‘Dennen-, eiken- of beukenbos’ heeft. Op de zitting is daar door de raad aan toegevoegd dat het feitelijk ook om bosbouwgebied gaat. De raad wil dit deel van de bestemmingsomschrijving daarom niet laten vervallen. De Afdeling acht dit niet onredelijk. Er is geen grond voor het oordeel dat de raad van Vught de functie bosbouw niet heeft mogen handhaven in de bestemmingsomschrijving.
Overigens is naar aanleiding van de zienswijze van de vereniging de bestemmingsomschrijving van de bestemming "RW-1" wel aangepast, in die zin dat op verzoek van de vereniging twee andere functies zijn geschrapt.
Het betoog slaagt niet.
Maximaal toegestane oppervlakte bijbehorende bouwwerken, plan van Vught
21.     De vereniging betoogt dat ten onrechte binnen de bestemming "RW-1" een maximaal toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken van 12 m² in het plan is opgenomen. Deze oppervlakte is bij het wijzigingsbesluit van 22 juli 2021 door de raad van Vught geïntroduceerd en in het plan van Vught gehandhaafd. Volgens de vereniging is onvoldoende gemotiveerd waarom de eerder in het plan van Haaren toegestane maximale oppervlakte van 30 m² teveel zou zijn. De beperking tot maximaal 12 m² leidt volgens de vereniging verder tot een ongerechtvaardigd verschil met de bestemming "RW-2". Verder kon deze maat van 30 m² volgens de vereniging niet meer worden teruggebracht, omdat tussen 24 september 2020 en 22 juli 2021 al bijbehorende bouwwerken van 30 m² zijn vergund en gebouwd.
21.1.  Uit het raadsvoorstel behorend bij het wijzigingsbesluit van Vught van 22 juli 2021 blijkt dat de raad van Vught de vergroting van de maximale oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken tot 30 m², zoals die voor de bestemming "RW-1" is bepaald in het plan van Haaren, om meerdere redenen ongewenst vindt. Deze oppervlakte vindt de raad van Vught te fors, omdat dit volgens hem leidt tot een toenemende bebouwingsgraad in het recreatiegebied en dit het oneigenlijk gebruik van de recreatiewoningen voor woondoeleinden bevordert. Verder staat de regeling zoals opgenomen in het plan van Haaren ook uitbreiding van het hoofdgebouw zelf met deze 30 m² toe, wat de raad ook ongewenst vindt. De raad van Vught heeft er verder op gewezen dat in het aan het plan van Haaren voorafgegane, bestemmingsplan "Buitengebied Haaren", ingevolge de bestemming "RW-1", slechts bergingen tot een maximale oppervlakte van 6 m² waren toegestaan.
21.2.  De Afdeling is van oordeel dat de raad van Vught met het voorgaande het besluit om de maximale oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken binnen de bestemming "RW-1" terug te brengen naar 12 m² voldoende heeft gemotiveerd. Wat de vereniging daartegen heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel. Er ontstaat geen ongerechtvaardigd verschil met de bestemming "RW-2" omdat de ruimtelijke situaties niet vergelijkbaar zijn. Daarnaast was in het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren" voor de bestemming "RW-2" ook al een maximale oppervlakte opgenomen van 30 m² voor bijbehorende bouwvergunningplichtige bijgebouwen en overkappingen. Volgens de raad is het nooit de bedoeling geweest om dat onder de werking van het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren" voor die bestemming bestaande recht aan te tasten. Dat er in het verleden vergunningen zouden zijn verleend voor bijgebouwen tot een oppervlakte van 30 m² is niet onderbouwd. Het stond de raad dan ook vrij de regeling voor de bestemming "RW-1" aan te passen.
Voor zover de vereniging verder heeft gesteld dat de raad zich ten onrechte beroept op het argument dat de maat van 30 m² gebruik voor woondoeleinden in de hand werkt, omdat de facto de recreatiewoningen al worden bewoond, slaagt ook dat niet. Ook als het zo is dat feitelijk in de recreatiewoningen wordt gewoond, betekent dat nog niet dat deze planologisch niet meer als recreatiewoningen hebben te gelden.
Het betoog slaagt niet.
Beroep van de vereniging "Het Groene Hart Brabant"
22.     GHB komt op voor natuur- en milieubelangen en richt zich onder meer op het behoud en de verbetering van het groene karakter van het buitengebied in Noord-Brabant en het verbeteren van de ecologische structuur. Het beroep van GHB richt zich tegen het gehele plan van Haaren.
Plan van Haaren
Verwijzing naar zienswijze Boxtel
22.1.  GHB heeft de zienswijze van Boxtel in het beroepschrift ingelast. In de Nota van zienswijzen en wijzigingen is ingegaan op deze zienswijze. GHB heeft geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze onjuist zou zijn.
Het betoog slaagt niet.
Onjuiste procedure
23.     GHB betoogt dat het procedureel onjuist is dat de raden die nu bij de beroepsprocedure betrokken zijn, niet hebben kunnen reageren op de zienswijze van GHB op het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2020" van Haaren.
23.1.  Op grond van artikel 44, derde lid, van de Wet algemene regels herindeling (hierna: Wet Arhi) worden wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een gemeente waarvan gebied overgaat betrokken is, met ingang van de datum van herindeling voortgezet door of tegen de gemeente waaraan dat gebied wordt toegevoegd, voor zover de rechten en verplichtingen op die gemeente overgaan.
23.2.  In de Nota van zienswijzen en wijzigingen heeft de voormalige raad van Haaren gereageerd op de zienswijze van GHB. De nota is vastgesteld in september 2020, dus vóór de gemeentelijke herindeling van 1 januari 2021. De raden van de ontvangende gemeenten waren toen niet bevoegd om hierop te reageren. Wel zijn zij nu de bevoegde bestuursorganen in de beroepsprocedure voor zover het plan van Haaren betrekking heeft op gebied dat aan hun gemeente is toegevoegd en nemen zij de wettelijke procedures vanaf de herindeling over. Gelet op artikel 44, derde lid, van de Wet Arhi is er dus procedureel juist gehandeld.
Het betoog slaagt niet.
Agrarische bestemmingen, beekdalen, boomteeltontwikkelingsgebied
24.     GHB betoogt dat de gronden van het plangebied met een uitsluitend agrarische bestemming veel impact hebben op de landschapsontwikkeling en het gemeentelijk grondgebied doormidden scheuren. GHB stelt dat deze gronden feitelijk ook andere functies hebben en nauw verweven zijn met agrarische gronden die wel ook een natuur- of landschapsbestemming hebben.
GHB betoogt verder dat de raad uitsluitend de gebiedswaarden die van provinciale betekenis zijn in het plan heeft betrokken, zonder onderzoek te doen naar de gebiedswaarden die gemeentelijk van betekenis zijn. GHB heeft op de zitting toegelicht dat zij met de gemeentelijke gebiedswaarden doelt op de gebieden voor het behoud en herstel van de beekdalen. Volgens GHB zijn die gebieden te klein. GHB stelt dat intensieve veeteelt daar onmogelijk gemaakt zou moeten worden en dat de gronden geen agrarische bestemming maar de bestemming "Natuur" zouden moeten hebben. Meer specifiek betoogt GHB dat de raad een regime voor het behoud en herstel van het beekdal van de Esschestroom en voor de dalflank van de Ruijsbossche waterloop ter plaatse van het Helvoirtsbroek had moeten vaststellen op basis van het landschapsrapport "Buitengebied Haaren onderzoek gebiedswaarden" van 2011.
Ook betoogt GHB dat de aanduiding "overige zone - boomteeltontwikkelingsgebied" onvoldoende is gemotiveerd omdat er geen evenwichtige belangenafweging aan ten grondslag ligt. Dat dit al onderdeel was van eerder vastgestelde bestemmingsplannen betekent volgens GHB niet dat deze aanduiding hier niet meer ter beoordeling staat.
Procesbelang
24.1.  Volgens de raden heeft GHB geen procesbelang bij de beoordeling van deze beroepsgronden, omdat deze betrekking hebben op de planologische situatie die al bestond vóór de vaststelling van het plan van Haaren en een gegrondverklaring van het beroep niet kan leiden tot wijziging van de door GHB betwiste bepalingen.
24.2.  De Afdeling deelt dit standpunt van de raden niet. GHB kan met haar beroep de actuele natuur- en landschapsdoelen die zij voor ogen heeft voor het plangebied bereiken en die doelen zijn ook feitelijk van betekenis voor haar. Gelet hierop, is het beroep van GHB ontvankelijk en komt de Afdeling aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgronden toe.
Ingetrokken beroepsgrond
24.3.  Op de zitting is aan de orde gesteld dat de raad van Vught bij het wijzigingsbesluit van 21 juli 2022 naar aanleiding van een zienswijze van het waterschap bij de Ruijsbossche waterloop ten zuiden van het Helvoirts Broek op basis van de IOV de aanduiding "Overige zone - Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone" heeft toegevoegd. GHB heeft ter zitting om die reden de beroepsgrond hierover ingetrokken. Haar beroep hoeft in zoverre dus niet te worden beoordeeld.
Beoordeling beroepsgronden GHB
24.4.  De gebiedsaanduidingen en bijbehorende regels zijn aangepast aan die van de IOV, onder meer door de toekenning aan gronden van de gebiedsaanduidingen "overige zone - Natuur Netwerk Brabant", "overige zone - groenblauwe mantel", "overige zone - Natuur Netwerk Brabant ecologische verbindingszone", "overige zone - aardkundig waardevol" en "overige zone - beperkingen veehouderij". De aanpassingen aan de IOV hebben volgens de plantoelichting tot gevolg dat de ontwikkelingsmogelijkheden, met name voor veehouderijen, verder zijn aangescherpt. Zoals de raad van Boxtel op de zitting heeft opgemerkt, voorziet het plan ook in een aanlegvergunningstelsel en verschillende typen agrarisch gebied, namelijk gebieden met de bestemmingen "Agrarisch", "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1", "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 2", "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1" en "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2". Hierdoor en door de inpassing van de IOV is in het plan van Haaren voldoende rekening gehouden met de landschaps- en natuurwaarden. Dat dit niet het geval zou zijn, heeft GHB niet nader onderbouwd.
24.5.  Het plan van Haaren bevat verder een planologisch regime voor het behoud en herstel van het beekdal van de Essche Stroom. De beek heeft in het plangebied de bestemming "Water" en de omliggende gronden hebben grotendeels de bestemming "Natuur" of "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1". Op grond van artikel 4.1, aanhef en onder f en g, van de regels van het plan van Haaren zijn de gronden met laatstgenoemde bestemming mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschaps- en natuurwaarden. Verder is de gebiedsaanduiding "Overige zone - behoud en herstel watersystemen" bij de Essche Stroom opgenomen. Gelet op artikel 41.9.1 van de planregels zijn de gronden ter plaatse van die aanduiding tevens bestemd voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen.
24.6.  GHB heeft niet gepreciseerd op welke andere locaties naast de Essche Stroom het plan van Haaren tekortschiet voor de bescherming van beekdalen. De Afdeling heeft dan ook geen aanknopingspunten voor twijfel aan het standpunt van de raad dat in de beekdalen voldoende bescherming plaatsvindt van de aanwezige natuur- en landschapswaarden.
24.7.  Daar waar de gronden in het plan van Haaren een uitsluitend agrarische bestemming hebben, is doorgaans ook de gebiedsaanduiding "Overige zone - boomteeltontwikkelingsgebied" opgenomen. De raad stelt dat het plan van Haaren in zoverre geen wijziging teweegbrengt en dat die gebiedsaanduiding al eerder was vastgesteld op basis van een uitgebreide boomteeltvisie, een belangenafweging en overleg tussen de boomtelers en de natuurbeschermingsorganisaties. De stelling van GHB dat deze agrarische gronden feitelijk ook andere functies hebben, heeft zij niet verduidelijkt. Alleen al daarom hoefde de raad bij de vaststelling van het plan van Haaren geen rekening te houden met andere functies en mocht hij uitgaan van voortzetting van het bestaande gebruik.
Het betoog slaagt niet.
Wijzigingsbesluiten
24.8.  Omdat niet aan het beroep van GHB is tegemoetgekomen in de wijzigingsbesluiten, waaronder het besluit tot vaststelling van het plan van Vught, wordt dit beroep geacht van rechtswege mede te zijn gericht tegen die besluiten. Gelet op de redenen die hiervoor onder 24.4 tot en met 24.7 zijn vermeld, is er ook onder de werking van die wijzigingsbesluiten geen aanleiding voor het oordeel dat de raad andere bestemmingen aan de gronden had moeten toekennen voor natuur- en landschapsdoelen.
Ook overigens geeft het betoog van GHB geen aanleiding voor het oordeel dat de plannen die bij de wijzigingsbesluiten zijn vastgesteld in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt niet.
Beroep van de stichting Brabantse Milieufederatie (de BMF)
25.     De BMF stelt zich onder meer ten doel het bevorderen van een duurzame ontwikkeling tussen de mens en zijn omgeving, met daarbij een speciale zorg voor de natuur, het landschap en het milieu in de provincie Noord-Brabant.
26.     De BMF betoogt dat het plan ten onrechte voorziet in ontwikkelingsmogelijkheden voor vee-, geiten- en paardenhouderijen, omdat voor deze ontwikkelingen geen passende beoordeling is gemaakt. Deze ontwikkelingen kunnen volgens de BMF tot een toename van stikstofdepositie leiden, waardoor niet is uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van de in en nabij het plangebied gelegen Natura 2000-gebieden worden aangetast. Weliswaar is in het plan van Haaren een regeling opgenomen om te voorkomen dat deposities vanuit de vee-, geiten- en paardenhouderij nog kunnen toenemen, te weten de artikelen 3.4.1, onder o, 4.4.1, onder g, 5.4.1, onder g, 6.4.1, onder j, 7.4.1, onder g, van het plan van Haaren, maar deze regeling is volgens haar niet afdoende. Daarnaast zijn volgens de BMF ook andere nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk gemaakt, die een toename van de stikstofdepositie op de betrokken Natura 2000-gebieden kunnen meebrengen, namelijk de wijzigingsbevoegdheden voor nieuwvestiging van een intensieve veehouderij, voor vormverandering van agrarische bouwvlakken en voor vrijkomende agrarische bebouwing (VAB-locaties), alsook de in het plan geboden ontwikkelingsmogelijkheden voor recreatiewoningen binnen de bestemming "RW-1" en voor teeltondersteunende voorzieningen. Omdat de gevolgen van het plan wat betreft de toename van de stikstofdepositie ten onrechte niet inzichtelijk zijn gemaakt, is niet de zekerheid verkregen dat het plan de natuurlijke kenmerken van deze Natura 2000-gebieden niet zal aantasten, zo stelt de BMF.
Vee-, geiten- en paardenhouderijen
26.1.  De voormalige raad van Haaren stelde zich op het standpunt dat het plan een partiële herziening is, die geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk maakt die een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande stikstofdepositie tot gevolg kunnen hebben. Beoogd is om de verschillende voor het plangebied geldende plannen te consolideren in één plan. Volgens de voormalige raad van Haaren zijn de in het plan van Haaren opgenomen wijzigingen in bouw- en gebruiksmogelijkheden slechts van ondergeschikte aard. Het betreft wijzigingen om de planregels van de voorheen geldende bestemmingsplannen te uniformeren en te harmoniseren. De voormalige raad van Haaren heeft erop gewezen dat daarbij bestaande veehouderijen "op slot zijn gezet". Daarom leidt het plan van Haaren ten opzichte van de referentiesituatie niet tot relevante veranderingen, zoals een toename van dieren of een toename van verkeer, en dus ook niet tot een toename van stikstofdepositie, aldus de raad.
26.2.  De raden wijzen er verder op dat in een aantal planregels een zogenoemde "standstill-bepaling" is opgenomen om een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie als gevolg van het houden van dieren, waaronder mede begrepen vee-, geiten- en paardenhouderijen, te voorkomen. Daarbij is een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de referentiesituatie als gevolg van het houden van dieren als strijdig gebruik aangemerkt. De raden verwijzen in dit verband naar artikel 3.4.1, aanhef en onder h, van de regels van het plan van Vught. In het plan van Haaren is deze standstill-bepaling opgenomen in artikel 3.4.1, onder o, van de planregels.
Plan van Haaren en Vught
26.3.  In artikel 3.4.1, onder o, van de regels van het plan van Haaren staat onder het kopje "Strijdig gebruik" dat het houden van dieren uitsluitend is toegestaan, indien dit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van de ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijke en planologisch legale situatie zoals die blijkt of kan worden afgeleid uit een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt, welke zijn opgenomen in Bijlage 21 Overzicht vergunningen Wet natuurbescherming, dan wel een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof of, indien een vergunning/melding ontbreekt, de bestaande planologisch legale activiteit en de daarbij behorende ammoniakemissie die ten hoogste feitelijk door die bestaande planologische legale activiteit wordt veroorzaakt.
Deze zogeheten "standstill-bepaling" is ook opgenomen in de door de BMF genoemde artikelen 4.4.1, onder g, 5.4.1, onder g, 6.4.1, onder j, en artikel 7.4.1, onder g, van het plan van Haaren.
26.4.  In artikel 3.4.1, onder h, van de regels van het plan van Vught staat onder het kopje "Strijdig gebruik" dat het houden van dieren uitsluitend is toegestaan, indien dit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijke en planologisch legale situatie zoals die blijkt of kan worden afgeleid uit een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt, welke zijn opgenomen in Bijlage 5 (Overzicht vergunningen Wet natuurbescherming), dan wel indien een vergunning ontbreekt, de bestaande planologisch legale activiteit en de daarbij behorende ammoniakemissie die ten hoogste feitelijk door die bestaande planologische legale activiteit wordt veroorzaakt.
Deze standstill-bepaling is ook opgenomen in artikel 4.4.1, onder e, artikel 5.4.1, onder e, artikel 6.4.1, onder g, en artikel 7.4.1, onder e, van de regels van het plan van Vught.
26.5.  Uit artikel 2.8, derde lid, van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb), in samenhang gelezen met artikel 2.7, eerste lid, van de Wnb, volgt dat een passende beoordeling moet worden gemaakt als een plan significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied. Een bestemmingsplan dat voorziet in een ruimtelijke ontwikkeling die ten opzichte van de feitelijk aanwezige, planologisch legale situatie ten tijde van de vaststelling van het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie op overbelaste stikstofgevoelige natuurwaarden in een Natura 2000-gebied, is een plan dat significante gevolgen kan hebben en dat passend beoordeeld moet worden. De feitelijk aanwezige, planologisch legale situatie wordt ook wel de referentiesituatie genoemd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1371, onder 9.1). De Afdeling stelt vast dat bij de voorbereiding van het plan geen passende beoordeling is gemaakt, terwijl het plan ontwikkelruimte voor veehouderijen niet uitsluit. Dit stelt de BMF terecht. Volgens de raad was het maken van een passende beoordeling niet nodig omdat met de hiervoor onder 26.3 en 26.4 weergegeven regels van het plan van Haaren en het plan van Vught (hierna: de standstill-bepalingen) is verzekerd dat het plan niet leidt tot significante effecten voor Natura 2000-gebieden. Dit omdat veehouderijen en geiten- en paardenhouderijen in het plan alleen ontwikkelmogelijkheden worden geboden onder de "standstill" voorwaarde, zoals in deze bepalingen opgenomen. In die voorwaarde wordt evenwel uitgegaan van de depositie van stikstof vanwege een agrarisch bedrijf op Natura 2000-gebieden. Met dit uitgangspunt wordt de mogelijkheid opengelaten dat bij de toepassing van de standstill-bepalingen om significante effecten op Natura 2000-gebieden te voorkomen, gebruik wordt gemaakt van de depositieruimte van een ander bedrijf op een andere locatie, waardoor de feitelijke stikstofdepositie zoals die bestond ten tijde van de vaststelling van het plan per saldo niet toeneemt. De standstill-bepalingen laten daarmee ruimte voor extern salderen (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 1 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:999). Externe salderingsmaatregelen zijn volgens vaste rechtspraak mitigerende maatregelen, waarmee alleen in een passende beoordeling rekening mag worden gehouden. De BMF stelt terecht dat dit niet is gebeurd. Het plan van Haaren en het plan van Vught zijn daarom in strijd met artikel 2.7, eerste lid, en artikel 2.8, derde lid, van de Wnb vastgesteld.
Het betoog slaagt.
Vestiging nieuwe intensieve veehouderijen en vormverandering bouwvlak
27.     De BMF betoogt ook dat de artikelen 3.7.3, 6.7.3 en 7.7.3 van de regels van het plan van Haaren wijzigingsbevoegdheden voor de vestiging van een intensieve veehouderij bevatten en dat op grond van de artikelen 3.7.2, 6.7.2, 7.7.2 van die regels wijzigingen van vormverandering van een agrarisch bouwvlak zijn toegestaan. Ook deze ontwikkelingsmogelijkheden kunnen volgens de BMF tot een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden leiden zonder dat dit voorafgaand aan het plan passend is beoordeeld.
Plan van Haaren
27.1.  In artikel 3.1, aanhef en onder b, sub 2, van de regels van het plan van Haaren staat dat de op de verbeelding voor "Agrarisch" aangewezen gronden, ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij", zijn bestemd voor een intensieve veehouderij.
In artikel 3.7.2 is een wijzigingsbevoegdheid voor burgemeester en wethouders opgenomen voor vormverandering van bouwvlakken. In artikel 6.7.2 en 7.7.2 van de planregels is een gelijkluidende bepaling opgenomen.
In artikel 3.7.3 staat dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een intensieve veehouderij, met inachtneming van de regel dat het bouwvlak niet mag worden vergroot. In artikel 6.7.3 en 7.7.3 van de planregels is een gelijkluidende bepaling opgenomen.
27.2.  De Afdeling stelt vast dat het plan van Haaren dat voor Boxtel, Tilburg en Oisterwijk geldt, voorziet in een wijzigingsbevoegdheid voor ontwikkelingsmogelijkheden voor de vestiging van nieuwe intensieve veehouderijen. Uit de artikelen 3.7.3, 6.7.3 en 7.7.3 van de regels van het plan van Haaren volgt dat het mogelijk is om, na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid, de aanduiding "intensieve veehouderij" onder voorwaarden toe te kennen ten behoeve van de vestiging van een intensieve veehouderij, aan gronden met een agrarische bestemming zonder de aanduiding "intensieve veehouderij". Hiermee kan na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid de vestiging van nieuwe intensieve veehouderijen dus mogelijk worden gemaakt. Het plan voorziet daarmee in ontwikkelingsmogelijkheden die tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden kunnen leiden. Bij de planvoorbereiding is hiervoor geen passende beoordeling opgesteld. Gelet hierop zijn de artikelen 3.7.3, 6.7.3 en 7.7.3 van de regels van het plan van Haaren naar het oordeel van de Afdeling in strijd met artikel 2.7, eerste lid, en artikel 2.8, derde lid, van de Wnb vastgesteld.
27.3.  Dit laatste geldt ook voor de in het plan van Haaren opgenomen wijzigingsbevoegdheden voor de vormverandering van bestaande agrarische bouwvlakken. Ook al is in de onderscheiden artikelen de bepaling opgenomen dat wijziging van het bouwvlak niet mag leiden tot vergroting van het oppervlak daarvan, is het immers ook dan niet uitgesloten dat met de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid een ontwikkelingsmogelijkheid wordt geboden die tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden kan leiden. Ook hiervoor is voorafgaande aan de vaststelling van een dergelijke planregel een passende beoordeling nodig. Gelet hierop zijn ook de artikelen 3.7.2, 6.7.2 en 7.7.2 van de regels van het plan van Haaren in strijd met artikel 2.7, eerste lid, en artikel 2.8, derde lid, van de Wnb vastgesteld.
27.4.  Het betoog slaagt.
Plan van Vught
27.5.  In artikel 3.1, aanhef en onder b, onder 2, van de regels van het plan van Vught staat dat de op de verbeelding voor "Agrarisch" aangewezen gronden, ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij", zijn bestemd voor een intensieve veehouderij.
In artikel 3.7.10 staat dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn deze bestemming met de aanduiding "intensieve veehouderij" te wijzigen in de bestemming "Agrarisch" zonder aanduiding "intensieve veehouderij", wanneer de activiteiten zijn beëindigd en indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een goedgekeurd landschapsplan en borging van uitvoering en beheer.
In artikel 3.7.1 is een zelfde wijzigingsbevoegdheid ‘vormverandering bouwvlakken’ opgenomen als in het plan van Haaren.
27.6.  De Afdeling stelt vast dat het plan van Vught niet voorziet in een wijzigingsbevoegdheid voor ontwikkelingsmogelijkheden voor de vestiging van nieuwe intensieve veehouderijen. De raad van Vught heeft toegelicht dat bij de planvaststelling de aanduiding "intensieve veehouderij" ongewijzigd is overgenomen uit het vorige plan en dus niet is uitgebreid. In het plan is vastgelegd dat intensieve veehouderij alleen is toegestaan binnen een agrarische bestemming ter plaatse van de reeds bestaande aanduiding "intensieve veehouderij". Na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag een agrarische bestemming met de aanduiding "intensieve veehouderij" wel worden gewijzigd naar een agrarische bestemming zonder de aanduiding "intensieve veehouderij". Maar uit het plan volgt niet dat na toepassing van een wijzigingsbevoegdheid een nieuwe aanduiding "intensieve veehouderij" mag worden toegekend. Het betoog hierover mist dus in zoverre feitelijke grondslag.
27.7.  Over het betoog van de BMF dat met de wijzigingsbevoegdheid  ‘vormverandering bouwvlakken’ een ontwikkelingsmogelijkheid wordt geboden die tot een toename van de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden kan leiden zonder dat hiervoor een passende beoordeling is gemaakt, verwijst de Afdeling naar hetgeen onder 27.3 is overwogen over dezelfde bepalingen uit het plan van Haaren. Hieruit volgt dat ook artikel 3.7.1 van de regels van plan van Vught in strijd met artikel 2.7, eerste lid, en artikel 2.8, derde lid, van de Wnb is vastgesteld.
Het betoog slaagt in zoverre.
Wijzigingsbevoegdheid bedrijfsbestemming op VAB-locaties
27.8.  De BMF betoogt dat de artikelen 4 en 5 (onder andere 4.7.6 en 4.7.7) van de regels van het plan van Haaren ten onrechte toestaan dat na de beëindiging van een agrarisch bedrijf de bestemmingen "Agrarisch met waarden - Landschap- en natuurwaarden 1" en "Agrarisch met waarden - Landschap- en natuurwaarden 2" kunnen worden gewijzigd in een bedrijfsbestemming waarbij bedrijfsbebouwing met een oppervlak van meer dan 200 m² mag worden opgericht. Hierdoor wordt het mogelijk om op de vrijkomende agrarische percelen niet-agrarische bedrijven in de categorie 1 en 2, als bedoeld in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) te realiseren. De BMF vreest dat zich daardoor bedrijven in het buitengebied zullen vestigen, zoals autobedrijven, autowasserijen, groothandelsbedrijven, discotheken, parkeergarages, machineverhuurbedrijven, evenementenhallen, bowlingcentra, casino’s, amusementshallen, saunabedrijven en fitnesscentra. Deze ontwikkelingsmogelijkheden kunnen volgens de BMF tot een toename van stikstofdepositie leiden, waardoor bij het ontbreken van een passende beoordeling niet is uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden worden aangetast.
De toegestane bedrijvigheid en bedrijfsbebouwing passen volgens de BMF ook niet in het buitengebied en leiden niet tot versterking van de natuur en het landschap. Dit is volgens de BMF in strijd met de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant (hierna: IOV).
De BMF betoogt verder dat de ontwikkelingsmogelijkheden om na de beëindiging van een agrarisch bedrijf ter plaatse van een VAB-locatie de agrarische bestemming te wijzigen naar "Bedrijf" ten onrechte in het plan zijn opgenomen als een binnenplanse bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders.
Wijzigingsbesluit van Oisterwijk
27.9.  De Afdeling stelt vast dat de raad van Oisterwijk bij besluit van 14 oktober 2021 het plan van Haaren gewijzigd heeft vastgesteld. Daarbij is de wijzigingsbevoegdheid voor het toestaan van een bedrijfsbestemming na de beëindiging van een agrarisch bedrijf ter plaatse van een VAB-locatie uit het plan verwijderd. In haar reactie bij brief van 20 januari 2022 heeft de BMF aangegeven dat zij zich kan verenigen met deze wijziging van Oisterwijk.
Plan van Haaren en plan van Vught
27.10. De raden van Vught, Tilburg en Boxtel hebben de wijzigingsbevoegdheid voor het toestaan van een bedrijfsbestemming na de beëindiging van een agrarisch bedrijf ter plaatse van een VAB-locatie niet uit de plannen voor hun grondgebied gehaald. De Afdeling begrijpt het betoog van de BMF zo dat dit zich richt tegen de artikelen 4.7.6, 4.7.7, 5.7.3 en 5.7.4 van de regels van het plan van Haaren, wat betreft het grondgebied van Tilburg en Boxtel, en tegen de artikelen 4.7.5, 4.7.6, 5.7.5 en 5.7.6 van de regels van het plan van Vught, wat betreft het grondgebied van Vught.
27.11. De raden van Vught, Tilburg en Boxtel stellen zich op het standpunt dat niet te verwachten is dat de wijzigingsbevoegdheid voor de ontwikkelingsmogelijkheden voor niet-agrarische bedrijven in de categorie 1 en 2 als bedoeld in de VNG brochure, tot een toename van stikstofdepositie kan leiden. Zij wijzen er op dat de niet-agrarische bedrijfsbestemming alleen is toegestaan na de beëindiging van een agrarische bestemming. Het beëindigen van een agrarisch bedrijf leidt volgens de raden per saldo tot vermindering van stikstofdepositie. Volgens deze raden is niet te verwachten dat zich daar zware bedrijvigheid zal vestigen, gelet op de voorwaarden waaraan de bedrijvigheid ter plaatse van een VAB-locatie moet voldoen. Deze raden stellen dat in het ter zake relevante beleid, dat als bijlage bij het plan is opgenomen en waarnaar in de hiervoor onder 27.10 genoemde artikelen wordt verwezen, voldoende waarborgen zijn opgenomen tegen ongewenste ontwikkelingen in het buitengebied. De raden van Vught, Tilburg en Boxtel achten het niet aannemelijk dat de door de BMF genoemde bedrijven kunnen voldoen aan de in het plan gestelde voorwaarden voor vestiging in het plangebied. Zij verwachten niet dat het wijzigen van een agrarische bestemming naar een niet-agrarische bedrijfsbestemming ter plaatse van een VAB-locatie kan leiden tot een toename van stikstofdepositie, aldus deze raden.
27.12. De Afdeling stelt vast dat niet is gebleken dat de voormalige raad van Haaren en de raden van Vught, Tilburg en Boxtel de ruimtelijke aanvaardbaarheid van de ontwikkelingsmogelijkheden voor de wijziging van een agrarische bestemming naar de bestemming "Bedrijf" met de toegestane bedrijvigheid in categorie 1 en 2 en de toegestane bedrijfsbebouwing ter plaatse van een VAB-locatie en de gevolgen daarvan voor de stikstofdepositie hebben beoordeeld bij de planvaststelling. Nu in dit geval bij de vaststelling van het plan van Vught en het plan van Haaren significante gevolgen van deze ontwikkelingsmogelijkheden niet op voorhand zijn uit te sluiten, zijn de artikelen 4.7.6, 4.7.7, 5.7.3 en 5.7.4 van de regels van het plan van Haaren en de artikelen 4.7.5, 4.7.6, 5.7.5 en 5.7.6 van de regels van het plan van Vught in strijd met artikel 2.7, eerste lid, en artikel 2.8, derde lid, van de Wnb vastgesteld.
Reeds hierom slaagt het betoog.
Bestemming "Recreatie - Recreatiewoningen 1" ("RW-1")
28.     De BMF betoogt dat het plan van Haaren voor de bestemming "RW-1" ten onrechte voorziet in ontwikkelingsmogelijkheden voor het verruimen van de inhoud van recreatiewoningen van 200 m³ naar 260 m³ zonder dat de effecten hiervan in een passende beoordeling zijn onderzocht.  Omdat deze ontwikkelingsmogelijkheden volgens de BMF tot een toename van stikstofdepositie kunnen leiden, waardoor niet is uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden worden aangetast, is dit volgens haar in strijd met de Wnb.
Plan van Haaren en plan van Vught
28.1.  De Afdeling stelt vast dat de bestemming "RW-1" niet voorkomt binnen het grondgebied van Boxtel, Tilburg en Oisterwijk. Deze bestemming komt wel voor binnen het grondgebied van Vught. Het betreft de eerder besproken 37 recreatiewoningen in het recreatiegebied Spechtbos, Eekhoornbos en Fazantenbos. De bouwregels voor de recreatiewoningen binnen de bestemming "RW-1" zijn opgenomen in artikel 18.2.1 van de regels van het plan van Haaren en artikel 23.2.1 van de regels van het plan van Vught.
28.2.  In de Nota zienswijzen bij het plan van Haaren heeft de voormalige raad van Haaren gesteld dat bij de voorbereiding van het plan een inventarisatie is gemaakt in het recreatiegebied Spechtbos, Eekhoornbos en Fazantenbos. Naar aanleiding daarvan zijn de bouwmogelijkheden voor de recreatiewoningen binnen de bestemming "RW-1" in het plan van Haaren geharmoniseerd en geüniformeerd. Dit betekent onder meer volgens deze nota dat de inhoudsmaat van een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 260 m³.
De raad van Vught merkt op dat het plan van Vught een conserverend plan is en niet de in het plan van Haaren toegestane maximale inhoud van 260 m³ van recreatiewoningen binnen de bestemming "RW-1" wijzigt. De raad van Vught stelt, onder verwijzing naar artikel 23.2.1 van de regels van het plan van Vught, dat uitgaande van een maximale goothoogte van 3 m en een maximaal toegestane inhoud van 260 m³, de oppervlakte van een recreatiewoning binnen de bestemming "RW-1" maximaal 80 tot 90 m² zal bedragen. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan op dit punt niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hij wijst erop dat deze oppervlakte niet ongebruikelijk is voor een recreatiewoning.
Wat betreft de door de BMF gestelde toename van stikstofdepositie als gevolg van de ontwikkelingsmogelijkheden voor de recreatiewoningen binnen de bestemming "RW-1", wijst de raad van Vught erop dat het gaat om 37 al bestaande recreatiewoningen en dat er geen nieuwe recreatiewoningen mogen worden bijgebouwd. De raad merkt verder op dat de toegestane bouwmogelijkheid tot het verruimen van de inhoud van recreatiewoningen van 200 m³ naar 260 m³ in het plan van Haaren slechts een beperkte verruiming is ten opzichte van het daaraan voorafgaande, op 9 juli 2009 vastgestelde, bestemmingsplan "Buitengebied Haaren". Deze verruiming betekent een vergroting van de oppervlakte met 10 tot 20 m² per recreatiewoning. De raad heeft erop gewezen dat deze verruiming niet zal leiden tot meer verkeersbewegingen per recreatiewoning.
28.3.  Gelet op het vorenstaande heeft de voormalige raad van Haaren er naar het oordeel van de Afdeling bij de planvaststelling op voorhand van uit mogen gaan dat in dit geval de met het plan van Haaren toegestane, beperkte verruiming van de inhoud van de 37 recreatiewoningen binnen de bestemming "RW-1", wat betreft stikstofdepositie, geen significante gevolgen heeft voor de betrokken Natura 2000-gebieden.
In het plan van Vught is, zoals de raad van Vught heeft opgemerkt, de toegestane maximale inhoud van 260 m³ van recreatiewoningen binnen de bestemming "RW-1" niet gewijzigd.
In wat de BMF hierover in algemene zin heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de voormalige raad van Haaren en de raad van Vught bij de voorbereiding van het plan van Haaren en het plan van Vught voor de beperkt mogelijk gemaakte verruiming van de inhoud van de 37 bestaande recreatiewoningen een passende beoordeling hadden moeten maken.
Het betoog slaagt niet.
Teeltondersteunende voorzieningen
29.     De BMF betoogt dat bij de voorbereiding van het plan van Haaren ten onrechte geen passende beoordeling is opgesteld voor de effecten van de in de artikelen 3.3.5, 3.3.6, 3.5.6, 4.3.4, 4.3.5, 4.5.7, 5.3.3, 5.3.4, 5.5.6, 6.3.5, 6.3.6, 6.5.7, 7.3.6, 7.3.7 en 7.5.7 van de regels van het plan van Haaren opgenomen afwijkingsbevoegdheid voor teeltondersteunende voorzieningen. Met deze planregels wordt het ten onrechte mogelijk gemaakt om deze voorzieningen te realiseren buiten het bouwvlak. Deze ontwikkelingsmogelijkheden voor teeltondersteunende voorzieningen kunnen volgens de BMF tot een toename van stikstofdepositie leiden, waardoor niet is uitgesloten dat de natuurlijke kenmerken van de nabijgelegen Natura 2000-gebieden worden aangetast.
Plan van Haaren
29.1.  De raden stellen zich op het standpunt dat het plan van Haaren een partiële herziening is, die geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk maakt die een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de bestaande stikstofdepositie tot gevolg kunnen hebben. Met het plan van Haaren is beoogd om de verschillende voor het plangebied geldende plannen te consolideren in één plan en de planregels van die plannen te uniformeren en te harmoniseren. Over de planregels over de afwijkingsbevoegdheid voor teeltondersteunende voorzieningen wijzen de raden erop dat deze niet inhoudelijk zijn gewijzigd in het plan van Haaren. Die planregels maken geen onderdeel uit van het vaststellingsbesluit en ook niet van de daarop volgende besluiten, waarbij het plan gewijzigd is vastgesteld. De raden wijzen er uitdrukkelijk op dat de planregels over de afwijkingsbevoegdheid voor teeltondersteunende voorzieningen daarbij niet zijn herzien. Dat is ook niet beoogd. De raden hebben toegelicht dat deze planregels alleen in het plan zijn opgenomen voor de overzichtelijkheid en om de planregels voor het buitengebied zoveel mogelijk in één plan op te nemen.
29.2.  De Afdeling stelt vast dat de planregels over de afwijkingsbevoegdheid voor teeltondersteunende voorzieningen zonder inhoudelijke wijzigingen in het plan van Haaren zijn overgenomen uit de daarvoor voor het buitengebied geldende plannen. De partiële herziening strekte ertoe bestaand provinciaal en gemeentelijk beleid in het plan te verwerken. Dat zag volgens de raden niet op deze afwijkingsbevoegdheid. De BMF heeft niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van de raad op dit punt onjuist is.
Het betoog slaagt niet.
Plan van Vught
29.3.  De planregels over de afwijkingsbevoegdheid voor teeltondersteunende voorzieningen zijn ook in het plan van Vught opgenomen. Om de redenen die hiervoor onder 29.2 zijn vermeld, is de Afdeling ook voor dit plan van oordeel dat in zoverre geen passende beoordeling behoefde te worden uitgevoerd bij de voorbereiding van dit plan.
Het betoog slaagt niet.
Beroep van de stichting Natuur- en Milieugroep Vught
30.     NMV heeft tot doel de belangen van natuur, landschap en milieu te behartigen in de gemeente Vught en omstreken. Zij zet zich onder meer in voor het buitengebied van Helvoirt, waarop het plan ook betrekking heeft. Volgens NMV schaadt het plan de natuur en het landschap.
Nut en noodzaak plan van Haaren
31.     NMV bestrijdt, onder verwijzing naar de Wet afschaffing actualiseringsplicht bestemmingsplannen, het nut en de noodzaak van het plan van Haaren. NMV stelt dat zij in haar zienswijze tevergeefs heeft aangedrongen op uitstel en overdracht aan de ontvangende gemeenten en dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom niet kon worden gewacht tot na de invoering van de Omgevingswet. Volgens NMV zijn de raden van de ontvangende gemeenten bij de voorbereiding van het besluit in strijd met artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) niet gekend in het plan.
31.1.  Op grond van artikel 3.1.1. van het Bro pleegt het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
31.2.  De voormalige raad van Haaren was, gegeven zijn beleidsruimte, bevoegd het plan vast te stellen. Er is geen grond voor het oordeel dat deze raad had moeten motiveren waarom het plan werd vastgesteld vóór de invoering van de Omgevingswet.
31.3.  In de toelichting van het plan van Haaren is vermeld dat de raad aan artikel 3.1.1. van het Bro heeft voldaan door het concept-ontwerpbestemmingsplan toe te sturen aan de vooroverleg partners, het voorontwerp zes weken ter inzage te leggen en een informatieavond te organiseren. Verder heeft het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegen voor het indienen van zienswijzen. Deze hebben geleid tot aanpassing van het plan. De raad van Vught heeft bevestigd dat hij betrokken is geweest bij de voorbereiding van het plan van Haaren en dat weliswaar niet al zijn zienswijzen zijn gehonoreerd, maar dat de wijzigingen die hij wenste alsnog zijn doorgevoerd met het wijzigingsbesluit van 22 juli 2021. De Afdeling concludeert dat het plan van Haaren niet in strijd met artikel 3.1.1 van het Bro is vastgesteld.
31.4.  Er is ook geen ander aanknopingspunt voor het oordeel dat procedureel onjuist is gehandeld. Zoals hiervoor is overwogen, hebben de ontvangende gemeenten overeenkomstig artikel 44, derde lid, van de Wet Arhi met ingang van de datum van herindeling de wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij Haaren betrokken was, voortgezet.
31.5.  Dat het plan van Haaren is vastgesteld voor de gemeentelijke herindeling, betekent niet dat het plan in de weg staat aan een samenhangend beleid van de ontvangende gemeenten. Het staat de raden van de ontvangende gemeenten vrij het plan te wijzigen. Dit hebben de raden van Vught en Oisterwijk ook gedaan.
Het betoog slaagt niet.
Strijd met IOV
32.     NMV betoogt dat het plan van Haaren in strijd is met de IOV omdat de raad niet alle relevante feiten en af te wegen belangen waarop de IOV betrekking heeft, heeft betrokken. NMV stelt dat de raad voorbij is gegaan aan relevante feiten met betrekking tot natuur, landschap, energietransitie, criminaliteit, veehouderij, stikstof en verstedelijking en aan de actuele noodzaak om ruimte-voor-ruimte beleid te ontwikkelen en regels te stellen voor zonneweides.
Plan van Haaren
32.1.  De raden zien die strijdigheid niet en merken op dat het plan van Haaren een partiële herziening betreft en dat het een conserverend plan is. De raden van Tilburg en Boxtel stellen dat de provinciale regels in zoverre zijn verwerkt in het bestreden besluit dat alle werkingsgebieden en aanduidingen in het plangebied zijn opgenomen op de verbeelding met de bijbehorende voorschriften in de regels. Daarnaast zijn bestaande wijzigingsbevoegdheden verder aangescherpt. Daarmee voldoet het plan volgens de raden aan de instructieregels van de IOV. Het college van gedeputeerde staten heeft geen gebruik gemaakt van de bevoegdheid een reactieve aanwijzing te geven. De raden van Tilburg en Boxtel hebben verder opgemerkt dat het plan geen kader biedt voor ruimte-voor-ruimte kavels en zonneweides, omdat deze niet passend zijn in het plan en met maatwerk en een belangenafweging moeten worden beoordeeld.
32.2.  Het betoog van NMV biedt geen grond voor twijfel aan het standpunt van de raden dat het plan van Haaren een partiële herziening betreft en dat aan de instructieregels van de IOV is voldaan. De raden hebben terecht opgemerkt dat NMV niet heeft geconcretiseerd welke onderdelen van het plan in strijd zijn met de IOV.
Het betoog slaagt niet.
Plan van Vught
32.3.  Zoals in paragraaf 1.1 van de toelichting bij het plan van Vught is vermeld, is het provinciale beleid dat in het plan van Haaren is verwerkt ook in het plan van Vught opgenomen. Om de redenen vermeld onder 32.2 en omdat NMV voor het plan van Vught ook niet heeft geconcretiseerd welke onderdelen hiervan in strijd zijn met de IOV, slaagt het betoog niet.
Wijzigingsbevoegdheid voor VAB, plan van Haaren en plan van Vught
33.     NMV keert zich tegen de mogelijkheid die de planregelingen aan het college bieden om met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid de bestemming "Agrarisch" te wijzigen in "Bedrijf". NMV bestrijdt het nut en de noodzaak van het opnemen van het VAB-beleid in het plan. Verder stelt zij dat haar mogelijkheden voor inspraak en reactie erdoor worden beperkt.
33.1.  Onder 27.12 hiervoor is bij de beoordeling van het beroep van de BMF over de wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Bedrijf" voor VAB geoordeeld dat de artikelen 4.7.6, 4.7.7, 5.7.3 en 5.7.4 van de regels van het plan van Haaren en de artikelen 4.7.5, 4.7.6, 5.7.5 en 5.7.6 van de regels van het plan van Vught niet in stand kunnen blijven om de daar genoemde reden. Dat heeft tot gevolg dat ook het beroep van NMV slaagt, voor zover het is gericht tegen deze wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Bedrijf" voor VAB zoals opgenomen in deze plannen. De Afdeling komt daarom niet toe aan een bespreking van de andere door NMV over deze wijzigingsbevoegdheid naar voren gebrachte beroepsgronden, zoals dat de landschapskwaliteit daarbij onvoldoende is meegewogen.
Het betoog slaagt.
Grotere woningen, plan van Haaren en plan van Vught
34.     NMV betoogt dat het plan te grote woningen, met een maximale inhoud van 750 m³, toelaat wat tot verstening van het buitengebied leidt. Dit is volgens NMV ongewenst en onvoldoende gemotiveerd.
34.1.  De Afdeling gaat ervan uit dat dit betoog betrekking heeft op de artikelen 12.2.2, aanhef en onder b, en 25.2.1, aanhef en onder d, van het plan van Haaren. Daarin is voor het bouwen van woningen bij de toegestane inhoud van een woning 600 m³ doorgehaald en 750 m³ opgenomen. Deze maximale inhoudsmaat is ook in de planregels van Vught opgenomen. Het betoog wordt daarom ook geacht daartegen te zijn gericht.
34.2.  In de toelichting van het plan van Haaren is in de paragrafen 2.7 en 3.2 vermeld dat de maximale inhoudsmaat voor woningen binnen de bestemming "Wonen" wordt verruimd naar 750 m³ conform de bouwmogelijkheden voor bedrijfswoningen. Dit is volgens de plantoelichting ook overeenkomstig de regionale afspraken met betrekking tot kwaliteitsverbetering van het landschap van 2 december 2015. Dit betreft de "Afspraken voor uitwerking en toepassing kwaliteitsverbetering van het landschap" (hierna: de Afspraken). Daarin heeft de voormalige raad van Haaren op basis van afspraken van de provincie met gemeenten vastgelegd, dat voor uitbreiding van burgerwoningen tot 750 m³ in het buitengebied geen inpassing of tegenprestatie in het kader van kwaliteitsverbetering van het landschap is vereist.
34.3.  De Afdeling volgt niet het betoog van NMV dat de verruiming van de maximale inhoudsmaat van 600 m³ tot 750 m³ ontoereikend is gemotiveerd, gelet op de hiervoor weergegeven motivering in de plantoelichting. Deze is in de door de raden ingediende verweerschriften aangevuld met onder meer de argumenten dat een inhoudsmaat van 750 m³ in steeds meer gemeenten de norm is en dat de ruimtelijke uitstraling van een woning met een inhoud van 750 m³ niet veel verschilt van die met een inhoud van 600 m³. Verder is nog opgemerkt dat de ruimere inhoudsmaat ook in stedenbouwkundig opzicht aanvaardbaar is en passend binnen het karakter van het landelijk gebied, omdat het veelal gaat om vrijstaande woningen op grote, vaak voormalige agrarische bedrijfspercelen, waar de opzet van het voormalige boerenerf vaak nog zichtbaar is en ruimere bouwvolumes niet ongebruikelijk zijn.
De Afdeling acht deze motivering van de besluiten tot vaststelling van het plan van Haaren en het plan van Vught deugdelijk. Dat (nog) niet is gebleken van veel vraag naar deze wijziging zoals NMV stelt, doet daar, ook als dit juist is, niet aan af. De voormalige raad van Haaren mocht er voor de toekomst rekening mee houden dat deze wijziging in een behoefte voorziet. Ook mocht de raad er rekening mee houden dat het vergroten van de inhoud van een burgerwoning tot 750 m³ in de Afspraken in categorie I is geplaatst, ofwel in de categorie waarvoor geen inpassing of tegenprestatie in het kader van een kwaliteitsverbetering van het landschap is vereist. Deze categorie-indeling is afhankelijk van de mate van impact die de ontwikkeling wordt geacht te hebben op de kwaliteit van het landschap. Anders dan NMV stelt, gaan deze afspraken niet slechts over bijdragen aan een sloopfonds. Deze gaan ook over al dan niet benodigde bijdragen aan kwaliteitsverbetering van het landschap in de vorm van geldelijke bijdragen en/of landschappelijke inpassing, voor zover dat gelet op de categorie-indeling noodzakelijk wordt geacht. Hier bestaat daartoe volgens de Afspraken geen noodzaak. De raden hebben aansluiting kunnen zoeken bij deze, op regionale afspraken gebaseerde, regeling.
Het betoog slaagt niet.
Paardenbakken
35.     NMV betoogt dat ten onrechte paardenbakken binnen de agrarische bestemming mogelijk worden gemaakt. Dit is volgens NMV om meerdere redenen ongewenst en ook onvoldoende onderbouwd. Het leidt volgens NMV onder meer tot verrommeling van het landschap.
Plan van Haaren en plan van Vught
35.1.  De Afdeling begrijpt het betoog van NMV zo dat dit zich richt tegen de artikelen 3.5.1, 4.5.1, 5.5.1, 6.5.1, 7.5.1 van het plan van Haaren, voor wat betreft het grondgebied van Tilburg, Boxtel en Oisterwijk, en tegen de artikelen 3.5.1, 4.5.1, 5.5.1, 6.5.1, 7.5.1 van het plan van Vught en de op de verbeelding van dit plan opgenomen functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - paardenbak", voor wat betreft het grondgebied van Vught.
35.2.  Op grond van artikel 3.1, aanhef en onder d, van het plan van Haaren zijn de voor "Agrarisch" aangewezen gronden tevens bestemd voor het hobbymatig houden van dieren.
Op grond van artikel 3.4.1, onder a, onder 2, wordt het gebruik van deze gronden buiten het bouwvlak als paardenbakken in ieder geval als strijdig gebruik aangemerkt.
Op grond van artikel 3.5.1 kan het bevoegd gezag, met inachtneming van de regels die hierin zijn opgenomen, afwijken van het bepaalde in artikel 3.4.1 voor een paardenbak.
Voor de gronden met een agrarische bestemming met landschaps- en/of natuurwaarden zijn soortgelijke bepalingen in het plan van Haaren opgenomen.
In het plan van Vught zijn dezelfde regels als in het plan van Haaren opgenomen voor het hobbymatig houden van dieren en voor paardenbakken, aangevuld met extra regels voor toepassing van de afwijkingsbevoegdheid bij paardenbakken.
35.3.  In paragraaf 2.7 van de toelichting van het plan van Haaren, onder punt 2, staat dat mogelijkheden worden geboden voor het hobbymatig houden van dieren en voor het realiseren van paardenbakken binnen de agrarische bestemmingen. Aan deze mogelijkheden worden voorwaarden verbonden. In deze toelichting staat verder dat het gebruik van agrarische gronden voor het hobbymatig houden van dieren al jaren plaatsvindt en dat dit gebruik ook algemeen is geaccepteerd, maar op grond van het bestemmingsplan formeel niet is toegestaan.
In het verweer heeft de raad van Vught gesteld dat het gaat om een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor het hobbymatig gebruik van een paardenbak en dat de hieraan verbonden voorwaarden ervoor zullen zorgen dat de impact op de omgeving beperkt zal zijn.
35.4.  De Afdeling is van oordeel dat met het voorgaande voldoende is gemotiveerd dat en waarom paardenbakken op agrarische percelen in het buitengebied met een afwijkingsbevoegdheid kunnen worden toegestaan. Dat, zoals NMV stelt, in geen van de zienswijzen de wens tot het realiseren van een paardenbak naar voren is gebracht, doet daar, ook als dit juist is, niet aan af. De raden mochten er rekening mee houden dat aannemelijk is dat deze wijziging voor het buitengebied in een (toekomstige) behoefte voorziet.
35.5.  Uit de artikelen 3.5.1, 4.5.1, 5.5.1, 6.5.1, 7.5.1 van het plan van Haaren en van het plan van Vught volgt dat de gestelde voorwaarden aan de afwijkingsbevoegdheid voor een paardenbak gaan over een goede landschappelijke inpassing, het verbod op het gebruik van een geluidsinstallatie en/of verlichting door lichtmasten bij een paardenbak en de minimale afstand van 50 meter van een paardenbak tot een gevel van de woning van een derde. De raad van Vught heeft nog extra voorwaarden opgenomen, zoals hoogte- en oppervlakte-eisen.
Gelet op de gestelde voorwaarden voor de afwijkingsbevoegdheid wordt het standpunt van de raad van Vught gevolgd dat de impact van de paardenbakken op de omgeving niet onevenredig zal zijn.
35.6.  De stelling van NMV dat de goede landschappelijke inpassing ook via een privaatrechtelijke overeenkomst kan worden geborgd, leidt niet tot een ander oordeel. De raad heeft zich daarover op het standpunt kunnen stellen dat het niet in de rede ligt om de vereiste goede landschappelijke inpassing via een privaatrechtelijke overeenkomst te regelen, maar dat veeleer te verwachten valt dat dit met aan de vergunning te verbinden voorwaarden zal worden afgedwongen.
35.7.  Wat NMV heeft aangevoerd, biedt geen grond voor het oordeel dat het plan van Haaren en het plan van Vught op het punt van de paardenbakken in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt niet.
Ambulante handel
36.     NMV vreest ook voor verrommeling van het buitengebied door het toestaan van ambulante handel binnen de diverse agrarische bestemmingen en andere bestemmingen in het plan. NMV stelt dat de Apv Haaren 2013, gelezen in samenhang met het voormalige bestemmingsplan "Buitengebied Haaren", ambulante handel in het buitengebied voorheen nergens toestond. Die beperking was volgens NMV, anders dan de raad stelt, beslist niet overbodig en prima werkbaar. Het nut en de noodzaak van het toestaan van ambulante handel in het buitengebied is volgens NMV niet onderbouwd.
Plan van Haaren en plan van Vught
36.1.  In de regels van het plan van Haaren en het plan van Vught is bij diverse bestemmingen opgenomen dat het bevoegd gezag van de bestemmingsomschrijving kan afwijken voor standplaatsen ten behoeve van ambulante handel, indien dit de belangen die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig aantast en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
36.2.  In paragraaf 2.7 van de toelichting van het plan van Haaren, onder punt 14, staat dat het op dat moment geldende bestemmingsplan standplaatsen voor ambulante handel uitsluit, ook op plekken waar dit volgens de toelichting vanuit recreatief oogpunt gewenst is. Dit is volgens de toelichting een onwerkbare en overbodige beperking, omdat de Apv al toeziet op regulering van standplaatsen voor ambulante handel. De actualisatie van het plan maakt mogelijk dat standplaatsen die op grond van de openbare orde en veiligheid toelaatbaar zijn, ook kunnen worden toegestaan. In het verweer heeft de raad van Tilburg verder gesteld dat deze kleinschalige en niet-permanente functie past in het karakter van het landelijk gebied, dat deze geen landschappelijke waarden schaadt en bijdraagt aan de recreatieve aantrekkelijkheid van de omgeving en aan vitaliteit van de plaatselijke economie.
36.3.  De Afdeling is van oordeel dat hiermee voldoende is gemotiveerd dat en waarom ambulante handel bij diverse bestemmingen, zoals "Agrarisch", "Bedrijf", "Gemengd-1", "Gemengd-2", "Groen", "Horeca", "Maatschappelijk", "Recreatie", "Sport", "Verkeer-wegen" en "Wonen", in het buitengebied kan worden toegestaan. De raden hebben zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat dit niet leidt tot verrommeling van het buitengebied. De raden hebben daarbij kunnen betrekken dat de benodigde omgevingsvergunning de mogelijkheid biedt te toetsen of het initiatief voldoet aan een goede ruimtelijke ordening.
Het betoog slaagt niet.
Reclameborden
37.     NMV betoogt dat het plan ten onrechte reclameborden in het buitengebied toestaat. Volgens haar maken diverse agrarische bestemmingen dit mogelijk, bijvoorbeeld de artikelen 3.2.4, aanhef en onder a, onder 3, 6.2.4, aanhef en onder a, onder 3, en binnen de bestemming "Bos" artikel 10.2.2, aanhef en onder b, van de planregels. Omdat de in die bepalingen voorkomende term ‘informatieborden’ niet wordt gedefinieerd in het plan, kunnen hier volgens NMV ook reclameborden onder worden verstaan, wat kan leiden tot landschapsontsiering. Verder is het toestaan van reclameborden in het buitengebied in strijd met de Welstandsnota Haaren 2013, aldus NMV.
Plan van Haaren en plan van Vught
37.1.  Het betoog mist feitelijke grondslag. In de regels van het plan van Haaren en van het plan van Vught waarop NMV doelt, is bepaald dat de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waar het in die bepalingen over gaat, moeten dienen voor extensieve openluchtrecreatie, dan wel voor extensieve openluchtrecreatie en/of natuurontwikkeling. De Afdeling volgt het standpunt van de raden dat reclameborden niet zijn aan te merken als zulke bouwwerken.
Het betoog slaagt niet.
Meer stikstofuitstoot
38.     Volgens NMV leidt het toestaan van grotere woningen en recreatiewoningen en de verruimde regeling voor het huisvesten van seizoenarbeiders in het plan tot meer stikstofuitstoot. Er moet volgens NMV rekening worden gehouden met 25% meer stook van aardgas in woningen en er moet ook rekening worden gehouden met de vergroting van de inhoud van recreatiewoningen met 30%. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de toegestane verruiming van de huisvesting van seizoenarbeiders met 50%, wat niet alleen kan leiden tot meer verstoken van gas, maar ook tot meer verkeer.
Plan van Haaren en plan van Vught
38.1.  De enkele stelling dat grotere woningen en de regeling voor seizoenarbeiders tot meer stikstofuitstoot leiden, treft geen doel. De raden hebben er in dit verband terecht op gewezen dat het aantal woningen in het buitengebied beperkt is, dat de woningen slechts beperkt kunnen worden vergroot en dat het aantal huishoudens niet groter wordt. Ook heeft de regeling voor de huisvesting van seizoenarbeiders in het buitengebied juist niet tot gevolg dat er meer woon-werkverkeer plaatsvindt. NMV heeft dit niet bestreden.
Het betoog slaagt niet.
Ruimer toelatingsregime evenementen, plan van Vught
39.     NMV betoogt, onder verwijzing naar de functieaanduiding "evenemententerrein" bij de Antwerpse Baan, dat het plan van Vught meer toelaat voor evenementen dan het plan van Haaren, waarin alleen evenementen voor een "korte periode" waren toegestaan. Dit ruimere toelatingsregime van het plan van Vught kan volgens NMV ook tot meer stikstof leiden.
39.1.  In artikel 1 van het plan van Haaren is opgenomen wat onder het begrip "evenement" wordt verstaan, namelijk: "georganiseerde activiteit die gedurende een korte periode relatief veel bezoekers trekt".
In het plan van Haaren zijn evenementen toegestaan op de voor "Agrarisch" aangewezen gronden, op gronden met de bestemming "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1", "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1", "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2".
Het plan van Haaren bevat geen beperkingen voor het aantal of de invulling van te organiseren evenementen.
39.2.  Volgens het plan van Vught zijn bij de Antwerpse Baan evenementen toegestaan op de voor "Agrarisch" aangewezen gronden ter plaatse van de functieaanduiding "evenemententerrein". In artikel 3.1, aanhef en onder b, onder 8, van de regels van het plan van Vught zijn aan het organiseren van evenementen op deze gronden beperkingen gesteld, waaronder het maximaal aantal bezoekers per dag, de muziektijden en geluidsniveaus. Dergelijke beperkingen ontbreken in het plan van Haaren. Onder het plan van Vught geldt dus geen ruimer toelatingsregime dan onder het plan van Haaren.
Het betoog slaagt niet.
Beekdalen, plan van Vught
40.     NMV betoogt dat het plan onvoldoende bescherming biedt aan de beekdalen van de Essche Stroom en de Broekleij.
40.1.  NMV wordt niet gevolgd in het betoog over het ontbreken van bescherming van het beekdal van de Essche Stroom. De Afdeling verwijst hiervoor naar de overwegingen 24.5 en 24.6.
Wat betreft het betoog over het ontbreken van bescherming van het beekdal van de Broekleij, overweegt de Afdeling in aanvulling hierop dat de gebiedsaanduiding ‘Overige zone - attentiezone waterhuishouding’ op nagenoeg alle gronden van het beekdal van de Broekleij rust. In artikel 46.3.1 van de regels van het plan van Vught is opgenomen dat de gronden met deze aanduiding naast de daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd zijn voor bescherming van de waterhuishouding en het voorkomen van functies en activiteiten die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant. Artikel 46.3.2 bevat nadere regels voor dat doel. NMV heeft niet verduidelijkt in welk opzicht de regels van deze aanduiding die in de artikelen 46.3.1 en 46.3.2 van de regels van het plan van Vught zijn opgenomen, tekortschieten voor de bescherming van het beekdal.
Het betoog slaagt niet.
Onderzoeksverplichtingen, plan van Vught
41.     NMV betoogt verder dat de raad vanwege de nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die het plan van Vught mogelijk maakt, had moeten voldoen aan verschillende onderzoeksverplichtingen, zoals een haalbaarheidstoets, een watertoets, een luchtkwaliteitsonderzoek, bodemonderzoek en ecologisch onderzoek.
41.1.  NMV heeft niet onderbouwd voor welke volgens haar mogelijk gemaakte nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen, welke onderzoeksverplichtingen zouden zijn geschonden en waarom. De Afdeling volgt de stelling van de raad dat met het plan van Vught niet is beoogd om nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk te maken. Het plan van Vught is volgens de raad vastgesteld met het oog op het harmoniseren van de voor het gehele buitengebied van Vught geldende regels. Niet elke verruiming, zoals bijvoorbeeld een ruimere inhoudsmaat vanwege deze harmonisering, is een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling. De Afdeling is van oordeel dat de raad er groot belang aan mocht hechten dat na de gemeentelijke herindeling dezelfde regels gelden voor het gehele buitengebied van de gemeente. De Afdeling ziet in het door NMV aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat het plan van Vught in dit opzicht gebreken bevat wat betreft het daaraan ten grondslag gelegde onderzoek.
Het betoog slaagt niet.
Beroep van [appellant sub 7]
42.     Het betoog van [appellant sub 7] richt zich tegen het wijzigingsbesluit van de raad van Oisterwijk van 14 oktober 2021. Daarin is volgens [appellant sub 7] per abuis over het hoofd gezien dat voor zijn perceel [locatie 5] in Haaren op 29 oktober 2020 het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening [locatie 5] Haaren" is vastgesteld. De raad van de voormalige gemeente Haaren heeft in dit bestemmingsplan voor zijn perceel planologisch een functiewijziging van een intensieve veehouderij naar niet-agrarische bedrijvigheid mogelijk gemaakt. Deze functiewijziging is volgens [appellant sub 7] ten onrechte niet in het wijzigingsbesluit van 14 oktober 2021 overgenomen.
42.1.  De raad van Oisterwijk heeft erkend dat dit een omissie is. De wijzigingen die hebben geleid tot het wijzigingsbesluit van 14 oktober 2021 hebben geen relatie met het perceel van [appellant sub 7] en volgens de raad van Oisterwijk is nadrukkelijk bedoeld om het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening [locatie 5] Haaren" voor het perceel van [appellant sub 7] ongemoeid te laten. Per abuis is echter toch door het wijzigingsbesluit van 14 oktober 2021 opnieuw de enkelbestemming "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1" en de functieaanduiding "intensieve veehouderij" voor het perceel gaan gelden, zoals deze golden volgens het op 24 september 2020 vastgestelde plan van Haaren.
Omdat de raad van Oisterwijk zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij eerder in het wijzigingsbesluit van 14 oktober 2021 heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het wijzigingsbesluit van 14 oktober 2021 wat dit onderdeel betreft niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid.
Het betoog slaagt.
Beroepen die alleen tegen het plan van Vught zijn gericht
Beroep van de staatssecretaris van Defensie
43.     De staatsecretaris betoogt dat het plan van Vught wat betreft de militaire oefenterreinen Vughtse Heide en De Kamp/Lunetten ten onrechte niet is vastgesteld, zoals aangegeven op pagina 50 onder punt 43 van de "Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen", die deel uitmaakt van de bijlagen bij de toelichting van het plan van Vught. Met betrekking tot de twee militaire oefenterreinen is het plan namelijk niet vastgesteld conform het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) en de Rarro (Regeling algemene regels ruimtelijke ordening). Volgens de staatssecretaris is het plan in zoverre in strijd met de artikelen 2.6.2, eerste lid en 2.6.3, eerste lid, van het Barro en met artikel 2.1 van de Rarro.
43.1.  De raad van Vught heeft zich in het verweerschrift en ter zitting op het standpunt gesteld dat het betoog van de staatssecretaris terecht is voorgedragen. De raad heeft aangegeven dat bij de planvaststelling was beoogd om dit punt in het plan van Vught op te nemen, maar dat dit abusievelijk niet is gebeurd. De raad van Vught heeft de Afdeling verzocht om hem in de gelegenheid te stellen het gebrek alsnog te herstellen.
43.2.  Omdat de raad van Vught zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. De Afdeling zal onder overweging 67 van deze uitspraak op het door de raad gedane verzoek ingaan.
Het betoog slaagt.
Beroep van [appellant sub 9]
44.     [appellant sub 9] woont aan de [locatie 6] in Helvoirt. Op het hieraan grenzende perceel [locatie 7] is een manegebedrijf gevestigd. Bij het plan van Vught zijn voor dat perceel onder meer enkele bouwmogelijkheden gewijzigd.
45.     [appellant sub 9] kan zich niet verenigen met de bouwmogelijkheden voor de rijhal op het perceel [locatie 7], als opgenomen in artikel 27.3.1, aanhef en onder b, en in artikel 27.2.2, aanhef en onder e, van de regels van het plan van Vught. Op grond van deze bepalingen kan na het verlenen van een omgevingsvergunning om af te mogen wijken van de bouwregels, een rijhal met een maximale bouwhoogte van 12 meter op een afstand van 3 meter van zijn perceel worden gebouwd. Volgens [appellant sub 9] is ten onrechte de maximale bouwhoogte verhoogd van 8,50 meter naar 12 meter. Verder had de raad volgens [appellant sub 9] de strook van 3 meter langs de zijdelingse perceelsgrens waarbinnen niet mag worden gebouwd moeten verbreden tot 5 meter. Om deze redenen is volgens hem sprake van een onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat.
45.1.  In het plan van Vught is aan het perceel [locatie 7] de bestemming "Sport" toegekend.
Artikel 27.1 van de regels van het plan van Vught luidt:
"De op de verbeelding voor "Sport" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. sportactiviteiten, zoals aangegeven in de Tabel sport zoals opgenomen in lid 27.6;
b. extensieve dagrecreatie;
(…)"
Volgens de Tabel sportvoorzieningen, code ss-08, die in artikel 27.6 van de regels van het plan van Vught is opgenomen, heeft het perceel [locatie 7] de nadere bestemming "Manege". De maximaal toegestane oppervlakte voor bedrijfsgebouwen (daaronder mede begrepen bedrijfswoning en recreatiewoningen) is 3.795 m². De maximaal toegestane goothoogte is 5,50 m en de maximaal toegestane nokhoogte voor bedrijfsgebouwen is 8,50 m.
Artikel 27.3 en 27.3.1 luiden:
"27.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken voor een rijhal ten behoeve van een manege, zoals is opgenomen in ss-01, ss-02, ss-04 en ss-08:
27.3.1 Rijhal
De bouw van een rijhal, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
a. maximaal 1 rijhal met een oppervlakte van maximaal 1.200 m2 is toegestaan binnen het bouwvlak;
b. de goothoogte mag maximaal 8 m bedragen en de bouwhoogte maximaal 12 m;
c. de ruimtelijke kwaliteit en het stedenbouwkundige beeld worden ter plaatse niet onevenredig geschaad;
d. er geen onevenredige verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
e. de verandering aanvaardbaar is vanuit een milieuhygiënisch verantwoord woon- en leefklimaat voor omliggende percelen;
f. de bestaande natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast;
g. de ontwikkeling is hydrologisch neutraal;
h. er is sprake van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de rijhal op basis van een erfbeplantingsplan."
Volgens artikel 27.3.1, aanhef en onder b, van de regels van het plan van Vught is dus na verlening van een omgevingsvergunning daartoe op het perceel [locatie 7] een rijhal toegestaan met een goothoogte van maximaal 8 meter en een bouwhoogte van maximaal 12 meter.
In het plan van Haaren had het perceel [locatie 7] de bestemming "Recreatie".
Artikel 17.1 van de planregels van dat plan luidde:
"De voor "Recreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. recreatieve voorzieningen conform de Tabel recreatieve voorzieningen zoals opgenomen in lid 17.6;
(…)"
Volgens de in artikel 17.6 opgenomen "Tabel recreatieve voorzieningen" had het perceel de nadere bestemming "Manege". De maximaal toegestane oppervlakte voor bedrijfsgebouwen (daaronder mede begrepen bedrijfswoning en recreatiewoningen) was 3.795 m². De maximaal toegestane goothoogte was 5,50 m en de maximaal toegestane nokhoogte voor bedrijfsgebouwen was 8,50 m.
Artikel 17.3 luidde:
"Afwijken bouwregels
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 17.2.1 onder b ten behoeve van het binnen eenzelfde bestemmingsvlak bouwen van bedrijfsgebouwen, met dien verstande dat de oppervlakte van de bestaande bedrijfsgebouwen kan worden uitgebreid met maximaal 15%, mits:
a. landschappelijke inpassing op basis van een erfbeplantingsplan is gewaarborgd en de aanwezige landschaps- en natuurwaarden niet worden aangetast."
Volgens artikel 17.3 was afwijken van de bouwregels voor bedrijfsgebouwen op het perceel [locatie 7] toegestaan, met dien verstande dat de oppervlakte van de bestaande bedrijfsgebouwen mocht worden uitgebreid met maximaal 15%. Hierbij is geen bepaling opgenomen over het verhogen van de bij recht maximaal toegestane nokhoogte.
45.2.  De Afdeling stelt vast dat de bij recht toegestane bouwhoogte van de rijhal in het plan van Vught 8,50 meter is. Dit gold ook in het plan van Haaren. Echter, het plan van Vught staat na toepassing van een afwijkingsbevoegdheid een rijhal met een maximale bouwhoogte van 12 meter toe, terwijl het plan van Haaren niet voorzag in een mogelijkheid de bij recht maximaal toegestane bouwhoogte van 8,50 meter te verhogen. De Afdeling overweegt hierover het volgende.
In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Hieruit volgt dat [appellant sub 9] geen aanspraak kan maken op het bestaande uitzicht vanuit zijn woning, ook niet als het vorige bestemmingsplan daar bebouwing met een lagere bouwhoogte toestond.
De raad heeft ter zitting toegelicht dat in artikel 27 van het plan is beoogd om, wat betreft bouwmogelijkheden voor maneges in het buitengebied van Vught, uniformiteit aan te brengen. Verder heeft de raad erop gewezen dat de woning van [appellant sub 9] op een afstand van ruim 25 meter van de perceelsgrens ligt. Met inachtneming van een strook van 3 meter langs de zijdelingse perceelgrens waarbinnen niet mag worden gebouwd, ligt de woning van [appellant sub 9] op een afstand van ruim 28 meter van de gronden met de bestemming "Sport" waarbinnen de rijhal is toegestaan. Gelet op deze afstand van ruim 28 meter heeft de raad het ruimtelijk aanvaardbaar geacht om in het plan een afwijkingsbevoegdheid op te nemen, die het mogelijk maakt om, na het verlenen van een omgevingsvergunning daartoe, de maximaal toegestane bouwhoogte van de rijhal op het perceel [locatie 7] te verhogen met 3,50 meter. Gelet op de afstand van 28 meter heeft de raad ook geen aanleiding gezien om alleen voor het perceel [locatie 7] de strook langs de zijdelingse perceelsgrens waarbinnen niet mag worden gebouwd, bij recht te verbreden tot 5 meter. Daarnaast heeft de raad ter zitting benadrukt dat het verhogen van de maximale bouwhoogte van de rijhal niet bij recht is toegestaan, maar in het plan is opgenomen als een afwijkingsbevoegdheid. Bij de beoordeling van een aanvraag van een omgevingsvergunning om af te wijken van de bouwhoogte van de rijhal zal het woon- en leefklimaat van [appellant sub 9] nader worden betrokken bij de afweging van de relevante belangen. De raad heeft ter zitting opgemerkt dat bij die afweging ook kan worden bezien of de strook langs de zijdelingse perceelsgrens waarbinnen niet mag worden gebouwd, voor dat perceel alsnog kan worden verbreed tot 5 meter.
Tegen deze achtergrond is de Afdeling van oordeel dat de raad de afwijkingsbevoegdheid die tot een maximale verhoging van de rijhal kan leiden niet onaanvaardbaar heeft hoeven achten en de belangen die zijn gemoeid met het uniformeren van de bouwmogelijkheden voor maneges in het buitengebied zwaarder heeft mogen laten wegen dan de belangen van [appellant sub 9].
Het betoog slaagt niet.
46.     [appellant sub 9] betoogt dat het plan ten onrechte op het perceel [locatie 7] licht- en vlaggenmasten met een maximale hoogte van 15 meter toestaat. Hij vreest voor onaanvaardbare aantasting van zijn woon- en leefklimaat in de vorm van lichtoverlast als gevolg hiervan. Hij stelt dat hij nu al lichthinder ervaart vanwege de bestaande lichtmasten die lager zijn dan 15 meter.
46.1.  Artikel 27.2.5, aanhef en onder c, van de regels van het plan van Vught luidt:
"Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
(…)
c. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 15 meter;
(…)"
Artikel 17.2.3, aanhef en onder a, van de regels van het plan van Haaren luidde:
"Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. De bouwhoogte van palen, masten en technische installaties mag niet meer bedragen dan 10 m.
(…)"
46.2.  De Afdeling stelt vast dat op grond van artikel 27.2.5, aanhef en onder c, van de regels van het plan van Vught op het perceel [locatie 7] binnen de gronden met de bestemming "Sport" bij recht licht- en vlaggenmasten met een maximale bouwhoogte van 15 meter zijn toegestaan. Op grond van artikel 17.2.3, aanhef en onder a, van de regels van het plan van Haaren waren op dat perceel bij recht palen, masten en technische installaties met een maximale bouwhoogte van 10 meter toegestaan. Uit de verbeelding volgt dat de dichtstbijzijnde licht- en vlaggenmast op een afstand van ruim 28 meter van de woning van [appellant sub 9] mag worden opgericht.
De Afdeling overweegt dat niet is gebleken dat de raad van Vught bij de voorbereiding van het plan van Vught de belangen van [appellant sub 9] op dit punt heeft meegenomen in zijn afweging of heeft gemotiveerd waarom hij een verhoging van de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten van 10 meter naar 15 meter bij het perceel [locatie 7] ruimtelijk aanvaardbaar acht. De verklaring van de raad dat hij in het plan de hoogte van lichtmasten voor sportvelden in het buitengebied heeft willen uniformeren acht de Afdeling in dit geval onvoldoende. Hierbij acht de Afdeling mede van belang dat de verhoging bij recht is toegestaan en dus zonder een nadere afweging is toegelaten. Ten onrechte is bij de voorbereiding van het plan niet meegewogen wat de effecten van de verhoging van de lichtmasten zijn voor het woon- en leefklimaat bij het perceel van [appellant sub 9]. Ook is niet bezien hoe de effecten van de verhoging van de lichtmasten op de omgeving zouden kunnen worden verminderd door dat gebruik te reguleren, bijvoorbeeld wat betreft tijdsduur.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad van Vught bij de vaststelling van het plan van Vught onvoldoende heeft onderzocht en onvoldoende heeft gemotiveerd dat met de toegestane verhoging van de lichtmasten ter plaatse van het perceel van [appellant sub 9] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. De Afdeling is daarom van oordeel dat het plan in zoverre in strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Awb is vastgesteld.
Het betoog slaagt.
47.     Verder wijst [appellant sub 9] erop dat in de tabel in artikel 27.6 bij het adres [locatie 7] de oppervlakteaanduiding "m²" ontbreekt; er staat "3795" in plaats van "3795 m²". Ter zitting heeft de gemachtigde van [appellant sub 9] aangegeven dat het op zich wel duidelijk is dat het om vierkante meters gaat. Maar zij heeft de raad verzocht om dit toch aan te passen.
47.1.  De raad heeft verklaard dat het een kennelijke verschrijving betreft en in het voorliggende plan de oppervlakteaanduiding "m²" abusievelijk is weggevallen. De raad heeft aangegeven dat dit zal worden gecorrigeerd.
Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Dat is in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
47.2.  Het betoog slaagt ook in zoverre.
Beroep van PRST en anderen
48.     PRST en anderen zijn eigenaren en exploitanten van het vakantiepark Fortduinen op het perceel Pepereind 13/13a in Cromvoirt en het recreatiegebied de IJzeren Man aan de Boslaan 45 in Vught. Zij stellen dat het plan van Vught onduidelijk is en ten onrechte leidt tot een beperking van bouw- en gebruiksmogelijkheden voor hun recreatiepark en recreatiegebied.
Intrekking beroepsgrond
49.     Ter zitting heeft de gemachtigde van PRST en anderen de beroepsgrond dat in het plan ten onrechte aan het perceel Pepereind 13/13a geen afzonderlijk huisnummer 13b is toegekend, ingetrokken.
Begrenzing NNB
49.1.  PRST en anderen betogen, onder verwijzing naar het rapport "Ecologische verkenning IJzeren Man Vught" van Ecologica, dat de raad van Vught ten onrechte zonder voorafgaand onderzoek de begrenzing van het Natuurnetwerk Brabant (hierna: NNB) uit de IOV in het plan heeft geïmplementeerd. Door klakkeloos het NNB over te nemen zonder grenswijzigingen, is in het plan ten onrechte uitgegaan van een te hoog beschermingsniveau voor de natuurwaarden voor hun percelen. Volgens PRST en anderen had de raad daarom voor hun percelen de begrenzing van het NNB in het plan moeten aanpassen.
49.2.  De raad van Vught stelt zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 3.15 van de IOV gehouden is om de begrenzing van het NNB uit de IOV op te nemen in het plan en daaraan een regeling te verbinden die mede strekt tot het behoud van het NNB in het plangebied. De regeling die is opgenomen in artikel 46.12 van de regels van het plan van Vught staat volgens de raad de bestaande planologische gebruiksactiviteiten en de bestaande bebouwing op de percelen van PRST en anderen niet in de weg.
49.3.  In het plan van Vught zijn de gronden ter plaatse van de bestemming "Recreatie - IJzeren Man" op grond van artikel 22.1, aanhef en onder g, van de planregels mede bestemd voor het behoud, herstel en/of de duurzame ontwikkeling van het NNB, voor zover die gronden daarbinnen zijn gelegen.
De Afdeling stelt vast dat de gronden van PRST en anderen met de bestemming "Recreatie - IJzeren Man" gedeeltelijk vallen binnen het NNB, zoals dit is vastgelegd in de IOV. De gronden binnen het NNB hebben in het plan van Vught de aanduiding "overige zone - Natuur Netwerk Brabant".
Een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.15, eerste lid, aanhef en onder a, van de IOV mede strekken tot het behoud, het herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van dat gebied. De raad van Vught stelt daarom terecht dat hij op grond van de IOV gehouden is om in het plan een regeling op te nemen voor de gronden met de aanduiding "overige zone - Natuur Netwerk Brabant", die voldoet aan artikel 3.15, eerste lid, aanhef en onder a, van de IOV. Daarnaast heeft de raad van Vught er ter zitting op gewezen dat er ten tijde van de voorbereiding van het plan geen verzoek om een grenswijziging van het NNB voorlag. De raad heeft daarom geen aanleiding gezien om bij de vaststelling van het plan de begrenzing van het NNB niet over te nemen. De raad heeft aangegeven dat, als PRST en anderen alsnog een verzoek om grenswijziging indienen, er van de zijde van de gemeente bereidheid bestaat om een dergelijk verzoek door te sturen naar het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in wat is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad van Vught bij de vaststelling van het plan van Vught niet mocht uitgaan van de begrenzing van het NNB, zoals vastgelegd in de IOV.
Het betoog slaagt niet.
Begripsbepaling NNB
50.     PRST en anderen betogen dat de begripsbepaling voor het NNB, zoals opgenomen in artikel 1.143 van de regels van het plan van Vught, onduidelijk is.
50.1.  De gronden ter plaatse van de bestemming "Recreatie - IJzeren Man" zijn op grond van artikel 22.1, aanhef en onder g, van de regels van het plan van Vught mede bestemd voor het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van het NNB, voor zover die gronden daarbinnen zijn gelegen.
In artikel 1.143 van de regels van het plan van Vught staat dat onder NNB moet worden verstaan het "samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden".
In artikel 46.12.1 van deze planregels staat dat de gronden met de aanduiding "overige zone - Natuur Netwerk Brabant", naast de daar voorkomende bestemming(en), tevens zijn bestemd voor het behoud, het herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.
In artikel 46.12.2 van deze planregels staat dat ter plaatse van de aanduiding "overige zone - Natuur Netwerk Brabant" voor bouwen en gebruik geldt dat uitsluitend de bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksregels zijn toegestaan.
50.2.  De raad van Vught stelt zich op het standpunt dat in het plan van Vught duidelijk is omschreven wat wordt verstaan onder het begrip NNB. De raad heeft aangegeven dat voor de gronden binnen de bestemming "Recreatie - IJzeren Man" geldt dat, naast de daar planologisch al toegestane recreatieve gebruiksmogelijkheden, ook de aanduiding "overige zone - Natuur Netwerk Brabant" is opgenomen. De raad heeft toegelicht dat het plan op dit punt niet leidt tot beperkingen van de bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksregels.
50.3.  De Afdeling volgt de raad van Vught in zijn standpunt. Voor zover PRST en anderen beogen te betogen dat het plan van Vught onduidelijk is wat betreft de gevolgen van de aanduiding "overige zone - Natuur Netwerk Brabant" voor hun percelen en dat zij vrezen dat zij als gevolg van dit plan onaanvaardbaar worden beperkt in hun bedrijfsactiviteiten, wijst de Afdeling erop dat uit artikel 46.12.2, aanhef en onder a, van de regels van het plan van Vught volgt dat ter plaatse van die aanduiding bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksregels zijn toegestaan. Dit is in overeenstemming met artikel 3.15, eerste lid, aanhef en onder c, van de IOV. De raad heeft ter zitting benadrukt dat met het plan voor de gronden van PRST en anderen met de aanduiding "overige zone - Natuur Netwerk Brabant" is beoogd om de bestaande situatie te respecteren.
Het betoog slaagt niet.
Begripsbepaling groenblauwe mantel
51.     PRST en anderen betogen dat artikel 46.8.1 van de regels van het plan van Vught over de aanduiding "overige zone - groenblauwe mantel" niet duidelijk is. Zij stellen dat ten onrechte niet is verduidelijkt wat de gevolgen van deze aanduiding zijn voor hun percelen.
51.1.  In de verbeelding is te zien dat het vakantiepark op het perceel Pepereind 13/13a de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" heeft en dat het recreatiegebied de IJzeren Man op het perceel Boslaan 45 de bestemming "Recreatie - IJzeren Man" heeft.
In de verbeelding is verder te zien dat verscheidene delen van het buitengebied de aanduiding "overige zone - groenblauwe mantel" hebben. Ook aan het vakantiepark op het perceel Pepereind 13/13a en aan het recreatiegebied de IJzeren Man op het perceel Boslaan 45 is die aanduiding toegekend.
51.2.  In artikel 1.190 van de regels van het plan van Vught staat dat onder groenblauwe mantel moet worden verstaan "gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszone of die deze verbinden".
Artikel 46.8.1 van de planregels luidt:
"De gronden met de aanduiding "overige zone - groenblauwe mantel" zijn, naast de daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden."
51.3.  De raad van Vught stelt zich op het standpunt dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de percelen van PRST en anderen worden bepaald door de primaire bestemming van hun percelen. Voor het perceel Pepereind 13/13a geldt dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de bestemming "Recreatie- Verblijfsrecreatie" zijn geregeld in artikel 25 van de regels van het plan van Vught. Voor het perceel Boslaan 45 geldt dat de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de bestemming "Recreatie - IJzeren Man" zijn geregeld in artikel 22 van de regels van het plan van Vught. De raad wijst erop dat met het plan van Vught niet is beoogd om met de aanduiding "overige zone - groenblauwe mantel" afbreuk te doen aan de binnen deze bestemmingen planologisch al toegestane bouw- en gebruiksmogelijkheden. De raad benadrukt dat wat is toegestaan op grond van artikel 22 en 25 van de planregels onverkort blijft gelden, naast de aanduiding "overige zone - groenblauwe mantel". Dit volgt ook uit artikel 46.8.1 van de regels van het plan van Vught. Daarin staat immers dat de aanduiding "overige zone - groenblauwe mantel" geldt, naast de daar voorkomende bestemmingen. In het plan zijn geen beperkingen opgenomen voor de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de gronden met de aanduiding "overige zone - groenblauwe mantel".
51.4.  Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan van Vught op dit punt onduidelijk is of dat de gevolgen van de aanduiding "overige zone - groenblauwe mantel" voor de percelen van PRST en anderen moesten worden verduidelijkt in het plan.
Het betoog slaagt niet.
Artikelen 22.1, aanhef en onder f, en 25.1, aanhef en onder f
52.     PRST en anderen betogen dat artikel 22.1, aanhef en onder f, en artikel 25.1, aanhef en onder f, van het plan van Vught over het Nationaal Landschap Het Groene Woud onduidelijk zijn.
52.1.  In artikel 22.1, aanhef en onder f, van het plan van Vught staat dat de op de verbeelding voor "Recreatie - IJzeren Man" aangewezen gronden mede zijn bestemd voor het in stand houden en bewaren van de samenhang van het Nationaal Landschap Het Groene Woud.
In artikel 25.1, aanhef en onder f, van deze planregels staat dat de op de verbeelding voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden mede zijn bestemd voor het in stand houden en bewaren van de samenhang van het Nationaal Landschap Het Groene Woud.
52.2.  De raad van Vught wijst erop dat in artikel 22 en 25 van de regels van het plan van Vught een opsomming is opgenomen van de gebruiksmogelijkheden, die zijn toegestaan binnen de beide bestemmingen. De genoemde gebruiksmogelijkheden zijn ter plaatse toegestaan naast de primair recreatieve bestemmingen. De raad stelt zich op het standpunt dat voldoende duidelijk is omschreven wat er met de gebruiksmogelijkheden wordt bedoeld. De raad heeft toegelicht dat wat onder f van de artikelen 22 en 25 van de planregels is opgenomen, voornamelijk betrekking heeft op het in standhouden en bewaren van de bestaande kwaliteiten in het Nationaal Landschap Het Groene Woud binnen de recreatieve bestemmingen. In het plan zijn evenwel geen beperkingen opgenomen voor de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden voor de gronden met de bestemmingen "Recreatie - IJzeren Man" en "Recreatie - Verblijfsrecreatie", voor zover deze gronden binnen het gebied van het Nationaal Landschap Het Groene Woud liggen.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan op dit punt onduidelijk is.
Het betoog slaagt niet.
Technische omissie in de verbeelding
53.     PRST en anderen wijzen erop dat er in de verbeelding op ruimtelijkeplannen.nl een technische omissie staat met betrekking tot artikel 25.2.4, aanhef en onder a, van de planregels. Het aantal plaatsgebonden recreatieverblijven en niet-plaatsgebonden recreatieverblijven zijn in de verbeelding niet duidelijk weergegeven.
53.1.  In de verbeelding van het plan van Vught op ruimtelijkeplannen.nl staat bij de aanduiding "maatvoering" "Vrije tekst: 280" en "Vrije tekst: 50".
De raad van Vught erkent dat dit een technische omissie is. In het vorige plan "Buitengebied 2011" stond voor deze percelen bij de aanduiding "maatvoering" "maximum aantal plaatsgebonden recreatieverblijven: 280" en "maximum aantal niet-plaatsgebonden recreatieverblijven: 50". De raad heeft aangegeven dat bij de planvaststelling was beoogd om dit ook zo in het plan van Vught op te nemen, maar dat dit niet correct op ruimtelijkeplannen.nl is verwerkt. De raad heeft aangegeven dat dit zal worden hersteld.
53.2.  Omdat de raad van Vught zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiervoor aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid. Dat is in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Het betoog slaagt.
Bestaande ruimere recreatieverblijven ten onrechte niet bij recht toegestaan
54.     PRST en anderen betogen dat in artikel 25.2.4 van het plan van Vught ten onrechte geen bepaling is opgenomen die de bestaande situatie respecteert, wat betreft de recreatieverblijven op het terrein van het vakantiepark die ruimer zijn dan de in dat artikel opgenomen maatvoering.
54.1.  De raad van Vught stelt zich op het standpunt dat, gelet op artikel 51.1 van de planregels, in artikel 25.2.4 niet afzonderlijk hoefde te worden opgenomen dat bestaande recreatieverblijven zijn toegestaan.
54.2.  De Afdeling stelt vast dat in artikel 51.1 van het plan van Vught de overgangsregels voor bouwwerken zijn opgenomen. Op grond van artikel 44.1 van het plan van Vught wordt bestaande legale bebouwing die in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar ten tijde van de ter inzage legging van dit plan afwijkend is van één of meer bebouwingsregels, geacht aan het bestemmingsplan te voldoen. Hieruit volgt dat bestaande legale bouwwerken, ook als zij afwijken van het plan, worden gerespecteerd en gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, zonder dat de afwijking naar aard en omvang wordt vergroot. In afwijking hiervan kan op grond van artikel 51.1, onder b, van het plan van Vught eenmalig een omgevingsvergunning worden verleend voor het vergroten van de inhoud van een bestaand legaal bouwwerk met maximaal 10%. Gelet hierop ziet de Afdeling in wat is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat met het plan van Vught de bestaande legale situatie, wat betreft de recreatieverblijven op het terrein van het vakantiepark die ruimer zijn dan de in artikel 25.2.4 van de planregels opgenomen maatvoering, niet wordt gerespecteerd en dat de raad hierover in artikel 25.2.4 een afzonderlijke bepaling moest opnemen.
Het betoog slaagt niet.
Beperking horecamogelijkheden
55.     PRST en anderen betogen dat in het voorliggende plan het eerder toegestane horecagebruik ten onrechte is beperkt, zonder dat daarvoor een onderbouwing is gegeven. Zij vrezen dat hierdoor het houden van een café of een restaurant op het vakantiepark niet meer mogelijk is. Zij hadden graag in het plan de mogelijkheid gezien om maaltijden te verstrekken op het vakantiepark.
55.1.  De Afdeling stelt vast dat in artikel 25.1, aanhef en onder c, van het plan van Vught is opgenomen dat voor de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden geldt dat daar alleen ondersteunende horecavoorzieningen tot en met categorie 2 in bedrijfsbebouwing zijn toegestaan. In het vorige plan "Buitengebied 2011" was voor deze gronden geen beperking tot en met categorie 2 voor horecavoorzieningen opgenomen. Uit de artikelen 1.67 en 19.1 van dat plan volgt dat ook horecavoorzieningen in categorie 3 en 4 waren toegestaan. Niet is gebleken dat de raad bij de voorbereiding van het plan van Vught de beperking van de horecavoorzieningen tot en met categorie 2 ten opzichte van het vorige plan heeft onderbouwd. Dit heeft de raad ter zitting erkend. Ter zitting heeft de raad verklaard dat voor een recreatieve bestemming horecavoorzieningen tot en met categorie 2 voldoende is geacht. Deze enkele verklaring van de raad acht de Afdeling onvoldoende. Ten onrechte is bij de voorbereiding van het plan van Vught niet meegewogen wat de gevolgen van deze beperking zijn voor het vakantiepark. Zo is bijvoorbeeld niet onderbouwd waarom horecavoorzieningen in categorie 3, waarbij volgens artikel 1.104 van het plan van Vught in hoofdzaak maaltijden worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de middag- en avonduren plaatsvindt, zoals een café of een restaurant, niet ruimtelijk aanvaardbaar worden geacht op dit vakantiepark.
Gelet hierop is de Afdeling van oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan van Vught onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de horecavoorzieningen voor de voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden zijn beperkt tot en met categorie 2 en waarom voor die gronden horecavoorzieningen tot en met categorie 2 voldoende zijn geacht. De Afdeling is daarom van oordeel dat het plan van Vught in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb is vastgesteld.
Het betoog slaagt.
Ondergronds bouwen
56.     PRST en anderen betogen dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het plan de bouwmogelijkheden voor ondergronds bouwen voor de bedrijfswoning, het hoofdgebouw, op de locatie IJzeren Man zijn beperkt. Zij voeren aan dat artikel 17.2.3, onder c en d, van de regels van het vorige plan "Buitengebied 2011" (over bedrijfswoning en onderkeldering) ten onrechte niet in het plan van Vught zijn opgenomen. In artikel 44.6 van het plan van Vught is het ondergronds bouwen ten onrechte beperkt tot een verticale diepte van 3,50 m onder het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken. PRST en anderen stellen dat zij de wens hebben om in de toekomst het hoofdgebouw van de IJzeren Man te herbouwen en daarbij ook ondergronds onder het hoofdgebouw te bouwen. Een verticale diepte van 3,50 m is daarom volgens hen te beperkt. Zij stellen dat dit 3,80 tot 4,00 m moet zijn. Ook is in het plan ten onrechte de mogelijkheid om buiten het bouwvlak ondergronds te bouwen beperkt.
56.1.  Artikel 44.6 van het plan van Vught luidt:
a. Op plaatsen waar hoofdgebouwen - en bijbehorende bouwwerken zijn of gelijktijdig worden gebouwd mag eveneens ondergronds gebouwd worden, direct aansluitend mogen in- dan wel uitritten ten behoeve van de ondergrondse bouwwerken worden gebouwd.
b. De verticale diepte mag bij ondergronds bouwen niet meer bedragen dan 3,5 m;
c. Het bevoegd gezag kan afwijken voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties dan onder het hoofdgebouw of bijbehorend bouwwerk mits hierdoor de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangepast.
56.2.  Artikel 17.2.3, onderdeel c en d (over bedrijfswoning en onderkeldering), van de regels van het plan "Buitengebied 2011" luidde:
"Voor het bouwen van een bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a. één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0' of '2' bedraagt;
b. uitsluitend bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan;
c. de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³ exclusief onderkeldering;
d. onderkeldering is alleen toegestaan direct onder de contouren van de woning exclusief bijbehorende bouwwerken;
(…)"
56.3.  De Afdeling stelt vast dat in het plan "Buitengebied 2011" onderkeldering alleen was toegestaan onder de contouren van de bedrijfswoning exclusief bijbehorende bouwwerken. Buiten die contouren was ondergronds bouwen niet toegestaan. Ook onder de bijbehorende bouwwerken was onderkeldering niet toegestaan. De verticale diepte voor onderkeldering was in het vorige plan niet beperkt.
Het plan van Vught staat ondergronds bouwen toe onder het hoofdgebouw en ook onder bijbehorende bouwwerken. De verticale diepte voor onderkeldering is beperkt tot 3,50 meter.
56.4.  De raad van Vught heeft zich op het standpunt gesteld dat dit in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is. De raad heeft aangegeven dat hij de bestaande bedrijfswoning op de locatie IJzeren Man positief heeft bestemd. De raad heeft erop gewezen dat de bedrijfswoning leeg staat en dat de bedrijfsvoering niet vergt dat er iemand op het terrein van de IJzeren Man wordt gehuisvest. Volgens de raad is ten tijde van de planvaststelling niet gebleken van een concreet plan om de bestaande bedrijfswoning te herbouwen. Daarom heeft de raad geen aanleiding gezien om in het plan te voorzien in de uitbreiding van de bouwmogelijkheden voor ondergronds bouwen bij de bestaande bedrijfswoning. Uitgaande van een bouwlaag van 2,60 meter, heeft de raad verder gesteld dat een verticale diepte van 3,50 meter voor ondergronds bouwen onder het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken voldoende diep en ruimtelijk aanvaardbaar is. De Afdeling volgt de raad in dit standpunt.
56.5.  Wat betreft het betoog dat in het plan ten onrechte de mogelijkheid om buiten het bouwvlak ondergronds te bouwen onaanvaardbaar is beperkt, overweegt de Afdeling als volgt. Het voorliggende plan voorziet op dit punt niet in een beperking ten opzichte van het vorige plan. In het vorige plan was ondergronds bouwen alleen mogelijk onder het hoofdgebouw. In het voorliggende plan is ondergronds bouwen ook toegestaan onder de bijbehorende bouwwerken. De Afdeling stelt vast dat daarmee de bouwmogelijkheden voor ondergronds bouwen juist zijn uitgebreid. Verder is niet gebleken dat PRST en anderen een concreet bouwplan hadden voor de herbouw van het hoofdgebouw op de locatie IJzeren Man en voor het ondergronds bouwen buiten het bouwvlak van het hoofdgebouw, waarmee de raad ten tijde van de planvaststelling rekening moest houden. De Afdeling overweegt in dit verband het volgende.
In het stelsel van de Wet ruimtelijke ordening is een bestemmingsplan het ruimtelijke instrument waarin de wenselijke toekomstige ontwikkeling van een gebied wordt neergelegd. De raad moet bij de vaststelling van een bestemmingsplan rekening houden met een particulier initiatief voor een ruimtelijke ontwikkeling als dat initiatief voldoende concreet is, tijdig aan hem kenbaar is gemaakt en de raad op het moment van de vaststelling van het plan op basis van de op dat moment bekende gegevens de ruimtelijke aanvaardbaarheid daarvan kan beoordelen. Hiervan is in dit geval niet gebleken.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in het plan van Vught de bouwmogelijkheden, wat betreft ondergronds bouwen, voor de bedrijfswoning op de locatie IJzeren Man zijn beperkt.
Het betoog slaagt niet.
Beroep van Cromvoirts
57.     Cromvoirts exploiteert een golfterrein aan de Deutersestraat 37 in Cromvoirt. Zij verzet zich tegen artikel 28.2.1, aanhef en onder d, van het plan van Vught. Daarin is voor het bouwen van gebouwen op de voor "Sport- Golfbaan" aangewezen gronden opgenomen dat gebouwen moeten zijn voorzien van een kap met een dakhelling van niet minder dan 20° en niet meer dan 65°. Cromvoirts stelt dat twee van haar gebouwen, het fitnessgebouw bij het kantoorgebouw en het clubhuis, die met omgevingsvergunningen van 3 juli 2018 en 1 juni 2021 zijn gebouwd, niet de voorgeschreven kappen hebben. Volgens Cromvoirts had de raad deze legaal bestaande bebouwing als zodanig moeten bestemmen in het plan van Vught. Cromvoirts heeft hiertoe een tekstvoorstel ingebracht.
57.1.  Op grond van artikel 44.1 van het plan van Vught wordt bestaande legale bebouwing die in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar ten tijde van de ter inzage legging van dit plan afwijkend is van één of meer bebouwingsregels, geacht aan het bestemmingsplan te voldoen. In dit geval mag de bestaande bebouwing worden gehandhaafd maar niet worden vergroot.
57.2.  De raad van Vught stelt dat met artikel 44.1 van het plan van Vught al is voorzien in een bepaling waarin het doel van Cromvoirts is bereikt en dat de door Cromvoirts genoemde gebouwen niet in strijd zijn met de bestemming.
57.3.  In het plan van Vught is aan het perceel Deutersestraat 37 in Cromvoirt de bestemming "Sport-Golfbaan" toegekend, met bij het zuidelijk gelegen bouwvlak de functieaanduiding "kantoor" en bij het noordelijk gelegen bouwvlak de functieaanduiding "specifieke vorm van recreatie - clubhuis". Niet in geschil is dat de door Cromvoirts genoemde gebouwen met omgevingsvergunningen zijn gebouwd en dat deze in overeenstemming zijn met die bestemming. Evenmin is in geschil dat deze gebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het plan van Vught afwijkend waren van de bebouwingsregel van artikel 28.2.1, aanhef en onder d, van het plan van Vught. Op grond van artikel 44.1 van het plan van Vught worden deze bestaande gebouwen echter geacht wel aan het plan te voldoen. Zoals de raad van Vught stelt, is hiermee het doel van Cromvoirts bereikt.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
Einduitspraak
58.     De beroepen van [appellant sub 2], de vereniging, GHB en Cromvoirts zijn ongegrond.
59.     Gelet op overweging 33.1 is het beroep van NMV gegrond.
60.     Het besluit van 24 september 2020 tot vaststelling van het plan van Haaren moet wegens strijd met artikel 2.7, eerste lid, en artikel 2.8, derde lid, van de Wnb worden vernietigd, voor zover het betreft de artikelen 4.7.6, 4.7.7, 5.7.3 en 5.7.4 van de planregels.
Het besluit van 21 juli 2022 tot vaststelling van het plan van Vught moet om dezelfde reden worden vernietigd, voor zover het betreft de artikelen 4.7.5, 4.7.6, 5.7.5 en 5.7.6 van de planregels.
61.     De raden van de gemeente Boxtel, Tilburg en Vught moeten er binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak voor zorgen dat wat hiervoor onder 60 is overwogen, wordt verwerkt in de elektronisch vastgestelde plannen die te raadplegen zijn op de landelijke voorziening.
62.     Voor [appellant sub 2], de vereniging, GHB, Cromvoirts en NMV is deze uitspraak een einduitspraak, zodat hiermee hun procedure bij de Afdeling ten einde komt.
63.     De raden hoeven geen proceskosten aan [appellant sub 2], de vereniging, Cromvoirts, GHB en NMV te vergoeden.
Tussenuitspraak, bestuurlijke lus
64.     De beroepen van [appellante sub 1], [appellant sub 7], de staatssecretaris van Defensie, [appellant sub 9], PRST en anderen en de BMF hebben de hierna volgende gebreken in de bestreden besluiten aan het licht gebracht.
Naar aanleiding van deze beroepen is de Afdeling van oordeel dat de besluiten van 24 september 2020 tot vaststelling van het plan van Haaren, van 21 juli 2022 tot vaststelling van het plan van Vught en van 14 oktober 2021 tot vaststelling van het plan "Buitengebied Haaren, herziening 2020" van Oisterwijk, ook in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Awb zijn vastgesteld. De Afdeling ziet met het oog op een finale geschilbeslechting aanleiding om de raden op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak deze gebreken in de besluiten te herstellen of laten herstellen. De Afdeling overweegt hiertoe als volgt en zal in de einduitspraak beslissen over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beroep van [appellante sub 1]
65.     De Afdeling draagt de raad van Oisterwijk op om met inachtneming van wat onder 11.4 tot en met 11.6 is overwogen het "Overzicht vergunningen Wet natuurbescherming" bij het plan van Haaren en bij het wijzigingsbesluit van Oisterwijk aan te passen. De raad van Oisterwijk kan dit bijvoorbeeld doen door in deze plannen alsnog het juiste kenmerk van de aan [appellante sub 1] verleende Wnb-vergunning te vermelden.
Beroep van [appellant sub 7]
66.     De Afdeling draagt de raad van Oisterwijk op om met inachtneming van wat onder 42.1 is overwogen het wijzigingsbesluit van 14 oktober 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren, herziening 2020" te herstellen. De raad van Oisterwijk kan dit bijvoorbeeld doen door hierin alsnog voor het perceel [locatie 5] in Haaren van [appellant sub 7] de wijzigingen te verwerken die in het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening [locatie 5] Haaren" bij besluit van 29 oktober 2020 door de voormalige raad van Haaren zijn vastgesteld.
Beroep van de staatssecretaris van Defensie
67.     De Afdeling draagt de raad van Vught op om met inachtneming van wat onder 43 tot en met 43.2 is overwogen het besluit van 21 juli 2022 tot vaststelling van het plan van Vught, voor zover het de militaire oefenterreinen Vughtse Heide en De Kamp/Lunetten betreft, zo aan te passen dat het op deze punten in overeenstemming is met wat is aangegeven op bladzijde 50 onder punt 43 van de "Nota van zienswijzen en ambtshalve wijzigingen" die in de bijlagen bij de toelichting van het plan van Vught is opgenomen.
Beroep van [appellant sub 9]
68.     De Afdeling draagt de raad van Vught op om, met inachtneming van wat onder 46.2 is overwogen, nader te onderzoeken of en nader te motiveren dat er als gevolg van het plan van Vught, voor zover het betreft de in artikel 27.2.5, aanhef en onder c, van de planregels toegestane verhoging van de lichtmasten binnen de bestemming "Sport" voor het perceel [locatie 7], ter plaatse van het perceel van [appellant sub 9] een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd. Indien de raad de maximaal toegestane verhoging van de lichtmasten bij nader inzien niet ruimtelijk aanvaardbaar acht, dan dient de raad een gewijzigd of nieuw besluit te nemen, waarbij de verhoging geheel of gedeeltelijk wordt beperkt.
69.     De Afdeling draagt de raad van Vught ook op om, met inachtneming van wat onder 47 en 47.1 is overwogen, in de tabel in artikel 27.6 van het plan van Vught bij het adres [locatie 7] na "3795" de oppervlakteaanduiding "m²" op te nemen.
Beroep van PRST en anderen
70.     De Afdeling draagt de raad van de gemeente Vught op om, met inachtneming van wat onder 53.1 en 53.2 is overwogen, de verbeelding van het plan van Vught aan te passen. De raad kan dit doen door bij de aanduiding "maatvoering" in plaats van "Vrije tekst: 280" weer te geven "maximum aantal plaatsgebonden recreatieverblijven: 280" en in plaats van "Vrije tekst: 50" weer te geven "maximum aantal niet-plaatsgebonden recreatieverblijven: 50".
71.     De Afdeling draagt de raad van Vught verder op om, met inachtneming van wat onder 55.1 is overwogen, nader te motiveren waarom voor de gronden met de bestemming "Recreatie - Verblijfsrecreatie" de horecavoorzieningen zijn beperkt tot en met categorie 2 en waarom voor die gronden de horecavoorzieningen tot en met categorie 2 voldoende zijn geacht of in plaats daarvan een gewijzigd of nieuw besluit te nemen.
Beroep van de BMF
72.     De Afdeling draagt de raden van Vught, Oisterwijk, Tilburg en Boxtel op om met inachtneming van wat onder 26.5, 27.2 en 27.3 is overwogen ervoor te zorgen dat de artikelen 3.4.1, onder o, 3.7.2, 3.7.3, 4.4.1, onder g, 5.4.1, onder g, 6.4.1, onder j, 6.7.2, 6.7.3, 7.4.1, onder g, 7.7.2, en 7.7.3 van de planregels van het plan van Haaren in overeenstemming worden gebracht met de artikelen 2.7, eerste lid, en 2.8, derde lid, van de Wnb.
73.     De Afdeling draagt de raad van Vught om dezelfde reden op om met inachtneming van wat onder 26.4 en 27.7 is overwogen, ervoor te zorgen dat de artikelen 3.4.1, onder h, 3.7.1, 4.4.1, onder e, 5.4.1, onder e, 6.4.1, onder g, en 7.4.1, onder e, van de planregels van het plan van Vught in overeenstemming worden gebracht met de artikelen 2.7, eerste lid, en 2.8, derde lid, van de Wnb.
Bekendmaking
74.     De raden van de gemeenten Vught, Boxtel, Tilburg en Oisterwijk moeten de uitkomsten meedelen en de gewijzigde of nieuwe besluiten op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Einduitspraak:
I.        verklaart de beroepen van [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B], van de Huiseigenaren-Vereniging Bosbewoners Distelberg, van de vereniging Het Groene Hart Brabant en van Cromvoirts Landgoed B.V. ongegrond;
II.       verklaart het beroep van de Stichting Natuur- en Milieugroep Vught tegen het besluit van de raad van de gemeente Haaren van 24 september 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2020" en tegen het besluit van de raad van de gemeente Vught van 21 juli 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Vught 2022" gegrond;
III.      vernietigt dit besluit van de raad van de gemeente Haaren van 24 september 2020, voor zover het betreft de artikelen 4.7.6, 4.7.7, 5.7.3 en 5.7.4 van de planregels;
IV.      vernietigt dit besluit van de raad van de gemeente Vught van 21 juli 2022, voor zover het betreft de artikelen 4.7.5, 4.7.6, 5.7.5, 5.7.6 van de planregels;
V.       draagt de raden van de gemeente Boxtel, Tilburg en Vught op om binnen vier weken na de verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat de hiervoor vermelde onderdelen III en IV worden verwerkt in de elektronisch vastgestelde plannen die te raadplegen zijn op de landelijke voorziening;
VI.      gelast dat de raden van de gemeenten Vught, Tilburg en Boxtel als rechtsopvolgers van de voormalige gemeente Haaren aan de hierna vermelde appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht vergoeden ten bedrage van:
- € 354,00 aan de Stichting Natuur- en Milieugroep Vught, met dien verstande dat bij betaling van dat bedrag door één van de gemeenten de raden aan hun betalingsverplichting hebben voldaan.
Tussenuitspraak
VII.     draagt de raden van de gemeente Vught, Tilburg, Boxtel en Oisterwijk op om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak:
- de onder 64 tot en met 73 omschreven gebreken in het besluit van 24 september 2020 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening 2020", in het wijzigingsbesluit van 14 oktober 2021 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren, herziening 2020", en in het besluit van 21 juli 2022 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Vught 2022" te herstellen;
- en de Afdeling en betrokken appellanten de uitkomsten mee te delen en de gewijzigde of nieuwe besluiten zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. P.H.A. Knol en mr. N.H. van den Biggelaar, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. de Vlieger-Mandour, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter
w.g. De Vlieger-Mandour
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025
615
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:46
Een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.
Artikel 6:19
1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
(…)
Wet algemene regels herindeling
Artikel 34
1. In afwijking van artikel 28 worden vóór de datum van herindeling vastgestelde structuurvisies, bestemmingsplannen, beheersverordeningen en exploitatieplannen als bedoeld in respectievelijk artikel 2.1, 3.1, 3.38 en 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening en besluiten waarbij gronden worden aangewezen tot gebied waarop een voorkeursrecht rust als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet voorkeursrecht gemeenten, met betrekking tot overgaand gebied geacht te zijn vastgesteld door het bevoegde orgaan van de gemeente waaraan dat gebied is toegevoegd en behouden zij hun rechtskracht zolang het bevoegde orgaan niet anders bepaalt.
Artikel 44
1. Onverminderd het tweede lid en de artikelen 45 en 48 gaan op de datum van herindeling alle rechten en verplichtingen van een op te heffen gemeente over op de gemeente waaraan haar gebied wordt toegevoegd, dan wel, wanneer het gebied naar meer dan één gemeente overgaat, naar de in de betrokken herindelingsregeling aan te wijzen gemeente, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.
2. Alle rechten en verplichtingen van een gemeente, betrekking hebbende op van die gemeente overgaand gebied, gaan op de datum van herindeling over op de gemeente waaraan dat gebied wordt toegevoegd, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.
3. Wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij een gemeente waarvan gebied overgaat betrokken is, worden met ingang van de datum van herindeling voortgezet door of tegen de gemeente waaraan dat gebied wordt toegevoegd, voor zover krachtens het eerste en tweede lid de in deze leden bedoelde rechten en verplichtingen op die gemeente overgaan. Ten aanzien van de rechtsgedingen is de elfde afdeling van de tweede titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
(…)
Wet ruimtelijke ordening
Artikel 3.6
1. Bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat met inachtneming van de bij het plan te geven regels:
a. burgemeester en wethouders binnen bij het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen;
(…)
Wet natuurbescherming
Artikel 2.7
1. Een bestuursorgaan stelt een plan dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, en dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, uitsluitend vast indien is voldaan aan artikel 2.8.
2. Het is verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten een project te realiseren dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.
(…)
Artikel 2.8
1. Voor een plan als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, of een project als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, maakt het bestuursorgaan, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning, een passende beoordeling van de gevolgen voor het Natura 2000-gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied.
2. In afwijking van het eerste lid hoeft geen passende beoordeling te worden gemaakt, ingeval het plan of het project een herhaling of voortzetting is van een ander plan, onderscheidenlijk project, of deel uitmaakt van een ander plan, voor zover voor dat andere plan of project een passende beoordeling is gemaakt en een nieuwe passende beoordeling redelijkerwijs geen nieuwe gegevens en inzichten kan opleveren over de significante gevolgen van dat plan of project.
3. Het bestuursorgaan stelt het plan uitsluitend vast, en gedeputeerde staten verlenen voor het project, bedoeld in het eerste lid, uitsluitend een vergunning, indien uit de passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
(…)
Interim omgevingsverordening Noord-Brabant
Geldend van 22-02-2020 t/m 4-12-2020
Artikel 1.1. Begripsbepaling
(…)
kleinschalige bebouwing of -voorziening: bebouwing, al dan niet ten behoeve van een voorziening, met een gezamenlijke omvang van ten hoogste 90 m²;
(…)
nieuwvestiging: vestiging op een locatie waar ingevolge het geldende bestemmingsplan geen bebouwing of bedrijfsfunctie is toegestaan;
(…)
Hoofdstuk 3 Instructieregels aan gemeenten
Artikel 3.4 Algemene maatwerkbepaling
Lid 1 Een bestemmingsplan kan in een specifiek geval, vanwege bijzondere omstandigheden, een ondergeschikte afwijking bevatten van de maten zoals in deze verordening genoemd, als daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan het doel van de regel.
Artikel 3.9
1. Een bestemmingsplan dat een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt in Landelijk Gebied bepaalt dat die ruimtelijke ontwikkeling gepaard gaat met een fysieke verbetering van de landschappelijke kwaliteit van het gebied of de omgeving.
2. Het bestemmingsplan motiveert dat de verbetering past binnen de gewenste ontwikkeling van het gebied én op welke wijze de uitvoering is geborgd door dat:
a. dit financieel, juridisch en feitelijk is geborgd in het plan; of
b. de afspraken uit het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken, worden nagekomen.
3. Een verbetering van de landschappelijke kwaliteit kan mede de volgende aspecten omvatten:
a. de op grond van deze verordening verplichte landschappelijke inpassing;
b. het toevoegen, versterken of herstellen van landschapselementen die een bijdrage leveren aan de versterking van de landschapsstructuur of de relatie stad-land;
c. het behoud of herstel van cultuurhistorisch waardevolle bebouwing of terreinen;
d. het wegnemen van verharding;
e. het slopen van bebouwing;
f. de realisering van het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszones;
g. het aanleggen van extensieve recreatieve mogelijkheden.
4. Ingeval er toepassing wordt gegeven aan het tweede lid onder b geldt dat een passende financiële bijdrage in een landschapsfonds is verzekerd én over de besteding van dat fonds periodiek verslag wordt gedaan in het regionaal overleg, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken.
Paragraaf 3.2.3 Natuur Netwerk Brabant
Artikel 3.15 Bescherming Natuur Netwerk Brabant
1. Een bestemmingsplan van toepassing op Natuur Netwerk Brabant:
a. strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken;
b. bevat regels gericht op de bescherming van de ecologische waarden en kenmerken en houdt daarbij ook rekening met andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorische waarden en kenmerken;
c. staat, zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toe.
Artikel 3.16 Externe werking Natuur Netwerk Brabant
Lid 1 In aanvulling op de Wet natuurbescherming bepaalt een bestemmingsplan dat een ontwikkeling toelaat in Stedelijk Gebied of in Landelijk Gebied, die een aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken in het Natuur Netwerk Brabant, dat de negatieve effecten waar mogelijk worden beperkt en de overblijvende, negatieve effecten worden gecompenseerd, overeenkomstig artikel 3.22 Compensatie.
Artikel 3.32 Landschappelijke waarden in de groenblauwe mantel
Lid 1 Een bestemmingsplan van toepassing op de Groenblauwe mantel:
a. strekt tot behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken;
b. stelt regels ter bescherming van de ecologische, landschappelijke en hydrologische waarden en kenmerken van het gebied;
c. borgt dat een ontwikkeling gepaard gaat met een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.
Lid 2. De toelichting bij een bestemmingsplan als bedoeld in het eerste lid bevat een beschrijving van de aanwezige ecologische waarden en kenmerken en landschappelijke waarden en kenmerken.
Artikel 3.42 Duurzame stedelijke ontwikkeling
Een bestemmingsplan dat voorziet in de ontwikkeling van een locatie voor wonen, werken of voorzieningen ligt binnen Stedelijk gebied en bevat een onderbouwing dat:
a. de ontwikkeling past binnen de regionale afspraken, bedoeld in afdeling 5.4 Regionaal samenwerken;
b. het een duurzame stedelijke ontwikkeling is.
Artikel 3.73 Vestiging niet-agrarische functie in Landelijk gebied
Lid 1 Een bestemmingsplan van toepassing op Landelijk gebied kan voorzien in de vestiging van een niet-agrarische functie op een bestaand bouwperceel als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
1. een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
2. welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
3. hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
b. er vindt geen splitsing plaats van het bouwperceel;
c. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
d. de vestiging heeft geen betrekking op:
1. een kantoor met baliefunctie;
2. lawaaisport;
3. mestbewerking.
lid 2 Het bestemmingsplan dat de vestiging mogelijk maakt, borgt dat de functie, ook op langere termijn, past binnen de ontwikkelingsrichting en stelt daartoe regels:
a. over een bij de omgeving passende omvang en publieksaantrekkende werking;
b. welke specifieke gebruiksactiviteit is toegestaan;
c. dat opslag en stalling plaatsvindt in gebouwen;
d. dat de ontwikkeling verplaatst naar een passende locatie als deze niet langer past binnen de maximaal toegestane omvang.
lid 3 Als een binnen de omgeving passende omvang geldt voor:
a. bedrijvigheid, dat deze kleinschalig is en past binnen een gemengde omgeving waardoor het niet doelmatig is om deze te vestigen op een bedrijventerrein;
b. een detailhandelsvoorziening, een omvang van het verkoopvloeroppervlak van ten hoogste 200 m²;
c. een voorziening ten dienste van vrije-tijd en zorg, een omvang van de bebouwing van ten hoogste 1 hectare.
Artikel 46.12.1
De gronden met de aanduiding "overige zone - Natuur Netwerk Brabant" zijn, naast de daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.
Artikel 46.12.2
Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - Natuur Netwerk Brabant" gelden voor bouwen en gebruik de volgende regels:
a. Uitsluitend bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksregels zijn toegestaan.
Artikel 46.12.3
In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald zijn, zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, uitsluitend bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toegestaan.
Besluit ruimtelijke ordening
Artikel 3.1.6
1. Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
(…)
Regels van het plan van Haaren
("Buitengebied, herziening 2020", vastgesteld op 24 september 2020 door de raad van de voormalige gemeente Haaren)
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
(…)
boomteeltontwikkelingsgebied
een gebied waar boomteeltbedrijven kunnen doorgroeien en zich kunnen ontwikkelen.
(…)
evenement
georganiseerde activiteit die gedurende een korte periode relatief veel bezoekers trekt;
(…)
(teelt)ondersteunende voorzieningen
boog- en gaaskassen, hagelnetten, foliekassen, containervelden en overkappingsconstructies als teeltondersteunende voorziening en stellingen ten behoeve van de bescherming van plantaardige agrarische teelten en/of de voorkweek van ten behoeve van het eigen bedrijf benodigd plantmateriaal en/of de voorkoming van verspreiding van gewasbeschermingsmiddelen, ten behoeve van grondgebonden agrarische teelten;
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. grondgebonden agrarische bedrijven;
b. en tevens voor:
1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch-veehouderij’: een ‘veehouderij’;
2. ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’: een ‘intensieve veehouderij’;
(…)
d. hobbymatig houden van dieren;
(…)
q. evenementen.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. Bouwwerken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Binnen en buiten het bouwvlak zijn wel toegestaan:
(…)
3. eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensieve openluchtrecreatie, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, mits de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
(…)
3.3.5 Afwijking tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 en 3.2.4 voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met inachtneming van de volgende regels:
a.       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
b.       De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
3.3.6 Afwijking overige teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.2.4, ten behoeve van het bouwen van boomteelthekken en regenkappen buiten het aangeduide bouwvlak en buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen' met inachtneming van de volgende regels:
a.       De noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te zijn aangetoond middels een AAB-advies.
b.       De hoogte van boomteelthekken mag niet meer bedragen dan 3 m.
c.       De hoogte van regenkappen mag niet meer bedragen dan 3 m.
d.       Er mag geen sprake zijn van onevenredige effecten op de aanwezige landschapswaarden.
3.4.1 Strijdig gebruik
a. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:
(…)
2. Het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak als paardenbakken;
(…)
o. Het houden van dieren is uitsluitend toegestaan indien dit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijke en planologisch legale situatie zoals die blijkt of kan worden afgeleid uit een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt, welke zijn opgenomen in Bijlage 21 Overzicht vergunningen Wet natuurbescherming, dan wel een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof of, indien een vergunning/melding ontbreekt, de bestaande planologisch legale activiteit en de daarbij behorende ammoniakemissie die ten hoogste feitelijk door die bestaande planologische legale activiteit wordt veroorzaakt.
3.5.1 Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 voor een paardenbak, met inachtneming van de volgende regels:
a. Een paardenbak is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met uitzondering van:
1. een paardenbak grenzend aan en in aansluiting op een bouwvlak   indien het een hobbymatig gebruikte paardenbak is;
2. een paardenbak grenzend aan bestemmingsvlakken van andere bestemmingen waar een woning is toegestaan en aanwezig is, met dien verstande dat sprake is van een hobbymatig gebruikte paardenbak en de paardenbak gerealiseerd wordt in aansluiting op het bestemmingsvlak dat daadwerkelijk door de gebruikers van de paardenbak wordt bewoond.
b. Een paardenbak is uitsluitend toegestaan op een minimale afstand van 50 m tot de gevel van de woning van een derde.
c. Bij een paardenbak is het gebruiken van een geluidsinstallatie en/of verlichting door middel van lichtmasten, niet toegestaan.
d. Er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.
3.5.6 Afwijken tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.4 voor het gebruik van de gronden voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met inachtneming van de volgende regels:
a.       De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
3.7.2 Wijzigingsbevoegdheid vormverandering bouwvlakken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vorm van een bouwvlak te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:
(…)
b. Wijziging is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering of voor toepassing van milieuregels en/of andere wettelijke regels.
c. Wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden voor naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven.
d. Wijziging leidt niet tot vergroting van het oppervlak van het bouwvlak.
e. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' geldt dat er sprake moet zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel.
f. Er is sprake van een goede landschappelijke inpassing op basis van een goedgekeurd landschapsplan en borging van uitvoering en beheer.
3.7.3 Wijziging naar intensieve veehouderij
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een intensieve veehouderij, met inachtneming van de volgende regels:
(…)
b. Het bouwvlak mag niet worden vergroot;
c. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
d. Ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - bestaand stedelijk gebied' en 'overige zone - beperkingen veehouderij' is de wijziging naar 'intensieve veehouderij' niet toegestaan.
e. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gemengd landelijk gebied' en 'overige zone - groenblauwe mantel' is de wijziging uitsluitend toegestaan, indien:
1. sprake is van een zorgvuldige veehouderij;
2. het bouwperceel ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;
3. de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;
4. de ontwikkeling vanuit de volgende aspecten inpasbaar is in de omgeving:
- de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
- de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten;
- een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer;
5. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
6. de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwperceel omvat;
7. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.
f. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - stalderingsgebied' is de vestiging van een hokdierhouderij uitsluitend toegestaan als bewijs is overlegd dat:
1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of door herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
de oppervlakte van de sanering onder a. tenminste:
-         120% bedraagt van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen, in geval van sloop;
-         200% bedraagt van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen, in geval van herbestemming;
3. de sanering onder 2. plaatsvindt in directe samenhang met de vestiging of omschakeling naar hokdierhouderij en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. grondgebonden agrarische bedrijven;
b. en tevens voor:
1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’: een ‘veehouderij’;
2. ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’: een ‘intensieve veehouderij’;
3. ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’: een paardenhouderijbedrijf;
(…)
f. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
•        cultuurhistorische waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorisch waardevol gebied´;
•        dassenleefgebied, ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassenleefgebied´;
•        landschappelijk open gebied, ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid´;
g. behoud, herstel en ontwikkeling van de natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
•        kwetsbare soort(en) ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwetsbare soorten´;
•        natuurontwikkelingsgebied ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - natuurontwikkelingsgebied´;
•        struweelvogels ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - struweelvogels gebied´;
•        weidevogels en ganzen ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - weidevogelgebied´;
(…)
m. evenementen;
(…)
Artikel 4.3.4 Afwijken tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 4.2.2 en 4.2.4 voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende regels:
a.       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
b.       De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
4.3.5 Afwijken overige teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 4.2.4, ten behoeve van het bouwen van boomteelthekken en regenkappen buiten het aangeduide bouwvlak en buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - teeltondersteunende voorzieningen' met inachtneming van de volgende regels:
a.       Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden- dassenleefgebied' zijn geen boomteelthekken of regenkappen toegestaan.
b.       De noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te zijn aangetoond middels een AAB-advies.
c.       De hoogte van boomteelthekken mag niet meer bedragen dan 3 m.
d.       De hoogte van regenkappen mag niet meer bedragen dan 3 m.
e.       Er mag geen sprake zijn van onevenredige effecten op de aanwezige natuur- of landschapswaarden.
Artikel 4.4.1 Strijdig gebruik
(…)
g. Het houden van dieren is uitsluitend toegestaan indien dit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijke en planologisch legale situatie zoals die blijkt of kan worden afgeleid uit een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt, welke zijn opgenomen in Bijlage 21 Overzicht vergunningen Wet natuurbescherming, dan wel een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof of, indien een vergunning/melding ontbreekt, de bestaande planologisch legale activiteit en de daarbij behorende ammoniakemissie die ten hoogste feitelijk door die bestaande planologische legale activiteit wordt veroorzaakt.
4.5.1 Paardenbak
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1 voor een paardenbak, met inachtneming van de volgende regels:
a.       Een paardenbak is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met uitzondering van:
1.       een paardenbak grenzend aan en in aansluiting op een bouwvlak indien het een hobbymatig gebruikte paardenbak is;
2.       een paardenbak grenzend aan bestemmingsvlakken van andere bestemmingen waar een woning is toegestaan en aanwezig is, met dien verstande dat sprake is van een hobbymatig gebruikte paardenbak en de paardenbak gerealiseerd wordt in aansluiting op het bestemmingsvlak dat daadwerkelijk door de gebruikers van de paardenbak wordt bewoond.
b.       Een paardenbak is uitsluitend toegestaan op een minimale afstand van 50 m tot de gevel van de woning van een derde.
c.       Bij een paardenbak is het gebruiken van een geluidsinstallatie en/of verlichting door middel van lichtmasten, niet toegestaan.
d.       Er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.
4.5.7 Afwijken tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 4.4 voor het gebruik van de gronden voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van bouwwerken, met inachtneming van de volgende regels:
a.       De tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorisch waardevol gebied´.
b.       De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
4.7 Wijzigingsbevoegdheden
4.7.6 Wijziging naar 'bedrijf' na beëindiging agrarisch bedrijf - bedrijfswoning met ten hoogste 200 m² bedrijfsoppervlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' - waaronder begrepen horeca, recreatie of maatschappelijk bedrijf - na beëindiging van het agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende regels:
a. Alle gebouwen dienen te worden gesloopt, uitgezonderd:
1. de voormalige agrarische bedrijfswoning;
2. bestaande gebouwen die als bijbehorende bouwwerken worden aangemerkt, met bij elke woning een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
3. overige gebouwen tot ten hoogste 200 m² per bouwvlak.
b. De overige gronden krijgen een gebiedsbestemming conform de omliggende gronden.
c. Er dient te worden voldaan aan de beleidsregels in het Beleidskader Vrijkomende Agrarische Bebouwing van de gemeente Haaren zoals opgenomen in Bijlage 2.
d. Ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - groenblauwe mantel' en 'overige zone - gemengd landelijk gebied' is wijziging naar 'bedrijf' toegestaan indien:
1. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
o        een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
o        welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
o        hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
2. er geen splitsing plaatsvindt van het bouwperceel;
3. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
4. de vestiging geen betrekking heeft op:
o        een kantoor met baliefunctie;
o        lawaaisport;
o        mestbewerking.
e. lid 4.7.6 is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - complex van cultuurhistorisch belang'.
f. Er dient te worden voldaan aan de beleidsregels in het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering Landschap van de gemeente Haaren zoals opgenomen in Bijlage 3, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, voldaan moet worden aan die nieuwe beleidsregels.
g. Mestbewerking van niet ter plaatse geproduceerde mest is niet toegestaan.
h. Het besluit tot wijziging in de bestemming 'Bedrijf' houdt tevens in dat in de 'Tabel bedrijven' in artikel 8 , lid 8.7, gegevens worden opgenomen betreffende code, adres, nadere bestemming, toegestane oppervlakte bedrijfsgebouwen (incl. bedrijfswoning), toegestane goothoogte bedrijfsgebouwen, toegestane nokhoogte bedrijfsgebouwen en overige voorwaarden behorende bij het besluit.
4.7.7 Wijziging naar 'bedrijf' na beëindiging agrarisch bedrijf - bedrijfswoning met meer dan 200 m² bedrijfsoppervlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' - waaronder begrepen horeca, recreatie of maatschappelijk bedrijf - na beëindiging van het agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende regels:
a. De overige gronden krijgen een gebiedsbestemming conform de omliggende gronden.
b. Er dient te worden voldaan aan de beleidsregels in het Beleidskader Vrijkomende Agrarische Bebouwing van de gemeente Haaren zoals opgenomen in Bijlage 2.
c. Ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - groenblauwe mantel' en 'overige zone - gemengd landelijk gebied' is wijziging naar 'bedrijf' toegestaan indien:
1. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
o        een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
o        welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
o        hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
2. er geen splitsing plaatsvindt van het bouwperceel;
3. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
4. de vestiging geen betrekking heeft op:
o        een kantoor met baliefunctie;
o        lawaaisport;
o        mestbewerking.
d. lid 4.7.7 onder b is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - complex van cultuurhistorisch belang'.
e. Er dient te worden voldaan aan de beleidsregels in het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering Landschap van de gemeente Haaren zoals opgenomen in Bijlage 3, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, voldaan moet worden aan die nieuwe beleidsregels.
f. Mestbewerking van niet ter plaatse geproduceerde mest is niet toegestaan.
g. Het besluit tot wijziging in de bestemming 'Bedrijf' houdt tevens in dat in de 'Tabel bedrijven' in artikel 8 , lid 8.7, gegevens worden opgenomen betreffende code, adres, nadere bestemming, toegestane oppervlakte bedrijfsgebouwen (incl. bedrijfswoning), toegestane goothoogte bedrijfsgebouwen, toegestane nokhoogte bedrijfsgebouwen en overige voorwaarden behorende bij het besluit.
Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 2
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Agarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. grondgebonden agrarische bedrijven;
b. en tevens voor:
1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’: een ‘veehouderij’;
2. ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’: een ‘intensieve veehouderij’;
3. ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’: een paardenhouderijbedrijf;
(…)
d. hobbymatig houden van dieren;
e. behoud en herstel van de aangeduide cultuurhistorische waarden;
f. behoud, herstel en ontwikkeling van de landschapswaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
o        aardkundig waardevolle gebieden, ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - aardkundig waardevol gebied´;
o        cultuurhistorisch waardevolle gebieden ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorisch waardevol gebied´;
o        dassenleefgebied, ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassenleefgebied´;
o        landschappelijk open gebied, ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - openheid´;
o        landschapsontwikkelingsgebied, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - landschapsontwikkelingsgebied';
g. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de natuurwaarden in het algemeen en in het bijzonder voor:
o        kwetsbare soort(en) ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - kwetsbare soorten´;
o        natuurontwikkelingsgebied ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - natuurontwikkelingsgebied´;
o        struweelvogels ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - struweelvogels gebied´;
o        weidevogels en ganzen ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - weidevogelgebied´;
(…)
5.3.3 Afwijken tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 en 5.2.4 voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met inachtneming van de volgende regels:
a.       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
b.       De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
5.3.4 Afwijken overige teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 5.2.4, ten behoeve van het bouwen van boomteelthekken en regenkappen buiten het aangeduide bouwvlak en buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - teeltondersteunende voorzieningen' met inachtneming van de volgende regels:
a.       Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassenleefgebied' zijn geen boomteelthekken of regenkappen toegestaan.
b.       De noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te zijn aangetoond middels een AAB-advies.
c.       De hoogte van boomteelthekken mag niet meer bedragen dan 3 m.
d.       De hoogte van regenkappen mag niet meer bedragen dan 3 m.
e.       Er mag geen sprake zijn van onevenredige effecten op de aanwezige natuur- of landschapswaarden.
5.4.1 Strijdig gebruik
(…)
g. Het houden van dieren is uitsluitend toegestaan indien dit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijke en planologisch legale situatie zoals die blijkt of kan worden afgeleid uit een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt, welke zijn opgenomen in Bijlage 21 Overzicht vergunningen Wet natuurbescherming, dan wel een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof of, indien een vergunning/melding ontbreekt, de bestaande planologisch legale activiteit en de daarbij behorende ammoniakemissie die ten hoogste feitelijk door die bestaande planologische legale activiteit wordt veroorzaakt.
5.5.1  Paardenbak
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 voor een paardenbak, met inachtneming van de volgende regels:
a.       Een paardenbak is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met uitzondering van:
1.       een paardenbak grenzend aan en in aansluiting op een bouwvlak indien het een hobbymatig gebruikte paardenbak is;
2.       een paardenbak grenzend aan bestemmingsvlakken van andere bestemmingen waar een woning is toegestaan en aanwezig is, met dien verstande dat sprake is van een hobbymatig gebruikte paardenbak en de paardenbak gerealiseerd wordt in aansluiting op het bestemmingsvlak dat daadwerkelijk door de gebruikers van de paardenbak wordt bewoond.
b.       Een paardenbak is uitsluitend toegestaan op een minimale afstand van 50 m tot de gevel van de woning van een derde.
c.       Bij een paardenbak is het gebruiken van een geluidsinstallatie en/of verlichting door middel van lichtmasten, niet toegestaan.
d.       Er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.
5.5.6 Afwijken tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 5.4 voor het gebruik van de gronden voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van bouwwerken, met inachtneming van de volgende regels:
a.       De tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorisch waardevol gebied´.
b.       De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
5.7.3 Wijziging naar 'bedrijf' na beëindiging agrarisch bedrijf - bedrijfswoning met ten hoogste 200 m² bedrijfsoppervlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' - waaronder begrepen horeca, recreatie of maatschappelijk bedrijf - na beëindiging van het agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende regels:
a. Alle gebouwen dienen te worden gesloopt, uitgezonderd:
1. de voormalige agrarische bedrijfswoning;
2. bestaande gebouwen die als bijbehorende bouwwerken worden aangemerkt, met bij elke woning een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
3. overige gebouwen tot ten hoogste 200 m² per bouwvlak.
b. De overige gronden krijgen een gebiedsbestemming conform de omliggende gronden.
c. Er dient te worden voldaan aan de beleidsregels in het Beleidskader Vrijkomende Agrarische Bebouwing van de gemeente Haaren zoals opgenomen in Bijlage 2.
d. Ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - groenblauwe mantel' en 'overige zone - gemengd landelijk gebied' is wijziging naar 'bedrijf' toegestaan indien:
1. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
o        een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
o        welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
o        hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
2. er geen splitsing plaatsvindt van het bouwperceel;
3. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
4. de vestiging geen betrekking heeft op:
o        een kantoor met baliefunctie;
o        lawaaisport;
o        mestbewerking.
e. lid 5.7.3 is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - complex van cultuurhistorisch belang'.
f. Er dient te worden voldaan aan de beleidsregels in het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering Landschap van de gemeente Haaren zoals opgenomen in Bijlage 3, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, voldaan moet worden aan die nieuwe beleidsregels.
g. Mestbewerking van niet ter plaatse geproduceerde mest is niet toegestaan.
h. Het besluit tot wijziging in de bestemming 'Bedrijf' houdt tevens in dat in de 'Tabel bedrijven' in artikel 8 , lid 8.7, gegevens worden opgenomen betreffende code, adres, nadere bestemming, toegestane oppervlakte bedrijfsgebouwen (incl. bedrijfswoning), toegestane goothoogte bedrijfsgebouwen, toegestane nokhoogte bedrijfsgebouwen en overige voorwaarden behorende bij het besluit.
5.7.4 Wijziging naar 'bedrijf' na beëindiging agrarisch bedrijf - bedrijfswoning met meer dan 200 m² bedrijfsruimte
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' - waaronder begrepen horeca, recreatie of maatschappelijk bedrijf - na beëindiging van het agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende regels:
a. De overige gronden krijgen een gebiedsbestemming conform de omliggende gronden.
b. Er dient te worden voldaan aan de beleidsregels in het Beleidskader Vrijkomende Agrarische Bebouwing van de gemeente Haaren zoals opgenomen in Bijlage 2 .
c. Ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - groenblauwe mantel' en 'overige zone - gemengd landelijk gebied' is wijziging naar 'bedrijf' toegestaan indien:
1. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
o        een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
o        welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
o        hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
2. er geen splitsing plaatsvindt van het bouwperceel;
3. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
4. de vestiging geen betrekking heeft op:
o        een kantoor met baliefunctie;
o        lawaaisport;
o        mestbewerking.
d. lid 5.7.4 onder b is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - complex van cultuurhistorisch belang'.
e. Er dient te worden voldaan aan de beleidsregels in het Afsprakenkader Kwaliteitsverbetering Landschap van de gemeente Haaren zoals opgenomen in Bijlage 3, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, voldaan moet worden aan die nieuwe beleidsregels.
f. Mestbewerking van niet ter plaatse geproduceerde mest is niet toegestaan.
g. Het besluit tot wijziging in de bestemming 'Bedrijf' houdt tevens in dat in de 'Tabel bedrijven' in artikel 8, lid 8.7, gegevens worden opgenomen betreffende code, adres, nadere bestemming, toegestane oppervlakte bedrijfsgebouwen (incl. bedrijfswoning), toegestane goothoogte bedrijfsgebouwen, toegestane nokhoogte bedrijfsgebouwen en overige voorwaarden behorende bij het besluit.
Artikel 6 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. grondgebonden agrarische bedrijven;
b. en tevens voor:
1. ter plaatste van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’: een ‘veehouderij’;
2. ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’: een ‘intensieve veehouderij’;
(…)
4. ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’: een paardenhouderijbedrijf;
(…)
l. evenementen;
(…)
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
a. Bouwwerken zijn uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan. Binnen en buiten het bouwvlak zijn wel toegestaan:
(…)
3. eenvoudige voorzieningen in de vorm van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensieve openluchtrecreatie, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, mits de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m;
(…)
6.3.5 Afwijken tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 6.2.2 en 6.2.4 voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met inachtneming van de volgende regels:
a.       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
b.       De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
6.3.6 Afwijken overige teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 6.2.4, ten behoeve van het bouwen van boomteelthekken en regenkappen buiten het aangeduide bouwvlak en buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - teeltondersteunende voorzieningen' met inachtneming van de volgende regels:
a.       De noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te zijn aangetoond middels een AAB-advies.
b.       De hoogte van boomteelthekken mag niet meer bedragen dan 3 m.
c.       De hoogte van regenkappen mag niet meer bedragen dan 3 m.
d.       Er mag geen sprake zijn van onevenredige effecten op de aanwezige natuur- of landschapswaarden.
6.4.1 Strijdig gebruik
(…)
j. Het houden van dieren is uitsluitend toegestaan indien dit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijke en planologisch legale situatie zoals die blijkt of kan worden afgeleid uit een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt, welke zijn opgenomen in Bijlage 21 Overzicht vergunningen Wet natuurbescherming, dan wel een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof of, indien een vergunning/melding ontbreekt, de bestaande planologisch legale activiteit en de daarbij behorende ammoniakemissie die ten hoogste feitelijk door die bestaande planologische legale activiteit wordt veroorzaakt.
6.5.1 Paardenbak
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 6.4.1 voor een paardenbak, met inachtneming van de volgende regels:
a.       Een paardenbak is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met uitzondering van:
1.       een paardenbak grenzend aan en in aansluiting op een bouwvlak indien het een hobbymatig gebruikte paardenbak is;
2.       een paardenbak grenzend aan bestemmingsvlakken van andere bestemmingen waar een woning is toegestaan en aanwezig is, met dien verstande dat sprake is van een hobbymatig gebruikte paardenbak en de paardenbak gerealiseerd wordt in aansluiting op het bestemmingsvlak dat daadwerkelijk door de gebruikers van de paardenbak wordt bewoond.
b.       Een paardenbak is uitsluitend toegestaan op een minimale afstand van 50 m tot de gevel van de woning van een derde.
c.       Bij een paardenbak is het gebruiken van een geluidsinstallatie en/of verlichting door middel van lichtmasten, niet toegestaan.
d.       Er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.
6.5.7 Afwijken tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 6.4 voor het gebruik van de gronden voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, met inachtneming van de volgende regels:
a.       De tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorisch waardevolle akker´.
b.       De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
6.7.2 Wijzigingsbevoegdheid vormverandering bouwvlakken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vorm van een bouwvlak te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:
(…)
b. Wijziging is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering of voor toepassing van milieuregels en/of andere wettelijke regels.
c. Wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden voor naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven.
d. Wijziging leidt niet tot vergroting van het oppervlak van het bouwvlak.
e. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' geldt dat er sprake moet zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel.
f. Er is sprake van een goede landschappelijke inpassing op basis van een goedgekeurd landschapsplan en borging van uitvoering en beheer.
6.7.3 Wijziging naar intensieve veehouderij
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van een intensieve veehouderij, met inachtneming van de volgende regels.
(…)
b. Het bouwvlak mag niet worden vergroot.
c. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
d. Ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - bestaand stedelijk gebied' en 'overige zone - beperkingen veehouderij' is de wijziging naar 'intensieve veehouderij' niet toegestaan.
e. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gemengd landelijk gebied' en 'overige zone - groenblauwe mantel' is de wijziging uitsluitend toegestaan, indien:
1. sprake is van een zorgvuldige veehouderij;
2. het bouwperceel ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;
3. de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de  omgeving;
4. de ontwikkeling vanuit de volgende aspecten inpasbaar is in de  omgeving:
- de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
- de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten;
- een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer;
5. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
6. de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwperceel omvat;
7. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.
f. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - stalderingsgebied' is de vestiging van een hokdierhouderij uitsluitend toegestaan als bewijs is overlegd dat:
1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of door herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
2. de oppervlakte van de sanering onder a. tenminste:
- 120% bedraagt van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen, in geval van sloop;
- 200% bedraagt van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen, in geval van herbestemming;
3. de sanering onder 2. plaatsvindt in directe samenhang met de vestiging of omschakeling naar hokdierhouderij en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling.
Artikel 7 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. grondgebonden agrarische bedrijven;
b. en tevens voor:
1. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch - veehouderij’: een ‘veehouderij’;
2. ter plaatse van de aanduiding ‘intensieve veehouderij’: een ‘intensieve veehouderij’;
3. ter plaatse van de aanduiding ‘paardenhouderij’: een paardenhouderijbedrijf;
(…)
d. hobbymatig houden van dieren;
(…)
o. evenementen;
(…)
7.3.6 Afwijken tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 7.2.2 en 7.2.4 voor het bouwen van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, waarbij moet worden voldaan aan de volgende regels:
a.       De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 m.
b.       De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
7.3.7 Afwijken overige teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sublid 7.2.4, ten behoeve van het bouwen van boomteelthekken en regenkappen buiten het aangeduide bouwvlak en buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - teeltondersteunende voorzieningen' met inachtneming van de volgende regels:
a.       Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - dassenleefgebied' zijn geen boomteelthekken of regenkappen toegestaan.
b.       De noodzaak voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering dient te zijn aangetoond middels een AAB-advies.
c.       De hoogte van boomteelthekken mag niet meer bedragen dan 3 m.
d.       De hoogte van regenkappen mag niet meer bedragen dan 3 m.
e.       Er mag geen sprake zijn van onevenredige effecten op de aanwezige natuur- of landschapswaarden.
7.4.1 Strijdig gebruik
a. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:
(…)
2. Het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak en buiten de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - teeltondersteunende voorzieningen' ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van bouwwerken;
(…)
g. Het houden van dieren is uitsluitend toegestaan indien dit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijke en planologisch legale situatie zoals die blijkt of kan worden afgeleid uit een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt, welke zijn opgenomen in Bijlage 21 Overzicht vergunningen Wet natuurbescherming, dan wel een ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan geregistreerde melding als bedoeld in artikel 8 van de Regeling programmatische aanpak stikstof of, indien een vergunning/melding ontbreekt, de bestaande planologisch legale activiteit en de daarbij behorende ammoniakemissie die ten hoogste feitelijk door die bestaande planologische legale activiteit wordt veroorzaakt.
7.5 Afwijken van de gebruiksregels
7.5.1 Paardenbak
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 7.4.1 voor een paardenbak, met inachtneming van de volgende regels:
a.       Een paardenbak is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met uitzondering van:
1.       een paardenbak grenzend aan en in aansluiting op een bouwvlak indien het een hobbymatig gebruikte paardenbak is;
2.       een paardenbak grenzend aan bestemmingsvlakken van andere bestemmingen waar een woning is toegestaan en aanwezig is, met dien verstande dat sprake is van een hobbymatig gebruikte paardenbak en de paardenbak gerealiseerd wordt in aansluiting op het bestemmingsvlak dat daadwerkelijk door de gebruikers van de paardenbak wordt bewoond.
b.       Een paardenbak is uitsluitend toegestaan op een minimale afstand van 50 m tot de gevel van de woning van een derde.
c.       Bij een paardenbak is het gebruiken van een geluidsinstallatie en/of verlichting door middel van lichtmasten, niet toegestaan.
d.       Er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.
7.5.6 Standplaatsen voor ambulante handel
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 7.1 voor standplaatsen ten behoeve van ambulante handel, indien dit de belangen die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig aantast en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
7.5.7 Afwijken tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 7.4 voor het gebruik van de gronden voor tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen in de vorm van bouwwerken met inachtneming van de volgende regels:
a.       De tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen niet zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ´specifieke vorm van agrarisch met waarden - cultuurhistorisch waardevol gebied´.
b.       De in de bestemmingsomschrijving aangegeven waarden mogen niet onevenredig worden aangetast
7.7.2 Wijzigingsbevoegdheid vormverandering bouwvlakken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vorm van een bouwvlak te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:
(…)
b. Wijziging is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering of voor toepassing van milieuregels en/of andere wettelijke regels.
c. Wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden voor naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven.
d. Wijziging leidt niet tot vergroting van het oppervlak van het bouwvlak.
e. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' geldt dat er sprake moet zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel.
f. Er is sprake van een goede landschappelijke inpassing op basis van een goedgekeurd landschapsplan en borging van uitvoering en beheer.
7.7.3 Wijziging naar intensieve veehouderij
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen ten behoeve van de vestiging van 'intensieve veehouderij', met inachtneming van de volgende regels:
(…)
b. Het bouwvlak mag niet worden vergroot.
c. Er dient sprake te zijn van een zorgvuldige landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing op basis van een erfbeplantingsplan.
d. Er mogen geen overwegende bezwaren bestaan vanuit ruimtelijke, landschappelijke, maatschappelijke en milieuhygiënisch oogpunt.
e. Ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - bestaand stedelijk gebied' en 'overige zone - beperkingen veehouderij' is de wijziging naar 'intensieve veehouderij' niet toegestaan.
f. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - gemengd landelijk gebied' en 'overige zone - groenblauwe mantel' is de wijziging uitsluitend toegestaan, indien:
1. sprake is van een zorgvuldige veehouderij;
2. het bouwperceel ten hoogste 1,5 hectare bedraagt;
3. de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving inpasbaar is in de omgeving;
4. de ontwikkeling vanuit de volgende aspecten inpasbaar is in de omgeving:
- de gevolgen van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling voor de in het plan begrepen gronden en de naaste omgeving, in het bijzonder wat betreft de bodemkwaliteit, de waterhuishouding, de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten, de cultuurhistorische waarden, de ecologische waarden, de aardkundige waarden en de landschappelijke waarden;
- de omvang van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de omvang van de bebouwing en de beoogde functie, past in de omgeving gelet op de bestaande en toekomstige functies in de omgeving en de effecten die de ontwikkeling op die functies heeft, waaronder de effecten vanwege milieuaspecten;
- een op de beoogde ruimtelijke ontwikkeling afgestemde afwikkeling van het personen- en goederenvervoer is verzekerd, waaronder een goede aansluiting op de aanwezige infrastructuur van weg, water of spoor, inclusief openbaar vervoer;
5. is aangetoond dat de kans op cumulatieve geurhinder (achtergrondbelasting) op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12 % en in het buitengebied niet hoger is dan 20 %, tenzij er -indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages- maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;
6. de landschappelijke inpassing tenminste 10% van de omvang van het bouwperceel omvat;
7. een zorgvuldige dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van de belangen van de omgeving in de planontwikkeling.
g. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - stalderingsgebied' is de vestiging van een hokdierhouderij uitsluitend toegestaan als bewijs is overlegd dat:
1. binnen het stalderingsgebied bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of door herbestemming waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;
2. de oppervlakte van de sanering onder a. tenminste:
- 120% bedraagt van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen, in geval van sloop;
- 200% bedraagt van de oppervlakte die wordt opgericht of in gebruik wordt genomen, in geval van herbestemming;
3. de sanering onder 2. plaatsvindt in directe samenhang met de vestiging of omschakeling naar hokdierhouderij en dat voor de sanering geen gebruik is gemaakt van een andere regeling.
Artikel 10 Bos
10.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:
(…)
b. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensieve openluchtrecreatie, zoals informatieborden, picknickplekken, banken en afvalbakken, zijn toegestaan mits geen onevenredige schade wordt aangericht aan de aanwezige waarden en de hoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
12.2.2 (Bedrijfs)woningen
Voor het bouwen van (bedrijfs)woningen gelden de volgende bepalingen:
a.       Het aantal (bedrijfs)woningen mag niet meer bedragen dan 1 per bestemmingsvlak, tenzij anders is aangegeven.
b.       De inhoud van een woningen mag niet meer bedragen dan 750 m³.
(…)
Artikel 16.1
De voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de functie van bos, natuur en de bijbehorende groeiplaats;
(…)
f. behoud, herstel en/of ontwikkeling van landschappelijke waarden.
Artikel 18.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Recreatiewoning 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.  bosbouw;
b. instandhouding van bos ten behoeve van aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden;
c. instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, poelen, plassen en andere waterpartijen;
d. instandhouding als zodanig van ter plaatse voorkomende zandwegen;
e. extensieve openluchtrecreatie en voorzieningen ten behoeve daarvan, zoals fiets- en voetpaden, picknickplaatsen en bij een en ander behorende parkeervoorzieningen; en
f. agrarisch medegebruik in de vorm van beweiding;
g. verblijf in recreatiewoningen en andere recreatieverblijven; en
h. tuinen en erven
i. ondergeschikte voorzieningen ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, die vallen onder milieucategorie 1 of 2 op basis van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, met dien verstande dat tevens bestaande voorzieningen ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, die vallen onder milieucategorie 3.1 of hoger op basis van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zijn toegestaan;
j. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Artikel 18.2.1 Bouwregels gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. Het totaal aantal recreatiewoningen en andere recreatieverblijven mag niet meer dan 37 bedragen.
b. Recreatiewoningen en andere recreatieverblijven mogen uitsluitend worden gebouwd op de bestaande fundering.
c. De inhoud van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 260 m3.
d. De goothoogte van recreatiewoningen en andere recreatieverblijven mag niet meer dan 3 m bedragen.
Artikel 18.2.2. Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende recreatiewoning.
b. De gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde recreatiewoning behorende vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 30 m² bedragen.
c. van bijbehorende bouwwerken mag de goothoogte niet meer dan 3 m bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 4,5 m.
Artikel 19.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Recreatie - Recreatiewoning 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. verblijf in recreatiewoningen, en
b. tuinen en erven
c. ondergeschikte voorzieningen ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, die vallen onder milieucategorie 1 of 2 op basis van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, met dien verstande dat tevens bestaande voorzieningen ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, die vallen onder milieucategorie 3.1 of hoger op basis van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zijn toegestaan;
d. water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
Artikel 19.2.1 Bouwregels gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. In elk bestemmingsvlak mag het aantal recreatiewoningen niet meer bedragen dan 1, tenzij ander is aangegeven middels de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'.
b. De voorgevels van recreatiewoningen mogen op niet minder dan de bestaande afstand tot de weg worden gebouwd.
c. De oppervlakte van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 60 m².
d. De goothoogte van recreatiewoningen en andere recreatieverblijven mag niet meer dan 3 m bedragen.
e. De bouwhoogte van recreatiewoningen en andere recreatieverblijven mag niet meer bedragen dan 4,5 m.
Artikel 19.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a. Bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende recreatiewoning.
b. De gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde recreatiewoning behorende vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 30 m² bedragen.
c. Van bijbehorende bouwwerken mag de goothoogte niet meer dan 3 m bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 4,5 m.
Artikel 22 Verkeer - Wegen
Artikel 22.3 Afwijken van de gebruiksregels
Artikel 22.3.1 Standplaatsen voor ambulante handel
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 22.1 voor standplaatsen ten behoeve van ambulante handel, indien dit de belangen die het plan beoogt te beschermen niet onevenredig aantast en de verkeersveiligheid niet wordt aangetast.
Artikel 25 Wonen
25.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
(…)
d. De inhoud van een woning mag niet meer dan 750 m³ bedragen.
(…)
Artikel 41 Algemene aanduidingsregels
(…)
41.4 Overige zone - groenblauwe mantel
Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - groenblauwe mantel" zijn de gronden tevens bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
41.5 Overige zone - Natuur Netwerk Brabant
Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - Natuur Netwerk Brabant" zijn de gronden tevens bestemd voor het behoud, het herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan. In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald zijn, zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, uitsluitend bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toegestaan.
41.7 Overige zone - Natuur Netwerk Brabant ecologische verbindingszone
41.7.1 Omschrijving
Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - Natuur Netwerk Brabant ecologische verbindingszone" zijn de gronden tevens aangewezen voor de instandhouding van waarden teneinde de toekomstige te realiseren ecologische verbindingszones niet onmogelijk te maken.
41.9 Overige zone - behoud en herstel watersystemen
41.9.1 Omschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - behoud en herstel watersystemen' zijn de gronden tevens bestemd voor de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen.
Artikel 41.15 Vrijwaringszone - autoweg
Artikel 41.15.1
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - autoweg' mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen bebouwing worden gebouwd, met uitzondering van de met de N65 verband houdende bouwwerken, zoals geluidswerende voorzieningen en ecologische voorzieningen.
Artikel 41.15.2 (uitzonderingen):
Het in lid 41.15.1 vervatte verbod geldt niet voor het bouwen van bouwwerken welke:
a. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
b. binnen een bouwperceel worden gebouwd.
Artikel 41.15.3 (afwijken van de bouwregels):
a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde onder 41.15.1 voor het bouwen van een bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - autoweg', mits door de bouw van deze bebouwing de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad. Daartoe dient vooraf de betrokken wegbeheerder te worden gehoord.
b. De in lid 41.15.3, sub a bedoelde omgevingsvergunning wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bebouwing die bestaat op het tijdstip van de ter visie legging van het ontwerp van het plan, dan wel mag worden opgericht krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.
Artikel 45 Overige regels
Artikel 45.1 Van toepassing verklaring
De volgende bestemmingsplannen blijven van overeenkomstige toepassing:
, met dien verstande dat:
a. de verbeelding van de bestemmingsplannen genoemd in de tabel in lid 45.1 onder de aanhef volledig (inclusief alle ter plaatse geldende aanduidingen) wordt vervangen ter plaatse van de aanduidingen;
1. overige zone - wijzigingsplan 1
2. overige zone - wijzigingsplan 2
3. overige zone - wijzigingsplan 3
4. overige zone - wijzigingsplan 4
5. overige zone - wijzigingsplan 5
6. overige zone - wijzigingsplan 6
7. overige zone - wijzigingsplan 7
8. overige zone - wijzigingsplan 8
9. overige zone - wijzigingsplan 9
10. overige zone - wijzigingsplan 10
11. overige zone - wijzigingsplan 11
12. overige zone - wijzigingsplan 12
13. overige zone - wijzigingsplan 13
14. overige zone - wijzigingsplan 14
15. overige zone - wijzigingsplan 15
16. overige zone - wijzigingsplan 16
17. overige zone - wijzigingsplan 17
18. overige zone - wijzigingsplan 18
19. overige zone - wijzigingsplan 19
20. overige zone - wijzigingsplan 20
21. overige zone - wijzigingsplan 21
22. overige zone - wijzigingsplan 22
23. overige zone - wijzigingsplan 23
24. overige zone - wijzigingsplan 24
25. overige zone - wijzigingsplan 25
26. overige zone - ambtshalve wijziging;
b. aan de verbeelding van de bestemmingsplannen genoemd in de tabel in lid 45.1 onder de aanhef worden de volgende aanduidingen toegevoegd:
1. 'overige zone - groenblauwe mantel'
2. 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant'
3. 'overige zone - Natuur Netwerk Brabant ecologische verbindingszone'
4. 'overige zone - aardkundig waardevol'
5. 'overige zone - behoud en herstel watersystemen'
6. 'overige zone - boringsvrije zone'
7. 'overige zone - cultuurhistorisch vlak'
8. 'overige zone - grondwaterbeschermingsgebied'
9. 'overige zone - reservering waterberging'
10. 'overige zone - boomteeltontwikkelingsgebied'
11. 'overige zone - salderingsgebied'
12. 'overige zone - gemengd landelijk gebied'
13. 'overige zone - kern landelijk gebied'
14. 'overige zone - attentiezone waterhuishouding'
15. 'vrijwaringszone - snelweg'
16. 'specifieke vorm van agrarisch met waarden -struweelvogelgebied'
c. aan de verbeelding van de bestemmingsplannen genoemd in de tabel in lid 45.1 onder de aanhef wordt de volgende bestemming toegevoegd:
1. 'Waterstaat - Waterkering'
d. van de verbeelding van de bestemmingsplannen genoemd in de tabel in lid 45.1 onder de aanhef worden de volgende bestemmingen verwijderd:
1. 'Waterstaat - Natte natuurparel kernzone'
2. 'Waterstaat - Natte natuurparel bufferzone'
e. van de verbeelding van de bestemmingsplannen genoemd in de tabel in lid 45.1 onder de aanhef worden de volgende aanduidingen verwijderd:
1. 'milieuzone - beekherstelgebied'
2. 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'
3. 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied'
4. 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied'
5. 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied'
6. 'boomteeltontwikkelingsgebied'
7. 'specifieke vorm van agrarisch met waarden - struweelvogels'
f. de regels van de bestemmingsplannen genoemd in de tabellen in lid 45.1 onder de aanhef, als volgt worden gewijzigd:
1. de tekstdelen welke in de voorliggende regels met groene tekst zijn weergegeven, worden aan de regels van de bestemmingsplannen genoemd in de tabellen in lid 45.1 onder de aanhef, toegevoegd;
2. de tekstdelen welke in de voorliggende regels zijn 'doorgehaald', worden uit de regels van de bestemmingsplannen genoemd in de tabellen in lid 45.1 onder de aanhef, verwijderd.
Regels van het bestemmingsplan "Herstelbesluit Buitengebied, herziening 2020" (vastgesteld op 22 juli 2021 door de raad van Vught)
Artikel 18.2.2. Bergingen
a. Bergingen mogen uitsluitend worden gebouwd achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende recreatiewoning.
b. De gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde recreatiewoning behorende vergunningplichtige bergingen mag niet meer dan 12 m² bedragen.
c. De bouwhoogte van bergingen mag niet meer bedragen dan 3 m.
Regels van het plan van Vught
("Buitengebied Vught 2022", vastgesteld 21 juli 2022 door de raad van Vught)
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
(…)
1.90 groenblauwe mantel:
gebieden met een belangrijke nevenfunctie voor natuur en water die overwegend grenzen aan het Natuur Netwerk Brabant en ecologische verbindingszone of die deze verbinden;
1.104 horeca:
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
de horecabedrijven zijn in vier categorieën te onderscheiden:
1. categorie 1: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie overwegend tijdens winkeltijden plaatsvindt, zoals een lunchroom, broodjeszaak, en een ijssalon
2. categorie 2: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie zowel overdag als in de avonduren plaatsvindt, zoals een cafetaria, snackbar, afhaalcentrum, automatiek;
3. categorie 3: vormen van horeca-activiteiten waar in hoofdzaak maaltijden, (alcoholische) dranken en/of logies worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de middag- en avonduren plaatsvindt, zoals een café, restaurant, hotel en pension;
4. categorie 4: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, een aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals bar-dancings, discotheken, nachtclubs, alsmede horeca met zaalaccommodatie;
(…)
1.143 Natuur Netwerk Brabant:
samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;
(…)
Artikel 3 Agrarisch
3.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.       grondgebonden agrarische bedrijven;
b.       en tevens voor:
1.       ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - veehouderij': een veehouderij;
2.       ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij': een intensieve veehouderij;
3.       ter plaatse van de aanduiding 'glastuinbouw': een glastuinbouwbedrijf;
4.       ter plaatse van de aanduiding 'paardenhouderij': een paardenhouderijbedrijf;
5.       ter plaatse van de aanduiding 'plantenkwekerij': een plantenkwekerij;
6.       ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - teeltondersteunende voorzieningen': ten behoeve van teeltondersteunende voorzieningen;
7.       ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - bloemisterijartikelen': verkoop van bloemisterijartikelen tot maximaal 1.200 m2 aan bedrijfsvloeroppervlakte;
8.       ter plaatse van de functieaanduiding 'evenemententerrein': evenementen, waaronder inbegrepen een evenement in de vorm van een muziekevenement, en parkeren en voorzieningen ten behoeve van het evenement, met dien verstande dat:
-     maximaal één groot dance-evenement per jaar is toegestaan;
-     met maximaal 30.000 bezoekers per dag, waarvan maximaal 15.000 festivalkampeerterreinbezoekers;
-     de duur van het evenement 3 dagen bedraagt;
-   een tijdelijk kampeerterrein in het kader van het evenement is toegestaan tijdens het evenement en de dag daaraan voorafgaand en de dag volgend op de laatste dag van het evenement, voor maximaal 15.000 festivalkampeerterreinbezoekers;
-   de duur van de op- en afbouw inclusief het evenement maximaal 2 maanden bedraagt;
-      muziektijden op week- en weekenddagen waar een weekend- of feestdag op volgt 12.00-01.00 uur, en op dagen waarop een werkdag volgt, van 12.00 tot 23.00 uur, op zondagen is de aanvangstijd van de muziek 13.00 uur;
-     de maximaal toegestane gemiddelde geluidsniveaus op de (dichtstbijzijnde) gevels van woningen of ander geluidgevoelig objecten (bepaald over vijftien minuten) mag niet meer bedragen dan 70 dB(A) en 95 dB(C);
c.       ondergeschikte nevenactiviteiten binnen de bestaande bebouwing cumulatief tot maximaal 400 m2 vloeroppervlakte in de volgende vormen:
1.       verkoop van zelf voortgebrachte of streekeigen producten als nevenactiviteit tot maximaal 100 m2 vloeroppervlakte;
2.       dagrecreatieve voorzieningen als nevenactiviteit tot maximaal 400 m2 vloeroppervlakte;
3.       verblijfsrecreatieve voorzieningen, zoals groepsaccommodatie tot maximaal 400 m2 vloeroppervlakte, met uitzondering van bed & breakfast zoals bedoeld in sub 4;
4.       bed & breakfast met maximaal 5 kamers binnen de bestaande bebouwing;
5.       zorgactiviteiten tot maximaal 400 m2 vloeroppervlakte;
6.       ambachtelijke be- en verwerking van agrarische producten tot maximaal 200 m2 vloeroppervlakte;
7.       ondersteunende horeca tot maximaal 100 m2 vloeroppervlakte;
8.       dierenverzorgingscentrum, niet hoger dan of gelijkgesteld aan categorie 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten, tot maximaal 400 m2 vloeroppervlakte;
9.       theetuin, al dan niet overkapt, als nevenactiviteit tot maximaal 100 m2 vloeroppervlakte;
10.     voorzieningen ten behoeve van het kamperen binnen de bestaande bebouwing tot maximaal 100 m2 vloeroppervlakte.
d.       hobbymatig houden van dieren;
e.       behoud en herstel van de aangeduide cultuurhistorische waarden;
f.        behoud en herstel van de bestaande landschapselementen;
g.       instandhouding als zodanig van de aldaar voorkomende zandwegen;
h.       water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
i.        voorzieningen ten behoeve van extensieve openluchtrecreatie, zoals fiets- en voetpaden en picknickplaatsen;
j.        kleinschalige kampeeractiviteiten tot maximaal 15 toeristische standplaatsen buiten bestaande bebouwing op of grenzend aan het bouwvlak;
k.       ondergeschikte voorzieningen ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, die vallen onder milieucategorie 1 of 2 op basis van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, met dien verstande dat tevens bestaande voorzieningen ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, die vallen onder milieucategorie 3.1 of hoger op basis van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zijn toegestaan.
3.4.1 Strijdig gebruik
a. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:
(…)
2. Het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak als paardenbakken;
(…)
h. Het houden van dieren is uitsluitend toegestaan indien dit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijke en planologisch legale situatie zoals die blijkt of kan worden afgeleid uit een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt, welke zijn opgenomen in Bijlage 5 (Overzicht vergunningen Wet natuurbescherming), dan wel indien een vergunning ontbreekt, de bestaande planologisch legale activiteit en de daarbij behorende ammoniakemissie die ten hoogste feitelijk door die bestaande planologische legale activiteit wordt veroorzaakt.
3.5.1 Paardenbak
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.4.1 voor een paardenbak, met inachtneming van de volgende regels:
a. Een paardenbak is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met uitzondering van:
1. een paardenbak grenzend aan en in aansluiting op een bouwvlak indien het een hobbymatig gebruikte paardenbak is;
2. een paardenbak grenzend aan bestemmingsvlakken van andere bestemmingen waar een woning is toegestaan en aanwezig is, met dien verstande dat sprake is van een hobbymatig gebruikte paardenbak en de paardenbak gerealiseerd wordt in aansluiting op het bestemmingsvlak dat daadwerkelijk door de gebruikers van de paardenbak wordt bewoond.
b. bij een paardenbak is het gebruiken van een geluidsinstallatie en/of verlichting door middel van lichtmasten, niet toegestaan;
c. er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.
d. de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 800 m2;
e. de hoogte van een omheining voor de paardenbak bedraagt maximaal 1,5 meter;
f. de afstand van de paardenbak tot de as van een weg bedraagt minimaal 30 meter;
g. de afstand van de paardenbak tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 meter;
h. de afstand van de paardenbak tot bestemmingsvlakken van andere bestemmingen bedraagt minimaal 30 meter;
i. per bestemmingsvlak is slechts één niet-overdekte paardenbak toegestaan;
j. binnen het bouwvlak mogen geen voorzieningen dan wel bouwwerken
worden opgericht anders dan een open afrastering tot een hoogte van maximaal 1,5 meter;
3.5.5 Afwijken nevenfuncties
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 3.1 onder a en b en c voor nevenfuncties, met inachtneming van de volgende regels:
a. Op het perceel is een reëel agrarisch bedrijf aanwezig en de agrarische functie blijft op het perceel als hoofdfunctie aanwezig en herkenbaar.
b. Nevenfuncties zijn uitsluitend toegestaan binnen de bestaande bebouwing, met dien verstande dat herbouw - onder de voorwaarde dat de uitwendige verschijningsvorm overeenkomt met die van het oorspronkelijke gebouw - op dezelfde plaats mag plaatsvinden indien en voor zover redelijkerwijs niet verlangd mag worden dat de bestaande bebouwing - gezien de staat waarin deze verkeert - moet worden gehandhaafd.
c. Voor nevenfuncties geldt dat de volgende functies bij het agrarische bedrijf zijn toegestaan:
1. agrarisch technische hulpbedrijven, agrarisch verwante bedrijven   tot een maximum gezamenlijk brutovloeroppervlak van 25% van de    bebouwing tot maximaal 1.000 m2;
2. verbrede landbouw in de vorm van zorgboerderijen, kinderboerderijen, sociale en educatieve voorzieningen tot een        maximum gezamenlijk brutovloeroppervlak van 25% van de       bebouwing tot maximaal 1.000 m2;
3. kleinschalig kamperen met maximaal 25 mobiele kampeermiddelen. Hierbij geldt dat voor het kampeerterrein een afstand van ten minste 100 m in acht moet worden genomen ten opzichte van niet bij deze inrichting behorende gevoelige functies.
4. recreatieve voorzieningen tot een maximum gezamenlijke brutovloeroppervlak van 25% van de bebouwing tot maximaal 1.000 m2. Hierbij is onderscheid te maken tussen dagrecreatie en verblijfsrecreatie. Onder verblijfsrecreatie wordt verstaan het bieden van een kortdurend onderkomen voor personen en groepen ten behoeve van recreatieve overnachting. Hierbij is het bijhouden van een nachtregister verplicht;
5. statische opslag tot een maximum van 1.000 m2;
6. kinderdagverblijf en/of buitenschoolse opvang tot een maximum    van 300 m2 brutovloeroppervlak, vooral gericht op opvang van kinderen uit het meest nabij gelegen dorp.
d. Buitenopslag ten behoeve van de nevenfuncties is niet toegestaan.
e. De in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.
f. De nevenfunctie mag geen onevenredige publieks- en/of verkeersaantrekkende werking tot gevolg hebben, waarbij de parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden op eigen terrein.
g. De nevenfunctie mag geen onevenredige beperking opleveren van de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (agrarische) bedrijven.
h. De nevenfunctie mag geen onevenredige afbreuk doen aan het (leef)milieu van in de omgeving aanwezige functies;
i. de milieubelasting is niet hoger dan of gelijkgesteld aan categorie 1 of 2 van de lijst van bedrijfsactiviteiten;
j. de nevenfunctie mag geen gevaar opleveren voor gezondheid en veiligheid;
k. De nevenfunctie in de vorm van kleinschalig kamperen mag uitsluitend plaatsvinden op of grenzend aan het bouwvlak, mits landschappelijk ingepast.
l. Stapeling van nevenfuncties is mogelijk tot een maximaal gezamenlijk brutovloeroppervlak van 25% van alle bestaande bebouwing in het bouwvlak. Daarboven mag alleen voor statische opslag 1.000 m2, verminderd met het brutovloeroppervlak in gebruik voor andere nevenfuncties, in gebruik worden genomen.
m. Er is sprake van een goede landschappelijke inpassing op basis van een goedgekeurd landschapsplan en borging van uitvoering en beheer.
Artikel 3.7 Wijzigingsbevoegdheid
3.7.1 Wijzigingsbevoegdheid vormverandering bouwvlakken
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de vorm van een bouwvlak te wijzigen, met inachtneming van de volgende regels:
a. Wijziging is noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering of voor toepassing van milieuregels en/of andere wettelijke regels.
b. Wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden voor naburige agrarische bedrijven en niet-agrarische bedrijven.
c. Wijziging leidt niet tot vergroting van het oppervlak van het bouwvlak.
d. Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' geldt dat er sprake moet zijn van een positieve bijdrage aan de bescherming en ontwikkeling van de onderkende ecologische en landschappelijke waarden van de groenblauwe mantel.
e. Er is sprake van een goede landschappelijke inpassing op basis van een goedgekeurd landschapsplan en borging van uitvoering en beheer.
3.7.10 Wijziging aanduiding ‘intensieve veehouderij’
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming met de aanduiding 'intensieve veehouderij' te wijzigen in de bestemming Agrarisch zonder aanduiding 'intensieve veehouderij' wanneer de activiteiten zijn beëindigd en indien er sprake is van een goede landschappelijke inpassing op basis van een goedgekeurd landschapsplan en borging van uitvoering en beheer.
Artikel 4 Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 1
4.4.1 Strijdig gebruik
a. Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:
(…)
3. het gebruik van de gronden buiten het bouwvlak als paardenbakken;
(…)
e. Het houden van dieren is uitsluitend toegestaan indien dit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijke en planologisch legale situatie zoals die blijkt of kan worden afgeleid uit een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt, welke zijn opgenomen in Bijlage 5 (Overzicht vergunningen Wet natuurbescherming), dan wel een, indien een vergunning ontbreekt, de bestaande planologisch legale activiteit en de daarbij behorende ammoniakemissie die ten hoogste feitelijk door die bestaande planologische legale activiteit wordt veroorzaakt.
4.5.1 Paardenbak
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 4.4.1 voor een paardenbak, met inachtneming van de volgende regels:
a.       Een paardenbak is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met uitzondering van:
1.       een paardenbak grenzend aan en in aansluiting op een bouwvlak indien het een hobbymatig gebruikte paardenbak is;
2.       een paardenbak grenzend aan bestemmingsvlakken van andere bestemmingen waar een woning is toegestaan en aanwezig is, met dien verstande dat sprake is van een hobbymatig gebruikte paardenbak en de paardenbak gerealiseerd wordt in aansluiting op het bestemmingsvlak dat daadwerkelijk door de gebruikers van de paardenbak wordt bewoond.
b.       Bij een paardenbak is het gebruiken van een geluidsinstallatie en/of verlichting door middel van lichtmasten, niet toegestaan.
c.       Er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.
d.       de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 800 m²;
e.       de hoogte van een omheining voor de paardenbak bedraagt maximaal 1,5 meter;
f.        de afstand van de paardenbak tot de as van een weg bedraagt minimaal 30 meter;
g.       de afstand van de paardenbak tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 meter;
h.       de afstand van de paardenbak tot bestemmingsvlakken van andere bestemmingen bedraagt minimaal 30 meter;
i.        per bestemmingsvlak is slechts één niet-overdekte paardenbak toegestaan;
j.        binnen het bouwvlak mogen geen voorzieningen dan wel bouwwerken worden opgericht anders dan een open afrastering tot een hoogte van maximaal 1,5 meter.
4.7.5 Wijziging naar "Bedrijf" na beëindiging agrarisch bedrijf - bedrijfswoning met ten hoogste 200 m² bedrijfsoppervlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen in de bestemming "Bedrijf" - waaronder begrepen horeca, recreatie of maatschappelijk bedrijf - na beëindiging van het agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende regels:
a. Alle gebouwen dienen te worden gesloopt, uitgezonderd:
1. de voormalige agrarische bedrijfswoning;
2. bestaande gebouwen die als bijbehorende bouwwerken worden aangemerkt, met bij elke woning een oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
3. overige gebouwen tot ten hoogste 200 m2 per bouwvlak.
b. De overige gronden krijgen een gebiedsbestemming conform de omliggende gronden.
c. Er dient te worden voldaan aan de beleidsnotitie "Vrijkomende Agrarische Bebouwing gemeente Vught 2022" zoals opgenomen in Bijlage 4, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsnotitie wordt gewijzigd, voldaan moet worden aan de nieuwe beleidsnotitie.
d. Ter plaatse van de aanduidingen "overige zone - groenblauwe mantel" en "overige zone - gemengd landelijk gebied" is wijziging naar "Bedrijf" toegestaan indien:
1. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
- een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
- welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
- hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
2. Er geen splitsing plaatsvindt van het bouwperceel;
3. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
4. de vestiging geen betrekking heeft op:
- een kantoor met baliefunctie;
- lawaaisport;
- mestbewerking.
e. Lid 4.7.5 is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding "overige zone - complex van cultuurhistorisch belang".
f. Er dient te worden voldaan aan de beleidsregels in de beleidsnotitie "Kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Vught 2022" zoals opgenomen in Bijlage 3, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, voldaan moet worden aan die nieuwe beleidsregels.
g. Mestbewerking van niet ter plaatse geproduceerde mest is niet toegestaan.
h. Het besluit tot wijziging in de bestemming "Bedrijf" houdt tevens in dat in de "Tabel bedrijven" in artikel 8, lid 8.7, gegevens worden opgenomen betreffende code, adres, nadere bestemming, toegestane oppervlakte bedrijfsgebouwen, toegestane goothoogte bedrijfsgebouwen, toegestane nokhoogte bedrijfsgebouwen en overige voorwaarden behorende bij het besluit."
4.7.6 Wijziging naar "Bedrijf" na beëindiging agrarisch bedrijf - bedrijfswoning met meer dan 200 m² bedrijfsoppervlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen in de bestemming "Bedrijf" - waaronder begrepen horeca, recreatie of maatschappelijk bedrijf - na beëindiging van het agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende regels:
a. De overige gronden krijgen een gebiedsbestemming conform de omliggende gronden.
b. Er dient te worden voldaan aan de beleidsnotitie "Vrijkomende Agrarische Bebouwing gemeente Vught 2022" zoals opgenomen in Bijlage 4, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsnotitie wordt gewijzigd, voldaan moet worden aan de nieuwe beleidsnotitie.
c. Ter plaatse van de aanduidingen "overige zone - groenblauwe mantel" en "overige zone - gemengd landelijk gebied" is wijziging naar "Bedrijf" toegestaan indien:
1. de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het   gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
- een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
- welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
- hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
2. er geen splitsing plaatsvindt van het bouwperceel;
3. overtollige bebouwing wordt gesloopt;
4. de vestiging geen betrekking heeft op:
- een kantoor met baliefunctie;
- lawaaisport;
- mestbewerking.
d. Lid 4.7.6 onder b is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding "overige zone - complex van cultuurhistorisch belang".
e. Er dient te worden voldaan aan de beleidsregels in de beleidsnotitie "Kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Vught 2022" zoals opgenomen in Bijlage 3, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, voldaan moet worden aan die nieuwe beleidsregels.
f. Mestbewerking van niet ter plaatse geproduceerde mest is niet toegestaan.
g. Het besluit tot wijziging in de bestemming "Bedrijf" houdt tevens in dat in de "Tabel bedrijven" in artikel 8, lid 8.7, gegevens worden opgenomen betreffende code, adres, nadere bestemming, toegestane oppervlakte bedrijfsgebouwen, toegestane goothoogte bedrijfsgebouwen, toegestane nokhoogte bedrijfsgebouwen en overige voorwaarden behorende bij het besluit.
Artikel 5 Agrarisch met waarden - Landschaps- en Natuurwaarden 2
Artikel 5.4.1 Strijdig gebruik
(…)
e. Het houden van dieren is uitsluitend toegestaan indien dit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijke en planologisch legale situatie zoals die blijkt of kan worden afgeleid uit een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt, welke zijn opgenomen in Bijlage 5 (Overzicht vergunningen Wet natuurbescherming), dan wel, indien een vergunning ontbreekt, de bestaande planologisch legale activiteit en de daarbij behorende ammoniakemissie die ten hoogste feitelijk door die bestaande planologische legale activiteit wordt veroorzaakt.
5.5.1 Paardenbak
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 5.4.1 voor een paardenbak, met inachtneming van de volgende regels:
a.       Een paardenbak is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met uitzondering van:
1.       een paardenbak grenzend aan en in aansluiting op een bouwvlak indien het een hobbymatig gebruikte paardenbak is;
2.       een paardenbak grenzend aan bestemmingsvlakken van andere bestemmingen waar een woning is toegestaan en aanwezig is, met dien verstande dat sprake is van een hobbymatig gebruikte paardenbak en de paardenbak gerealiseerd wordt in aansluiting op het bestemmingsvlak dat daadwerkelijk door de gebruikers van de paardenbak wordt bewoond.
b.       Bij een paardenbak is het gebruiken van een geluidsinstallatie en/of verlichting door middel van lichtmasten, niet toegestaan.
c.       Er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.
d.       de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 800 m²;
e.       de hoogte van een omheining voor de paardenbak bedraagt maximaal 1,5 meter;
f.        de afstand van de paardenbak tot de as van een weg bedraagt minimaal 30 meter;
g.       de afstand van de paardenbak tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 meter;
h.       de afstand van de paardenbak tot bestemmingsvlakken van andere bestemmingen bedraagt minimaal 30 meter;
i.        per bestemmingsvlak is slechts één niet-overdekte paardenbak toegestaan;
j.        binnen het bouwvlak mogen geen voorzieningen dan wel bouwwerken worden opgericht anders dan een open afrastering tot een hoogte van maximaal 1,5 meter.
5.7.5 Wijziging naar 'bedrijf' na beëindiging agrarisch bedrijf - bedrijfswoning met ten hoogste 200 m2 bedrijfsoppervlak
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' - waaronder begrepen horeca, recreatie of maatschappelijk bedrijf - na beëindiging van het agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende regels:
a.       Alle gebouwen dienen te worden gesloopt, uitgezonderd:
1. de voormalige agrarische bedrijfswoning;
2. bestaande gebouwen die als bijbehorende bouwwerken worden aangemerkt, met bij elke woning een oppervlakte van ten hoogste 100 m²;
3. overige gebouwen tot ten hoogste 200 m² per bouwvlak.
b.       De overige gronden krijgen een gebiedsbestemming conform de omliggende gronden.
c.       Er dient te worden voldaan aan de beleidsnotitie "Vrijkomende Agrarische Bebouwing gemeente Vught 2022" zoals opgenomen in Bijlage 4, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsnotitie wordt gewijzigd, voldaan moet worden aan de nieuwe beleidsnotitie.
d.       Ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - groenblauwe mantel' en 'overige zone - gemengd landelijk gebied' is wijziging naar 'bedrijf' toegestaan indien:
1.       de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
o        een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
o        welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
o        hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
2.       er geen splitsing plaatsvindt van het bouwperceel;
3.       overtollige bebouwing wordt gesloopt;
4.       de vestiging geen betrekking heeft op:
o        een kantoor met baliefunctie;
o        lawaaisport;
o        mestbewerking.
e.       Lid 5.7.5 is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - complex van cultuurhistorisch belang'.
f.        Er dient te worden voldaan aan de beleidsregels in de beleidsnotitie 'Kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Vught 2022' zoals opgenomen in Bijlage 3, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, voldaan moet worden aan die nieuwe beleidsregels.
g.       Mestbewerking van niet ter plaatse geproduceerde mest is niet toegestaan.
h.       Het besluit tot wijziging in de bestemming 'Bedrijf' houdt tevens in dat in de 'Tabel bedrijven' in artikel 8, lid 8.7, gegevens worden opgenomen betreffende code, adres, nadere bestemming, toegestane oppervlakte bedrijfsgebouwen, toegestane goothoogte bedrijfsgebouwen, toegestane nokhoogte bedrijfsgebouwen en overige voorwaarden behorende bij het besluit.
5.7.6 Wijziging naar 'bedrijf' na beëindiging agrarisch bedrijf - bedrijfswoning met meer dan 200 m2 bedrijfsruimte
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de gronden binnen het bouwvlak van deze bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' - waaronder begrepen horeca, recreatie of maatschappelijk bedrijf - na beëindiging van het agrarisch bedrijf, met inachtneming van de volgende regels:
a.       De overige gronden krijgen een gebiedsbestemming conform de omliggende gronden.
b.       Er dient te worden voldaan aan de beleidsnotitie "Vrijkomende Agrarische Bebouwing gemeente Vught 2022" zoals opgenomen in Bijlage 4, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsnotitie wordt gewijzigd, voldaan moet worden aan de nieuwe beleidsnotitie.
c.       Ter plaatse van de aanduidingen 'overige zone - groenblauwe mantel' en 'overige zone - gemengd landelijk gebied' is wijziging naar 'bedrijf' toegestaan indien:
1.       de vestiging past binnen de ontwikkelingsrichting van het gebied waarbij de volgende aspecten zijn betrokken:
o        een gebiedsgerichte benadering welke activiteiten en functies passen in de omgeving;
o        welke effecten de mogelijke ontwikkeling heeft op andere aspecten, waaronder mobiliteit, agrarische ontwikkeling, leefbaarheid en leegstand elders;
o        hoe de vestiging bijdraagt aan het versterken van de omgevingskwaliteit, waaronder een bijdrage aan de sloop van overtollig en leegstaand vastgoed in het Landelijk gebied.
2.       er geen splitsing plaatsvindt van het bouwperceel;
3.       overtollige bebouwing wordt gesloopt;
4.       de vestiging geen betrekking heeft op:
o        een kantoor met baliefunctie;
o        lawaaisport;
o        mestbewerking.
d.       Lid 5.7.6 onder b is niet van toepassing ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - complex van cultuurhistorisch belang'.
e.       Er dient te worden voldaan aan de beleidsregels in de beleidsnotitie 'Kwaliteitsverbetering van het landschap gemeente Vught 2022' zoals opgenomen in Bijlage 3, met dien verstande dat indien voornoemde beleidsregels gedurende de planperiode worden gewijzigd, voldaan moet worden aan die nieuwe beleidsregels.
f.        Mestbewerking van niet ter plaatse geproduceerde mest is niet toegestaan.
g.       Het besluit tot wijziging in de bestemming 'Bedrijf' houdt tevens in dat in de 'Tabel bedrijven' in artikel 8, lid 8.7, gegevens worden opgenomen betreffende code, adres, nadere bestemming, toegestane oppervlakte bedrijfsgebouwen, toegestane goothoogte bedrijfsgebouwen, toegestane nokhoogte bedrijfsgebouwen en overige voorwaarden behorende bij het besluit.
Artikel 6 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 1
6.4.1 Strijdig gebruik
(…)
g. Het houden van dieren is uitsluitend toegestaan indien dit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijke en planologisch legale situatie zoals die blijkt of kan worden afgeleid uit een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt, welke zijn opgenomen in Bijlage 5 (Overzicht vergunningen Wet natuurbescherming), dan wel, indien een vergunning ontbreekt, de bestaande planologisch legale activiteit en de daarbij behorende ammoniakemissie die ten hoogste feitelijk door die bestaande planologische legale activiteit wordt veroorzaakt.
6.5.1 Paardenbak
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 6.4.1 voor een paardenbak, met inachtneming van de volgende regels:
a.       Een paardenbak is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met uitzondering van:
1.       een paardenbak grenzend aan en in aansluiting op een bouwvlak indien het een hobbymatig gebruikte paardenbak is;
2.       een paardenbak grenzend aan bestemmingsvlakken van andere bestemmingen waar een woning is toegestaan en aanwezig is, met dien verstande dat sprake is van een hobbymatig gebruikte paardenbak en de paardenbak gerealiseerd wordt in aansluiting op het bestemmingsvlak dat daadwerkelijk door de gebruikers van de paardenbak wordt bewoond.
b.       Bij een paardenbak is het gebruiken van een geluidsinstallatie en/of verlichting door middel van lichtmasten, niet toegestaan.
c.       Er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.
d.       de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 800 m2;
e.       de hoogte van een omheining voor de paardenbak bedraagt maximaal 1,5 meter;
f.        de afstand van de paardenbak tot de as van een weg bedraagt minimaal 30 meter;
g.       de afstand van de paardenbak tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 meter;
h.       de afstand van de paardenbak tot bestemmingsvlakken van andere bestemmingen bedraagt minimaal 30 meter;
i.        per bestemmingsvlak is slechts één niet-overdekte paardenbak toegestaan;
j.        binnen het bouwvlak mogen geen voorzieningen dan wel bouwwerken worden opgericht anders dan een open afrastering tot een hoogte van maximaal 1,5 meter.
Artikel 7 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden 2
7.4.1 Strijdig gebruik
(…)
e. Het houden van dieren is uitsluitend toegestaan indien dit niet leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de stikstofdepositie (mol/ha/jaar) van het ten tijde van de vaststelling van het plan feitelijke en planologisch legale situatie zoals die blijkt of kan worden afgeleid uit een vergunning als bedoeld in artikel 2.7 lid 2 van de Wet natuurbescherming, een omgevingsvergunning waarbij de toestemming op grond van artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming is aangehaakt, welke zijn opgenomen in Bijlage 5 (Overzicht vergunningen Wet natuurbescherming), dan wel, indien een vergunning ontbreekt, de bestaande planologisch legale activiteit en de daarbij behorende ammoniakemissie die ten hoogste feitelijk door die bestaande planologische legale activiteit wordt veroorzaakt.
7.5.1 Paardenbak
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 7.4.1 voor een paardenbak, met inachtneming van de volgende regels:
a.       Een paardenbak is uitsluitend binnen het bouwvlak toegestaan, met uitzondering van:
1.       een paardenbak grenzend aan en in aansluiting op een bouwvlak indien het een hobbymatig gebruikte paardenbak is;
2.       een paardenbak grenzend aan bestemmingsvlakken van andere bestemmingen waar een woning is toegestaan en aanwezig is, met dien verstande dat sprake is van een hobbymatig gebruikte paardenbak en de paardenbak gerealiseerd wordt in aansluiting op het bestemmingsvlak dat daadwerkelijk door de gebruikers van de paardenbak wordt bewoond.
b.       Bij een paardenbak is het gebruiken van een geluidsinstallatie en/of verlichting door middel van lichtmasten, niet toegestaan.
c.       Er dient sprake te zijn van een goede landschappelijke inpassing.
d.       de oppervlakte van de paardenbak bedraagt maximaal 800 m²;
e.       de hoogte van een omheining voor de paardenbak bedraagt maximaal 1,5 meter;
f.        de afstand van de paardenbak tot de as van een weg bedraagt minimaal 30 meter;
g.       de afstand van de paardenbak tot de perceelsgrenzen bedraagt minimaal 5 meter;
h.       de afstand van de paardenbak tot bestemmingsvlakken van andere bestemmingen bedraagt minimaal 30 meter;
i.        per bestemmingsvlak is slechts één niet-overdekte paardenbak toegestaan;
j.        binnen het bouwvlak mogen geen voorzieningen dan wel bouwwerken worden opgericht anders dan een open afrastering tot een hoogte van maximaal 1,5 meter.
Artikel 22 Recreatie - IJzeren Man
22.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor "Recreatie - IJzeren Man" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een recreatiebedrijf met een strandpaviljoen, horeca en bijbehorende centrale voorzieningen;
b. horeca in categorie 1, 2 en 4;
c. extensieve dagrecreatie;
d. evenementen tot een maximum van 12 evenementen per jaar;
e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen in bedrijfsgebouw', tevens wonen in het bedrijfsgebouw;
f. in stand houden en bewaren van de samenhang van het Nationaal Landschap Het Groene Woud;
g. behoud, herstel en/of duurzame ontwikkeling van het Natuur Netwerk Brabant, voor zover die gronden daarbinnen zijn gelegen;
(…)
22.2 Bouwregels
22.2.1 Algemeen
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
a.       de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter;
b.       gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
22.2.2 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
a.       binnen het bouwvlak zijn gebouwen ten behoeve van horeca en centrale voorzieningen toegestaan, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan is aangeduid op de verbeelding;
b.       de goot- en bouwhoogte van gebouwen binnen het bouwvlak bedragen niet meer dan is aangeduid op de verbeelding;
c.       in afwijking van het bepaalde in lid 22.2.1 onder b zijn buiten het bouwvlak bedrijfsgebouwen toegestaan, waarvan de gezamenlijke oppervlakte maximaal 100 m² bedraagt en de bouwhoogte maximaal 5 meter.
22.2.3 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen van een bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
a.       uitsluitend één bedrijfswoning is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen in bedrijfsgebouw', met dien verstande dat uitsluitend wonen in het bestaande bedrijfsgebouw binnen het bouwvlak is toegestaan;
b.       uitsluitend bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan;
22.2.4 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
a.       de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m²;
b.       de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter en de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 meter;
22.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
a.       de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 5 meter, met uitzondering van het bepaalde in sub b en c;
b.       de bouwhoogte van speelvoorzieningen en klimvoorzieningen bedraagt maximaal 20 meter;
c.       de bouwhoogte van erfafscheidingen bedraagt maximaal 2 meter; de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, welke op de perceelsgrens gebouwd mogen worden.
Artikel 23 Recreatie - Recreatiewoning 1
23.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Recreatie - Recreatiewoning 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bosbouw;
b. instandhouding van bos ten behoeve van aldaar voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden, zoals geomorfologische, bodemkundige, landschapsvisuele, cultuurhistorische en ecologische waarden;
c. instandhouding van aldaar voorkomende watergangen, poelen, plassen en andere waterpartijen;
d. instandhouding als zodanig van ter plaatse voorkomende zandwegen;
e. verblijf in recreatiewoningen; en
met de daarbij behorende voorzieningen:
f. tuinen en erven;
g. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
h. ondergeschikte voorzieningen ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, die vallen onder milieucategorie 1 of 2 op basis van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, met dien verstande dat tevens bestaande voorzieningen ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, die vallen onder milieucategorie 3.1 of hoger op basis van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zijn toegestaan.
23.2 Bouwregels
23.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. het totaal aantal recreatiewoningen en andere recreatieverblijven bedraagt maximaal 37;
b. recreatiewoningen en andere recreatieverblijven mogen uitsluitend worden gebouwd op de bestaande fundering;
c. de inhoud van een recreatiewoning bedraagt maximaal 260 m³;
d. de goothoogte van recreatiewoningen bedraagt maximaal 3 m.
23.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende recreatiewoning;
b. de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde recreatiewoning behorende vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 12 m²;
c. van bijbehorende bouwwerken bedraagt de bouwhoogte maximaal 3 m.
Artikel 24 Recreatie - Recreatiewoning 2
24.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor 'Recreatie - Recreatiewoning 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. verblijf in recreatiewoningen, en
met de daarbij behorende voorzieningen:
b. tuinen en erven;
c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
d. ondergeschikte voorzieningen ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, die vallen onder milieucategorie 1 of 2 op basis van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, met dien verstande dat tevens bestaande voorzieningen ten behoeve van de opwekking van duurzame energie, die vallen onder milieucategorie 3.1 of hoger op basis van de Handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zijn toegestaan.
24.2 Bouwregels
24.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. in elk bestemmingsvlak mag het aantal recreatiewoningen niet meer bedragen dan 1;
b. de voorgevels van recreatie woningen mogen op niet minder dan de bestaande afstand tot de weg worden gebouwd;
c. de oppervlakte van een recreatiewoning bedraagt maximaal 60 m²;
d. de goothoogte van recreatiewoningen en andere recreatieverblijven bedraagt maximaal 3 m;
e. de bouwhoogte van recreatiewoningen en andere recreatieverblijven bedraagt maximaal 4,5 m.
24.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
a. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd achter het verlengde van de voorgevel van de betreffende recreatiewoning;
b. de gezamenlijke oppervlakte van bij eenzelfde recreatiewoning behorende vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 30 m²;
c. van bijbehorende bouwwerken bedraagt de goothoogte maximaal 3 m en de bouwhoogte maximaal 4,5 m.
Artikel 25 Recreatie - Verblijfsrecreatie
25.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor "Recreatie - Verblijfsrecreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een bedrijfsmatig geëxploiteerd terrein met recreatieverblijven bedoeld voor verblijfsrecreatie;
b. centrale voorzieningen ten behoeve van de verblijfsrecreatie in bedrijfsbebouwing;
c. ondersteunende horecavoorzieningen tot en met categorie 2 in bedrijfsbebouwing;
d. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' zijn twee-aaneengebouwde woningen toegestaan;
e. extensieve dagrecreatie;
f. in stand houden en bewaren van de samenhang van het Nationaal Landschap Het Groene Woud;
g. wonen in een bedrijfswoning;
(…)
25.2 Bouwregels
25.2.1 Bedrijfsgebouwen
Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:
a.       de oppervlakte van bedrijfsgebouwen, exclusief bijbehorende bouwwerken ten behoeve van sr-01 en sr-09 en van centrale voorzieningen ten behoeve van sr-03, sr-04 en sr-05 bedraagt niet meer dan is aangegeven in de Tabel Verblijfsrecreatie, zoals is opgenomen in lid 25.5.
b.       de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen, niet zijnde bijbehorende bouwwerken ten behoeve van sr-01 en sr-09 en van centrale voorzieningen ten behoeve van sr-03, sr-04 en sr-05 bedragen niet meer dan is aangegeven in de Tabel Verblijfsrecreatie, zoals is opgenomen in lid 25.5;
c.       ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - werkplaats' is tevens een werkplaats toegestaan met een maximale oppervlakte van 100 m² en maximale goothoogte van 3,5 meter;
d.       ter plaatse van de aanduiding 'kampeerterrein', 'specifieke vorm van recreatie - parkeer/ en speelterrein' en 'specifieke vorm van recreatie - zonder gebouwen', mogen geen gebouwen worden gebouwd;
e.       de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter.
25.2.2 Bedrijfswoningen
Voor het bouwen een van bedrijfswoning gelden de volgende regels:
a.       één bedrijfswoning is toegestaan, tenzij op de verbeelding is aangeduid dat het aantal wooneenheden '0' of '2' bedraagt;
b.       uitsluitend bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan;
c.       de inhoud van de bedrijfswoning bedraagt maximaal 750 m³ exclusief onderkeldering;
d.       onderkeldering is alleen toegestaan direct onder de contouren van de woning exclusief bijbehorende bouwwerken;
e.       de goothoogte van bedrijfswoningen bedraagt maximaal 6 meter en de bouwhoogte bedraagt maximaal 10 meter;
f.        de voorgevel van de bedrijfswoning moet zijn gericht op de bestemming 'Verkeer';
g.       de afstand van de bedrijfswoning tot de as van de weg bedraagt minimaal 10 meter en maximaal 15 meter;
h.       de afstand van de bedrijfswoningen tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt minimaal 3 meter.
25.2.3 Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:
a.       de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100 m²;
b.       de goothoogte van bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter en de bouwhoogte bedraagt maximaal 5,5 meter;
c.       de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot de bedrijfswoning bedraagt minimaal 5 meter en maximaal 20 meter;
d.       bijbehorende bouwwerken moeten op minimaal 3 meter achter de voorgevellijn worden gebouwd.
25.2.4 Recreatieverblijven
Voor het bouwen van recreatieverblijven gelden de volgende regels:
a. het aantal plaatsgebonden recreatieverblijven en niet-plaatsgebonden recreatieverblijven ten behoeve van sr-03, sr-04 en sr-05 bedraagt niet meer dan is aangeduid op de verbeelding;
b. in aanvulling op het bepaalde in sub a gelden voor plaatsgebonden recreatieverblijven de volgende regels:
1. de oppervlakte van een plaatsgebonden recreatieverblijf bedraagt maximaal 80 m2;
2. de inhoud van een plaatsgebonden recreatieverblijf bedraagt maximaal 250 m3 exclusief onderkeldering;
3. de bouwhoogte van een plaatsgebonden recreatieverblijf bedraagt maximaal 3,5 meter;
4. per plaatsgebonden recreatieverblijf mag één bijbehorend    bouwwerk worden gebouwd;
5. de oppervlakte van een bijbehorend bouwwerk bij een plaatsgebonden recreatieverblijf bedraagt maximaal 6 m2;
6. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bij een plaatsgebonden recreatieverblijf bedraagt maximaal 3 meter.
Artikel 27 Sport
(…)
Artikel 28 Sport - Golfbaan
28.2 Bouwregels
28.2.1 Algemeen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
(…)
d. gebouwen dienen te worden voorzien van een kap met een dakhelling van niet minder dan 20° en niet meer dan 65°.
Artikel 44 Algemene bouwregels
44.1 Bestaande bebouwing
Bestaande legale bebouwing welke in overeenstemming is met de bestemming volgens dit plan, maar ten tijde van de ter inzage legging van dit plan afwijkend is van één of meer bebouwingsregels, wordt geacht aan het bestemmingsplan te voldoen. In dit geval mag de bestaande bebouwing worden gehandhaafd maar niet worden vergroot.
Artikel 46 Algemene aanduidingsregels
46.3 Overige zone - attentiezone waterhuishouding
46.3.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden met de aanduiding 'overige zone - attentiezone waterhuishouding' zijn, naast de daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor bescherming van de waterhuishouding en het voorkomen van functies en activiteiten die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.
46.3.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a Verbod
Het is op of in de gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden verboden de volgende werken en/of werkzaamheden buiten het bouwvlak te verrichten:
1.       het verzetten van grond van meer dan 100 m³ of op een diepte van meer dan 60 centimeter beneden maaiveld, voor zover geen vergunning is vereist op grond van de Ontgrondingenwet;
2.       de aanleg van drainage;
3.       het verlagen van de grondwaterstand anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, met uitzondering van grondwateronttrekkingen;
4.       buiten een agrarisch bouwperceel aanbrengen van oppervlakteverhardingen of verharde oppervlakten.
b Uitzonderingen
Het verbod als bedoeld in lid 46.3.2 onder a is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
1.       betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer;
2.       reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
3.       mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
c Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 46.3.2 onder a zijn slechts toelaatbaar, mits:
1.       de te verwachten gevolgen geen onevenredige schade aanrichten aan de waterhuishouding en de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.
46.8 Overige zone - groenblauwe mantel
46.8.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden met de aanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel' zijn, naast de daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van het watersysteem en de ecologische en landschappelijke waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden.
46.12 Overige zone - Natuur Netwerk Brabant
46.12.1 Aanduidingsomschrijving
De gronden met de aanduiding "overige zone - Natuur Netwerk Brabant" zijn, naast de daar voorkomende bestemming(en), tevens bestemd voor behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden zoals vastgelegd op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het natuurbeheerplan.
46.12.2 Bouw- en gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding "overige zone - Natuur Netwerk Brabant" gelden voor bouwen en gebruik de volgende regels:
a. Uitsluitend bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksregels zijn toegestaan.
46.12.3 Afwijking
In afwijking van hetgeen elders in deze planregels is bepaald zijn, zolang het Natuur Netwerk Brabant niet is gerealiseerd, uitsluitend bestaande bebouwing en bestaande planologische gebruiksactiviteiten toegestaan.
46.17 Vrijwaringszone - autoweg
46.17.1 Bouwregels
Op gronden met de aanduiding 'vrijwaringszone - autoweg' mag, ongeacht het bepaalde in de afzonderlijke bestemmingen, geen bebouwing worden gebouwd, met uitzondering van de met de A2 en N65 verband houdende bouwwerken, zoals geluidswerende voorzieningen en ecologische voorzieningen.
46.17.2 Uitzonderingen
Het in lid 46.17.1 vervatte verbod geldt niet voor het bouwen van bouwwerken welke:
a.       reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
b.       binnen een bouwperceel worden gebouwd.
46.17.3 Afwijken van de bouwregels
a.       Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 46.17.1 voor het bouwen van een bebouwing ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - autoweg', mits door de bouw van deze bebouwing de verkeersbelangen niet onevenredig worden geschaad. Daartoe dient vooraf de betrokken wegbeheerder te worden gehoord.
b.       De in lid 46.17.3, onder a bedoelde omgevingsvergunning wordt geacht te zijn verleend ten aanzien van bebouwing die bestaat op het tijdstip van de ter visie legging van het ontwerp van het plan, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning.
Artikel 51 Overgangsrecht
51.1 Overgangsrecht bouwwerken
a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de    omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt gedaan binnen       twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied 2011"
(vastgesteld op 20 september 2012 door de raad van Vught)
Artikel 1 Begrippen
In deze regels wordt verstaan onder:
(…)
1.67 horeca
een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt;
de horecabedrijven zijn in vier categorieën te onderscheiden:
1. categorie 1: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie overwegend tijdens winkeltijden plaatsvindt, zoals een lunchroom, broodjeszaak, en een ijssalon
2. categorie 2: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen, waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije dranken worden verstrekt, en waarvan de exploitatie zowel overdag als in de avonduren plaatsvindt, zoals een cafetaria, snackbar, afhaalcentrum, automatiek;
3. categorie 3: vormen van horeca-activiteiten waar in hoofdzaak maaltijden, (alcoholische) dranken en/of logies worden verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de middag- en avonduren plaatsvindt, zoals een café, restaurant, hotel en pension;
4. categorie 4: vormen van horeca-activiteiten waarbij in hoofdzaak alcoholische drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie doorgaans in de avonduren plaatsvindt, een aantasting van het woon- en leefklimaat veroorzaakt en een grote druk op de openbare orde met zich meebrengt, zoals bar-dancings, discotheken, nachtclubs, alsmede horeca met zaalaccommodatie;
Artikel 19 Recreatie - Verblijfsrecreatie
19.1 Bestemmingsomschrijving
De op de verbeelding voor "Recreatie" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. een bedrijfsmatig geëxploiteerd terrein met recreatieverblijven met bijbehorende centrale en horecavoorzieningen;
(…)
Regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Haaren",
(vastgesteld op 9 juli 2009 door de raad van de voormalige gemeente Haaren)
Artikel 18 Recreatie - Recreatiewoning 1
Artikel 18.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. Het totaal aantal recreatiewoningen en andere recreatieverblijven mag niet meer dan 37 bedragen.
b. Recreatiewoningen en andere recreatieverblijven mogen uitsluitend worden gebouwd op de bestaande fundering.
c. De inhoud van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan 200 m3.
d. De goothoogte van recreatiewoningen en andere recreatieverblijven mag niet meer dan 3 m bedragen.
(…)"