202301248/1/R1.
Datum uitspraak: 12 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend in Vorden, gemeente Bronckhorst,
2. [appellant sub 2]A] en [appellant sub B] (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend in Hengelo (Gld), gemeente Bronckhorst,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2023 heeft het college onder meer een locatie bij [locatie 1] in Vorden en een locatie bij [locatie 2] in Hengelo (Gld) aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: ORAC).
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 1] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 december 2024, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en mr. D.S. Muller, advocaat te Harderwijk, [appellant sub 2]A], bijgestaan door mr. M.D. Kaak, rechtsbijstandsverlener te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door D. Robbertsen-Boon, zijn verschenen.
Ter zitting heeft het college buiten bezwaren van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant sub 1] woont aan [locatie 1] in Vorden. De ORAC-locatie bevindt zich aan de overkant van de weg, die ongeveer 5 m breed is. Hij is het er niet mee eens dat de ORAC in de buurt van zijn woning wordt geplaatst.
[appellant sub 2] woont aan [locatie 2] in Hengelo. Hij is het er niet mee eens dat de ORAC-locatie naast zijn woning komt.
Toetsingskader
2. Bij de keuze van een locatie voor een ORAC moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC.
3. Bij het aanwijzen van een locatie voor een ORAC dient het college de locatiecriteria te hanteren die zijn neergelegd in de "Beleidsregels locaties inzamelvoorzieningen gemeente Bronckhorst" van 1 januari 2020.
Oordeel van de Afdeling
4. De Afdeling is van oordeel dat de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] gegrond zijn, omdat het besluit gedeeltelijk in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en het motiveringsbeginsel van artikel 3:46 van de Awb. De Afdeling vernietigt het aanwijzingsbesluit daarom gedeeltelijk, maar laat wel de rechtsgevolgen daarvan in stand. Dit betekent dat de ORAC’s toch op de locaties bij [locatie 1] en [locatie 2] mogen worden geplaatst. De Afdeling zal dit oordeel hierna motiveren aan de hand van de beroepsgronden van appellanten, waarbij eerst het beroep van [appellant sub 1] wordt behandeld onder 5-11 en daarna het beroep van [appellant sub 2] onder 12-15.
Beroep van [appellant sub 1]
Bevoegdheid en de oude beleidsregel
5. [appellant sub 1] betoogt dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. In dit verband wijst hij erop dat in het bestreden besluit staat dat het is genomen op grond van artikel 4, tweede lid, van de "Afvalstoffenverordening gemeente Bronckhorst 2022" (hierna: de afvalstoffenverordening). Volgens [appellant sub 1] is het besluit in werkelijkheid genomen op grond van artikel 10 van de afvalstoffenverordening.
Verder betoogt [appellant sub 1] dat het college het aanwijzingsbesluit onzorgvuldig heeft voorbereid, omdat het college hem een verouderde beleidsregel heeft toegestuurd, namelijk "Nadere regels locaties inzamelvoorzieningen huishoudelijke afvalstoffen gemeente Bronckhorst" (hierna: de oude beleidsregel). De oude beleidsregel gold tot en met 31 december 2019. Het gevolg hiervan is volgens [appellant sub 1] dat hij zijn zienswijzen op deze oude beleidsregel heeft gebaseerd.
Tot slot betoogt [appellant sub 1] dat het college de locatie bij [locatie 1] ten onrechte heeft getoetst aan de oude beleidsregel.
5.1. Het college erkent dat het naar het verkeerde artikel als grondslag heeft verwezen. Ook erkent het college dat het de oude beleidsregel heeft toegestuurd aan [appellant sub 1].
5.2. Artikel 10 van de afvalstoffenverordening luidt als volgt:
"1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden anders dan in overeenstemming met de door burgemeester en wethouder te stellen regels over het gebruik van:
a. inzamelmiddelen voor het aanbieden ter inzameling bij een perceel;
b. inzamelvoorzieningen voor het aanbieden ter inzameling nabij een perceel."
Artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit afvalstoffen gemeente Bronckhorst 2022 (hierna: het uitvoeringsbesluit) luidt als volgt:
"2. Voor de inzameling van de onderstaande afvalstoffen worden de volgende inzamelmiddelen en inzamelvoorzieningen aangewezen:
a. Voor restafval van huishoudens:
- een bovengrondse dan wel ondergrondse verzamelcontainer op wijkniveau, toegankelijk met een door de inzameldienst verstrekte milieupas;
[…]."
5.3. De Afdeling is van oordeel dat het aanwijzingsbesluit bevoegd is genomen, ook al is in het besluit de onjuiste bepaling uit de Afvalstoffenverordening genoemd. Artikel 10, eerste lid, van de afvalstoffenverordening in samenhang gelezen met artikel 3, tweede lid, aanhef en onder a, van het uitvoeringsbesluit biedt namelijk voldoende grondslag voor het aanwijzen van ORAC-locaties.
Verder betekent het feit dat het college de oude beleidsregel heeft toegestuurd niet dat het college het aanwijzingsbesluit onzorgvuldig heeft voorbereid. Weliswaar is dit een slordigheid, maar dit staat los van het aanwijzingsbesluit. Het college was bij de voorbereiding van het aanwijzingsbesluit namelijk niet verplicht om een beleidsregel toe te sturen aan [appellant sub 1], maar heeft dit als extra dienst gedaan. Uit zijn zienswijze van 31 oktober 2022 blijkt bovendien dat [appellant sub 1] tijdens de zienswijzenfase al wist dat de oude beleidsregel niet langer gold en dat de "Beleidsregels locaties inzamelvoorzieningen gemeente Bronckhorst" per 1 januari 2020 in werking waren getreden.
Tot slot blijkt uit het besluit dat het college de locatie bij [locatie 1] heeft getoetst aan de "Beleidsregels locaties inzamelvoorzieningen gemeente Bronckhorst". Dit is de beleidsregel die gold toen het college het besluit nam.
Het betoog slaagt niet.
Behandeling van de zienswijzen
6. [appellant sub 1] betoogt dat het college het aanwijzingsbesluit onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat het college voorafgaand aan het aanwijzingsbesluit niet heeft gereageerd op de zienswijzen die [gemachtigde C] en [gemachtigde D] namens hem naar voren hebben gebracht.
6.1. Het college stelt zich op het standpunt dat deze zienswijzen dezelfde inhoudelijke gronden bevatten als de zienswijze van [appellant sub 1] zelf. Volgens het college heeft het deze gronden inhoudelijk behandeld in zijn verslag van inspraak.
6.2. De Afdeling is van oordeel dat het college ten onrechte niet op alle alternatieve locaties is ingegaan die [gemachtigde C] naar voren heeft gebracht in de zienswijze die ze namens [appellant sub 1] heeft ingediend. Het college is in het verslag van inspraak slechts ingegaan op de locatie aan het einde van het Brinkerhof en de locatie op de kruising van het Brinkerhof met het Hoetinkhof. [gemachtigde C] noemt echter nog drie andere locaties. Het gaat om een locatie aan het Wiemelink, een locatie bij de kruising van het Brinkerhof met Het Hoge bij Brinkerhof 1 en een locatie bij de parkeerplaatsen naast Brinkerhof 25. Het verslag van inspraak bevat geen reactie op deze voorgestelde alternatieven, terwijl deze alternatieven namens [appellant sub 1] naar voren zijn gebracht. Dit betekent dat het aanwijzingsbesluit, wat betreft de locatie aan de Brinkerhof 85, in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering. Het aanwijzingsbesluit dient in zoverre te worden vernietigd.
Het betoog slaagt.
6.3. Of de rechtsgevolgen van het besluit op dit punt in stand kunnen blijven, hangt af van de vraag of het college deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het van aanwijzing van de alternatieve locaties heeft afgezien. De Afdeling zal daarom na de behandeling van de alternatieve locaties beoordelen of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven.
Locatiecriteria
7. [appellant sub 1] betoogt dat de locatie bij [locatie ] niet voldoet aan het locatiecriterium over doelmatige spreiding, omdat deze aan de rand van Vorden ligt.
7.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de locatie bij [locatie 1] voldoet aan het locatiecriterium over doelmatige spreiding.
7.2. Het locatiecriterium luidt als volgt: "De inzamelvoorziening draagt bij aan een onderling doelmatige verspreiding van de inzamelvoorziening(en) binnen een wijk of een kern."
7.3. De Afdeling is van oordeel dat de locatie bij [locatie 1] voldoet aan het locatiecriterium over doelmatige spreiding. De locatie bij [locatie 1] draagt bij aan de doelmatige verspreiding van ORAC’s, omdat deze ver van andere ORAC-locaties ligt. In dit kader wijst de Afdeling op de kaart van de overige ORAC’s in Vorden die het college heeft overgelegd, waaruit volgt dat de dichtstbijzijnde ORAC-locatie ruim 580 m verderop ligt. Bovendien is de locatie bij [locatie 1] goed bereikbaar voor het inzamelvoertuig, omdat deze dicht bij de doorgaande weg ligt.
Het betoog slaagt niet.
8. [appellant sub 1] betoogt dat niet is voldaan aan het locatiecriterium over overlast voor omwonenden en het locatiecriterium over het blokkeren van de inrit, omdat hij overlast zal ondervinden van de ORAC in de vorm van geur, geluid, het blokkeren van zijn inrit en het plaatsen van afval naast de ORAC. Bovendien belemmert de ORAC zijn uitzicht en daardoor wordt zijn woning minder waard, aldus [appellant sub 1]. Verder betoogt [appellant sub 1] dat de locatie bij [locatie 1] niet voldoet aan het locatiecriterium over verkeersdoorstroming, omdat de plaatsing van de ORAC volgens hem een verkeersaantrekkende werking heeft.
8.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de locatie bij [locatie 1] voldoet aan de genoemde locatiecriteria. Volgens het college is de overlast beperkt.
8.2. De locatiecriteria luiden als volgt:
"De locatie met een inzamelvoorziening brengt de verkeersveiligheid op en rond de locatie niet in gevaar en is geen beperking voor de verkeersdoorstroming.
[…]
De locatie met een inzamelvoorziening, blokkeert geen inritten van woon- of bedrijfspercelen.
[…]
De locatie met een inzamelvoorziening levert zo min mogelijk overlast op voor omwonenden."
8.3. Naar het oordeel van de Afdeling hoefde de geringe overlast die [appellant sub 1] ondervindt van de ORAC geen aanleiding te zijn voor het college om de aangewezen locatie ongeschikt te achten. Daarbij is van belang dat onder normale omstandigheden geluid- en geurhinder door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk wordt voorkomen en dat de verkeersaantrekkende werking van een ORAC in het algemeen beperkt is. Verder blokkeert de ORAC de inrit niet. Vast staat dat de ORAC aan de overkant van de weg staat en dat de weg ongeveer 5 m breed is. Daarbij komt dat het storten van afval in de ORAC weinig tijd kost, waardoor auto’s van gebruikers van de ORAC doorgaans slechts korte tijd stilstaan bij de ORAC. Bovendien is de weg breed genoeg om deze auto’s te passeren. Ook blokkeert het inzamelvoertuig de inrit niet tijdens het legen van de ORAC. De raad heeft toegelicht dat de ORAC bij het trottoir wordt geplaatst, wat dichter bij het noord/zuidliggende deel van de Brinkerhof ligt, zodat het inzamelvoertuig de ORAC kan legen vanaf die weg. Het besluit biedt daarvoor de grondslag. Verder is de ORAC voorzien van sensoren die de afvalinzamelaar tijdig informeert dat de ORAC moet worden geleegd. Onder normale omstandigheden is de ORAC dus niet vol en is er geen aanleiding om afval naast de ORAC te plaatsen. Voor zover er toch afval naast de container wordt geplaatst is dit een kwestie van handhaving die in deze zaak niet aan de orde kan komen. Tot slot is niet gebleken van ernstige aantasting van het uitzicht vanuit de woning van [appellant sub 1]. In dit kader overweegt de Afdeling dat het gaat om de plaatsing van één ORAC aan de overkant van de weg. Ook is van belang dat het bovengrondse deel van de ORAC beperkt is in omvang. Het uitzicht wordt dus in zeer geringe mate beperkt. Een ernstige waardedaling van de woning is daarom ook niet aannemelijk.
Het betoog slaagt niet.
9. De Afdeling is van oordeel dat het college de locatie bij [locatie 1] geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC.
Alternatieven van [appellant sub 1]
10. [appellant sub 1] betoogt dat er geschiktere locaties zijn voor de plaatsing van een of meerdere ORAC’s, namelijk de parkeerplaats op de grens van het Hoetinkhof met het Brinkerhof ter hoogte van Hoetinkhof 213. Ook noemt [appellant sub 1] de locatie aan het einde van de asfaltweg die door het Brinkerhof loopt. Deze locatie ligt ter hoogte van Brinkerhof 107. Op deze locatie gaat de plaatsing van een ORAC niet ten koste van een parkeerplek. Verder betoogt [appellant sub 1] dat de alternatieve locaties, genoemd in overweging 6.2, geschikter zijn.
10.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de alternatieve locaties minder geschikt zijn dan de locatie bij [locatie 1].
10.2. In overweging 9 heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de locatie bij [locatie 1] geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de ORAC. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de voorgestelde alternatieve locaties. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
10.3. De alternatieve locatie bij Hoetinkhof 213 is niet zodanig geschikter dan de locatie bij [locatie 1] dat het college deze alternatieve locatie had moeten aanwijzen. Deze locatie ligt namelijk niet in de buurt van een doorgaande weg en de locatie bij [locatie 1] wel. Daarom is de alternatieve locatie minder goed bereikbaar voor omwonenden. Ook moet het inzamelvoertuig dan dieper de wijk inrijden om de locatie te bereiken.
Ook de locatie ter hoogte van Brinkerhof 107 is niet zodanig geschikter dat het college deze locatie had moeten aanwijzen. Deze alternatieve locatie ligt namelijk aan het einde van een doodlopende straat waar het inzamelvoertuig niet kan keren als de parkeerplaatsen aan weerszijden bezet zijn.
Verder zijn de alternatieve locaties bij de kruising van het Brinkerhof en Het Hoge bij Brinkerhof 1 en bij de parkeerplaatsen naast Brinkerhof 25 niet zodanig geschikter dat het college deze locaties had moeten aanwijzen. Het college heeft namelijk ter zitting toegelicht dat de bomen te dicht bij deze locaties staan en dat kan problemen opleveren bij het legen van de ORAC. [appellant sub 1] heeft dit niet betwist. De Afdeling volgt het college dan ook in zijn motivering op dit punt.
Tot slot is ook de locatie aan het Wiemelink niet zodanig geschikter dat het college deze locaties had moeten aanwijzen. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het plaatsen van een ORAC naast een bestaande ORAC niet bijdraagt aan de spreiding van ORAC’s binnen de wijk. De Afdeling volgt het college in zijn motivering op dit punt. Daarbij is van belang dat het Wiemelink op een afstand van ongeveer 1 km van de locatie bij [locatie 1] ligt, waardoor het ver van de beoogde huishoudens ligt.
Het betoog slaagt niet.
Instandlating rechtsgevolgen
11. De Afdeling ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het aanwijzingsbesluit wat betreft de locatie [locatie 1] met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, in stand te laten. Uit overweging 10.3 blijkt immers dat het college ter zitting alsnog deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het heeft afgezien van aanwijzing van de alternatieve locaties die [gemachtigde C] namens [appellant sub 1] naar voren heeft gebracht in de zienswijzenfase, te weten de locaties bij de kruising van het Brinkerhof en Het Hoge bij Brinkerhof 1, de parkeerplaatsen naast Brinkerhof 25 en het Wiemelink. Met deze motivering heeft het college het gebrek in de motivering, bedoeld in overweging 6.2, hersteld.
Beroep van [appellant sub 2]
Onderzoek naar de alternatieven van [appellant sub 2]
12. [appellant sub 2] betoogt dat het college het aanwijzingsbesluit onzorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat het college voorafgaand aan het aanwijzingsbesluit niet heeft gereageerd op alle alternatieven die hij naar voren heeft gebracht tijdens het gesprek met het college op 14 december 2022. Volgens [appellant sub 2] heeft het college in dat gesprek toegezegd dat het de alternatieve locaties zou onderzoeken.
12.1. De Afdeling is van oordeel dat het college ten onrechte niet heeft gereageerd op de alternatieven die [appellant sub 2] naar voren heeft gebracht tijdens het gesprek van 14 december 2022. Het college heeft niet betwist dat in dat gesprek is toegezegd om de alternatieve locaties te onderzoeken. Ten eerste heeft [appellant sub 2] in dat gesprek de locatie voor Margriethof 75 genoemd. Ten tweede heeft [appellant sub 2] drie locaties genoemd rond de kruising naast Sarinkkamp 53. Ten derde ziet [appellant sub 2] het grasveld aan de noordkant van Koepelberg als geschiktere locatie. In het verslag van inspraak staat dat een alternatieve locatie aan de Sarinkkamp is onderzocht. Dit blijkt de locatie voor Margriethof 75 te zijn. Het verslag van inspraak bevat geen reactie op de overige locaties en er blijkt niet uit dat deze locaties zijn onderzocht. Dit betekent dat het aanwijzingsbesluit in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering en in strijd met artikel 3:2 van de Awb niet op een zorgvuldige wijze is voorbereid. Het aanwijzingsbesluit dient in zoverre te worden vernietigd.
Het betoog slaagt.
12.2. Of de rechtsgevolgen van het besluit op dit punt in stand kunnen blijven, hangt af van de vraag of het college alsnog heeft onderzocht en of het college deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het van aanwijzing van de alternatieve locaties heeft afgezien. De Afdeling zal daarom na de behandeling van de alternatieve locaties beoordelen of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven.
Geschiktheid aangewezen locatie
13. [appellant sub 2] betoogt dat de locatie bij [locatie 2] ongeschikt is, omdat deze locatie te dicht bij zijn zijtuin ligt. [appellant sub 2] vreest daardoor stankoverlast. Ook is hij bang voor zwerfvuil rond de ORAC. Tot slot voert [appellant sub 2] aan dat de boom naast zijn tuin beschadigd kan raken door de plaatsing van de ORAC.
13.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de aangewezen locatie geschikt is.
13.2. De Afdeling is van oordeel dat het college de locatie bij [locatie 2] geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de ORAC. Daarbij is van belang dat onder normale omstandigheden geurhinder door de constructie van ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk wordt voorkomen. Het college heeft ter zitting toegelicht dat op afstand wordt bijgehouden of de ORAC vol zit, zodat deze tijdig kan worden geleegd. Daardoor is er geen aanleiding om afval naast de ORAC te plaatsen. Ook heeft het college toegelicht dat de gemeente of de inzamelaar bijgeplaatst afval zo snel mogelijk opruimt. Voor zover er toch afval naast de container wordt geplaatst is dit een kwestie van handhaving die in deze zaak niet aan de orde kan komen. Tot slot heeft het college toegelicht dat de ORAC ver genoeg van de boom wordt geplaatst zodat de boom niet wordt beschadigd. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze toelichting van het college.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieven van [appellant sub 2]
14. [appellant sub 2] betoogt dat er geschiktere locaties zijn voor de plaatsing van ORAC’s dan bij [locatie 2]. [appellant sub 2] wijst om te beginnen op de alternatieve locaties genoemd in overweging 12.1. Verder ziet [appellant sub 2] het grasveld op de kruising van het Oranjehof met het Margriethof als geschiktere locatie. Deze locatie ligt ter hoogte van Oranjehof 14. Tot slot heeft [appellant sub 2] aangevoerd dat de bestaande ORAC-locatie ten zuiden van Kerkekamp 44, bij de sporthal, kan worden uitgebreid.
14.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de alternatieve locaties niet geschikter zijn dan de locatie bij [locatie 2].
14.2. De Afdeling is van oordeel dat de alternatieve locaties niet zodanig geschikter zijn dan de locatie bij [locatie 2] dat het college een van de alternatieve locaties had moeten aanwijzen. Ter zitting heeft het college een toelichting gegeven op het nadere stuk dat het ter zitting heeft ingediend. Uit dat nadere stuk volgt dat op de locatie voor Margriethof 75 een boom staat. Dat maakt het legen van de ORAC lastig. Op de locatie voor Margriethof 75 en rond de kruising naast Sarinkkamp 53 liggen bovendien leidingen en kabels in de grond volgens het nadere stuk. Verder heeft het college toegelicht dat langs het grasveld aan de noordkant van Koepelberg kabels, lichtmasten en bomen het plaatsen en legen van een ORAC lastig maken. Ook volgt uit het nadere stuk dat ter hoogte van Oranjehof 14 kabels en leidingen in de grond liggen. Die kunnen slechts worden ontweken indien de ORAC op de erfgrens met Oranjehof 14 wordt geplaatst en dat is volgens het college onwenselijk. Bovendien moet het inzamelvoertuig dan dieper de wijk in om deze locatie te bereiken. Tot slot heeft het college ter zitting toegelicht dat de uitbreiding van de bestaande ORAC-locatie ten zuiden van Kerkekamp 44 niet bijdraagt aan de spreiding van ORAC’s en daarom niet wenselijk is.
De Afdeling ziet in wat [appellant sub 2] heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan het nadere stuk en de toelichting van het college. [appellant sub 2] heeft aangevoerd dat uit het ter zitting ingediende nadere stuk onvoldoende blijkt welke leidingen en kabels er op de locaties bij Margriethof 75, rond de kruising naast Sarinkkamp 53, bij Oranjehof 14 en langs het grasveld aan de noordkant van Koepelberg in de grond liggen. Dat er leidingen en kabels in de grond liggen die een belemmering vormen voor het plaatsen van een ORAC, heeft hij echter niet ontkend. Ook heeft [appellant sub 2] niet ontkend dat er bomen staan op de locatie voor Margriethof 75 en langs het grasveld aan de noordkant van Koepelberg. [appellant sub 2] heeft wel betwist dat de boom op de locatie voor Margriethof 75 te weinig ruimte laat voor een ORAC. Hierop heeft het college gereageerd dat de ORAC dan de plek inneemt van de boomwortels en dat de boom zonder die wortels niet overleeft. De Afdeling acht dit aannemelijk. Tot slot heeft [appellant sub 2] de toelichting van het college dat de alternatieve locatie ter hoogte van Oranjehof 14 dieper in de wijk ligt dan de aangewezen locatie, niet betwist.
Het betoog slaagt niet.
Instandlating rechtsgevolgen
15. De Afdeling ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het aanwijzingsbesluit wat betreft de locatie bij [locatie 2] met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onderdeel a, in stand te laten. Uit overweging 14.2 blijkt immers dat het college de alternatieve locaties van [appellant sub 2] alsnog heeft onderzocht en ter zitting deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het heeft afgezien van aanwijzing van de alternatieve locaties. Zodoende heeft het college de gebreken, bedoeld in overweging 12.1, hersteld.
Proceskosten
16. Het college moet de proceskosten van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de beroepen van [appellant sub 1] en van [appellant sub 2]A] en [appellant sub B] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst van 17 januari 2023 wat betreft de aanwijzing van de locaties bij [locatie 1] in Vorden en [locatie 2] in Hengelo (Gld) voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit, voor zover vernietigd, in stand blijven;
IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst tot vergoeding van bij [appellant sub 2]A] en [appellant sub B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst aan [appellant sub 1] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt;
VII. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst aan [appellant sub 2]A] en [appellant sub B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. H.J.M. Besselink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.
w.g. Besselink
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Driel Kluit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025
703-1126