202303065/1/A3.
Datum uitspraak: 12 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1. de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
2. [appellante sub 2], gevestigd in [plaats] (hierna: [appellante sub 2]),
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 april 2023 in zaak nr. 21/5092 in het geding tussen:
[appellante sub 2]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2020 heeft de minister aan [appellante sub 2] boetes opgelegd van in totaal € 54.000,00 wegens vijf overtredingen van het Arbeidsomstandighedenbesluit (hierna: het Arbobesluit).
Bij besluit van 23 september 2021 heeft de minister het door [appellante sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 april 2023 heeft de rechtbank het door [appellante sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 september 2021 vernietigd en het besluit van 21 december 2020 herroepen voor wat betreft de hoogte van de boete, en de totale boete vastgesteld op € 6.750,00.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. [appellante sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
[appellante sub 2] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De minister heeft een zienswijze gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2025, waar de minister, vertegenwoordigd door V.P.J. Kin en mr. B.M. van der Kuil, en [appellante sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C], zijn verschenen.
Overwegingen
Juridisch kader
1. De relevante bepalingen uit de Arbeidsomstandighedenwet (hierna: Arbowet) en het Arbobesluit zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellante sub 2] exploiteert een vastgoedonderhoudsbedrijf. Op 12 november 2019 voerde [appellante sub 2] werkzaamheden uit bij een appartementencomplex in Nijmegen. De werkzaamheden bestonden onder meer uit het saneren van asbesthoudende beglazingskit. Op 12 november 2019 hebben twee arbeidsinspecteurs een inspectie gehouden.
3. Uit het boeterapport van 13 mei 2020 volgt dat op 12 november 2019 twee ingeleende werknemers van [appellante sub 2] asbesthoudende beglazingskit aan het verwijderen waren. Dit zijn werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, van het Arbobesluit. Uit de rapportage asbestinventarisatie blijkt dat de beglazingskit 0,1-2 procent chrysotiel bevat en dat de sanering van dergelijke kit standaard wordt uitgevoerd in risicoklasse 2. Als bij de werkzaamheden echter het protocol 'Asbesthoudende beglazingskit zoals goedgekeurd door cie547 mei 2019' (hierna: het protocol) wordt gevolgd, mag de sanering worden uitgevoerd in risicoklasse 1. De werkzaamheden werden niet overeenkomstig het protocol uitgevoerd. Vastgesteld is dat met een verfbrander de beglazingskit werd verhit, er geen asbest-stofzuiger met HEPA-filter gebruikt werd en de verwijderde asbesthoudende kit niet zo snel mogelijk verpakt werd. De sanering had daarom moeten worden uitgevoerd onder risicoklasse 2. Dit betekent dat [appellante sub 2] niet alleen moest voldoen aan de in hoofdstuk 4, afdeling 5, paragraaf 3 van het Arbobesluit opgenomen voorschriften voor het werken met asbest en asbesthoudende stoffen, maar ook aan de in paragraaf 4 opgenomen aanvullende voorschriften en aan de in artikel 4.54d van het Arbobesluit opgenomen deskundigheidseisen.
4. Op grond van het boeterapport heeft de minister aan [appellante sub 2] een boete opgelegd van in totaal € 54.000,00, wegens handelen in strijd met artikel 16, tiende lid, van de Arbowet en verscheidene bepalingen van het Arbobesluit. Het gaat volgens hem om de volgende overtredingen:
1. Er werd geen werkmethode toegepast die erop was gericht geen asbeststof te produceren of te zorgen dat er zo min mogelijk asbeststof in de lucht zou komen. Daardoor werd de concentratie asbeststof in de lucht niet zo laag mogelijk onder de grenswaarde gehouden (artikel 4.45, eerste lid, van het Arbobesluit). De boete bedraagt € 6.750,00.
2. Er waren geen doeltreffende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers genomen. Zo gebruikten de betrokken werknemers geen doelmatige adembeschermingsmiddelen en werd niet gewaarborgd dat asbesthoudende stoffen zich niet konden verspreiden buiten de ruimte waar de werkzaamheden plaatsvonden (artikel 4.48a, eerste lid, van het Arbobesluit). De boete bedraagt € 6.750,00.
3. De werkzaamheden werden niet verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering (artikel 4.54d, eerste lid, van het Arbobesluit). De boete bedraagt € 13.500,00.
4. De betrokken werknemers waren niet in het bezit van het diploma Deskundig Toezichthouder Asbest (hierna: DTA). Ook was er geen DTA aanwezig die toezicht hield op de werkzaamheden (artikel 4.54d, vijfde lid, van het Arbobesluit). De boete bedraagt € 13.500,00.
5. De betrokken werknemers waren niet in het bezit van een geldig certificaat Deskundig Asbestverwijderaar (hierna: DAV) (artikel 4.54d, zevende lid, van het Arbobesluit). De boete bedraagt € 13.500,00.
Uitspraak van de rechtbank
5. De rechtbank heeft overwogen dat [appellante sub 2] de eerste overtreding heeft begaan, en geen aanleiding gezien de boete daarvoor verder te matigen.
Over de tweede overtreding heeft de rechtbank overwogen dat [appellante sub 2] deze overtreding niet heeft begaan, omdat artikel 4.48a van het Arbobesluit van toepassing is als, gelet op de aard van de werkzaamheden, verwacht kan worden dat de som van de concentratie asbestvezels de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, eerste lid, van het Arbobesluit, zal overschrijden. In paragraaf 7.2 van het rapport ‘Landelijke afschaling volgens Sci 547 - Op basis van validatiestudies van asbesthoudende beglazingskit’ van 24 september 2019 (hierna: het validatierapport), wordt geconcludeerd dat er bij het saneren van asbesthoudende beglazingskit met 0,1-2 procent chrysotiel, ongeacht met welk gereedschap en met of zonder het gebruik van emissiebeperkende bronmaatregelen, een statistisch als klein/nihil berekende kans is dat de grenswaarde zal worden overschreden. De minister heeft volgens de rechtbank daarom onvoldoende onderbouwd dat in deze situatie verwacht kon worden dat de grenswaarde overschreden zou worden. De enkele omstandigheid dat de sanering onder risicoklasse 2 moest worden uitgevoerd omdat het protocol niet gevolgd werd, is volgens de rechtbank onvoldoende.
Over de derde, vierde en vijfde overtreding heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat [appellante sub 2] deze overtredingen heeft begaan. De rechtbank heeft echter aanleiding gezien de boetes daarvoor te matigen tot nihil, omdat sprake is van samenloop. De boetes vloeien namelijk allemaal voort uit het niet volgen van het protocol en het als gevolg daarvan niet saneren onder de juiste risicoklasse. Daarbij heeft de rechtbank ook van belang geacht dat uit het validatierapport volgt dat de kans dat de grenswaarde zal worden overschreden in dit geval klein/nihil is.
De rechtbank heeft de totale boete vastgesteld op € 6.750,00.
De hoger beroepen
6. [appellante sub 2] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld onder de voorwaarde dat het door de minister ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank gegrond is. Omdat, zoals hierna zal blijken, het hoger beroep van de minister gegrond is, wordt deze voorwaarde vervuld en komt de Afdeling toe aan het bespreken van de gronden van het incidenteel hoger beroep. De Afdeling zal hierna de gronden per overtreding beoordelen.
De eerste overtreding
7. [appellante sub 2] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij de eerste overtreding heeft begaan. Tijdens het saneren van de beglazingskit werd weliswaar geen stofzuiger gebruikt, maar wel een föhn. Door de föhn werd de kit verwarmd waardoor deze makkelijker te verwijderen is en niet breekt of verkruimelt. Het gebruik van de föhn kan daarom gezien worden als bronmaatregel.
7.1. Deze grond is een herhaling van wat [appellante sub 2] in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die grond ingegaan. [appellante sub 2] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die grond in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7.2, 7.3 en 8.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
7.2. Het betoog van [appellante sub 2] slaagt niet.
De tweede overtreding
8. De minister voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellante sub 2] de tweede overtreding niet heeft begaan. Als de saneringswerkzaamheden in risicoklasse 2 zijn ingedeeld dan kan volgens de minister verwacht worden dat de grenswaarde zoals bedoeld in artikel 4.46, eerste lid, van het Arbobesluit, wordt overschreden.
8.1. Op grond van artikel 4.48a, eerste lid, van het Arbobesluit, moet de werkgever aanvullende maatregelen nemen als verwacht kan worden dat de concentratie asbestvezels de grenswaarde overschrijdt. Uit de toelichting op artikel 4.48a van het Arbobesluit (Stb. 2006, 348) volgt dat deze maatregelen niet gekoppeld zijn aan specifieke handelingen, maar moeten worden toegepast op basis van de uitkomst van de risicobeoordeling. Als uit de risicobeoordeling in het asbestinventarisatierapport volgt dat de sanering in risicoklasse 2 valt, is artikel 4.48a van het Arbobesluit dus van toepassing.
8.2. Volgens het asbestinventarisatierapport van SGS Search van 24 september 2019 vallen de werkzaamheden voor het verwijderen van de asbesthoudende beglazingskit onder risicoklasse 2. Indien de sanering plaatsvindt volgens het nieuwe protocol met betrekking tot beglazingskit, zoals beschreven in bijgaande SMA-rt, kan de sanering in risicoklasse 1 plaatsvinden. Daarbij is van belang dat de beoordelingscommissie Sci 547, ondanks dat uit sommige onderzoeken blijkt dat de kans dat de grenswaarde zal worden overschreden nihil is, vanuit het voorzorgsprincipe heeft gekozen om sanering van asbesthoudende beglazingskit alleen in risicoklasse 1 te categoriseren als het protocol gevolgd wordt. Niet in geschil is dat [appellante sub 2] bij de sanering het protocol niet gevolgd heeft. Dat betekent dat de werkzaamheden onder risicoklasse 2 vallen en dat artikel 4.48a van het Arbobesluit van toepassing is.
8.3. Uit het boeterapport volgt dat de betreffende werknemers geen passende ademhalingsapparatuur, dat wil zeggen aangeblazen volgelaatsmaskers, droegen. Daarnaast was niet de hele vloer van de ruimte bedekt met folie om de asbesthoudende kit op te vangen. Ook buiten de ruimte waar de beglazingskit werd gesaneerd zijn stukjes kit aangetroffen door de inspecteurs. De betrokken werknemers gebruikten daarmee geen doelmatige adembeschermingsmiddelen en er werd niet gewaarborgd dat asbesthoudende stoffen zich niet konden verspreiden buiten de ruimte waar de werkzaamheden plaatsvonden. Dat betekent dat [appellante sub 2] geen doeltreffende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers heeft genomen. De minister was daardoor bevoegd een boete op te leggen wegens overtreding van artikel 4.48a, eerste lid, van het Arbobesluit. De rechtbank heeft dit miskend.
8.4. Het betoog van de minister slaagt.
De derde, vierde en vijfde overtreding
9. [appellante sub 2] heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 4.54d, eerste, vijfde en zevende lid, van het Arbobesluit zijn overtreden. Omdat er geen sprake is geweest van overschrijding van de grenswaarde als bedoeld in artikel 4.46, eerste lid, van het Arbobesluit, hoefde de sanering niet uitgevoerd te worden onder risicoklasse 2 en daarom zijn de certificatieplichten in artikel 4.54d van het Arbobesluit ook niet van toepassing.
9.1. De certificatieplicht zoals neergelegd in artikel 4.54d, eerste, vijfde en zevende lid, van het Arbobesluit, is van toepassing indien de concentratie van asbestvezels is ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A. Zoals hiervoor onder 8.2 is overwogen vielen de werkzaamheden onder risicoklasse 2. De rechtbank heeft dus terecht overwogen dat [appellante sub 2] de derde, vierde en vijfde overtreding heeft begaan.
9.2. Het betoog van [appellante sub 2] slaagt niet.
10. De minister voert aan dat de rechtbank ten onrechte de boete voor de derde, vierde en vijfde overtreding heeft gematigd tot nihil. Er is namelijk geen sprake van cumulatie van meerdere boetes voor één feitelijke handeling.
10.1. De rechtbank heeft terecht aanleiding gezien om de boete voor de derde, vierde en vijfde overtreding te matigen. De Afdeling is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat in dit geval een matiging van 75% passend en geboden is. De Afdeling zal dit hieronder toelichten.
10.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3303, r.o. 6.2) zijn de overtredingen van de regelgeving over asbest afzonderlijk beboetbaar. De hoogte van de boete per afzonderlijke overtreding is afgestemd op de ernst van die overtreding. De cumulatie van boetes is niet per definitie onevenredig, enkel omdat overtredingen van vergelijkbare strekking worden beboet of omdat overtredingen worden beboet die betrekking hebben op dezelfde gedragingen of nalatigheden. Dit neemt niet weg dat de mate van samenhang van overtredingen een relevante factor kan zijn om de boete te matigen. 10.3. Zoals hiervoor beschreven in r.o. 8.2 vallen de werkzaamheden voor het verwijderen van de asbesthoudende beglazingskit onder risicoklasse 2, maar als de sanering plaatsvindt volgens het protocol, kan de sanering in risicoklasse 1 plaatsvinden. Hierdoor kunnen ook niet gecertificeerde bedrijven de beglazingskit verwijderen. Dit heeft ook tot gevolg dat het niet volledig volgen van het protocol direct leidt tot meerdere overtredingen die afzonderlijk beboetbaar zijn. Dat deze overtredingen betrekking hebben op dezelfde gedraging maakt niet dat de minister om die reden de boetes niet mag cumuleren. Wel moet de hoogte van de totale boete in verhouding staan tot de ernst van het vergrijp. In dit geval heeft de minister voor de derde, vierde en vijfde overtreding een boete opgelegd van in totaal € 40.500,00. De Afdeling is, alle omstandigheden in aanmerking nemende, van oordeel dat deze boete in dit geval onevenredig hoog is en ziet aanleiding om de boete te matigen. Anders dan de rechtbank, die de boete heeft gematigd tot nihil, zal de Afdeling de boete matigen met 75%. De rechtbank heeft namelijk ten onrechte van belang geacht dat uit het validatierapport volgt dat er bij het saneren van asbesthoudende beglazingskit met 0,1-2 procent chrysotiel, ongeacht met welk gereedschap en met of zonder het gebruik van emissiebeperkende bronmaatregelen, een statistisch als klein/nihil berekende kans is dat de grenswaarde zal worden overschreden. Zoals hiervoor in r.o. 8.1 is overwogen is de uitkomst van de risicobeoordeling, en niet de specifieke handeling, leidend voor de vraag welke maatregelen getroffen moeten worden. Bij de indeling van de verwijdering van asbesthoudende beglazingskit is bovendien rekening gehouden met onderzoeken waaruit volgt dat de kans dat de grenswaarde wordt overschreden nihil is. Desondanks is ervoor gekozen deze werkzaamheden in risicoklasse 2 te plaatsen wanneer het protocol niet gevolgd wordt. Dat de kans dat de grenswaarde zal worden overschreden bij het verwijderen van de beglazingskit volgens het validatierapport klein/nihil is, kan dus geen grond zijn voor matiging van de boete.
10.4. Het betoog van de minister slaagt.
Tussenconclusie
11. Het voorgaande betekent dat de boetes voor de eerste en de tweede overtreding in stand blijven, en dat de boetes voor de derde, vierde en vijfde overtreding worden gematigd met 75%. Dat betekent dat de boete op grond van de evenredigheid wordt gematigd naar in totaal € 23.625,00.
Overschrijding van de redelijke termijn
12. De Afdeling beoordeelt in boetezaken steeds ambtshalve of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM overschreden, als de duur van de totale procedure onredelijk lang is (zie onder meer de uitspraak van 7 oktober 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ9526). Uit de rechtspraak van de Hoge Raad, waarbij de Afdeling zich heeft aangesloten, volgt dat voor de beslechting van het geschil over een punitieve sanctie in hoger beroep als uitgangspunt geldt dat de redelijke termijn is overschreden, als behoudens bijzondere omstandigheden, niet binnen vier jaar nadat die termijn is begonnen uitspraak is gedaan. Deze termijn begint op het moment dat het betrokken bestuursorgaan jegens de beboete een handeling heeft verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd (HR 22 april 2005, nr. 37984; AB 2006, 11). De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. 13. Het geschil over de boete is gestart met het voornemen tot boeteoplegging van 28 oktober 2020 en eindigt met de uitspraak van vandaag. Dat betekent dat de procedure ruim vijf jaar, en daarmee meer dan een jaar te lang, heeft geduurd. In een geval als dit, waarin de redelijke termijn met meer dan een jaar is overschreden, wordt naar bevind van zaken gehandeld. De Afdeling ziet aanleiding om de boete van € 23.625,00 te matigen met 15% tot een bedrag van € 20.081,25.
Slotsom
14. Het hoger beroep van de minister is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2] is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank daarin heeft geoordeeld dat [appellante sub 2] artikel 4.48a, eerste lid, van het Arbobesluit niet heeft overtreden en de aan [appellante sub 2] opgelegde boete zelfvoorziend heeft vastgesteld op € 6.750,00. De Afdeling zal in de zaak voorzien door de hoogte van de boete vast te stellen op € 20.081,25 en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit. De aangevallen uitspraak dient voor het overige te worden bevestigd.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van [appellante sub 2]. ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 april 2023 in zaak nr. 21/5092, voor zover de rechtbank het besluit van 21 december 2020, kenmerk 072001121/04, heeft herroepen in zoverre dat de door [appellante sub 2]. verschuldigde boete wordt vastgesteld op € 6.750,00 en heeft bepaald dat die uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
IV. herroept het besluit van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 21 december 2020, kenmerk 072001121/04;
V. bepaalt dat het bedrag van de boete wordt vastgesteld op € 20.081,25 (zegge: twintigduizend eenentachtig euro en vijfentwintig cent);
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII. bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. A. Kuijer en mr. V.V. Essenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Kamperman, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
w.g. Kamperman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025
1000
BIJLAGE
Arbeidsomstandighedenwet
Artikel 16
[…]
10. De werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zevende, achtste of negende lid en de werknemers zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden vastgesteld bij of krachtens de op grond van dit artikel, artikel 20, eerste lid, en artikel 24, negende lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij of krachtens deze maatregel is bepaald.
[…]
Arbeidsomstandighedenbesluit
Artikel 4.45. Preventieve maatregelen
1 De concentratie van asbestvezels in de lucht wordt zo laag mogelijk onder de grenswaarden, bedoeld in artikel 4.46, gehouden.
[…]
Artikel 4.46. Grenswaarden
1 De concentratie van asbestvezels van het type chrysotiel overschrijdt niet de grenswaarde van 2.000 vezels per kubieke meter, berekend over een referentieperiode van acht uur per dag.
Artikel 4.48a. Aanvullende maatregelen
1 Indien, gelet op de aard van de werkzaamheden, verwacht kan worden dat de som van de concentratie asbestvezels van het type chrysotiel als fractie van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, eerste lid, en de concentratie van de amfibole asbestvezels actinoliet, amosiet, anthofylliet, tremoliet en crocidoliet als fractie van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, tweede lid, in de lucht groter is dan of gelijk is aan 1, ondanks preventieve technische maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht, neemt de werkgever doeltreffende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers.
2 Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval:
a. het ter beschikking stellen en het verplichten te dragen van passende ademhalingsapparatuur en andere persoonlijke beschermingsmiddelen;
b. het aanbrengen van waarschuwingsborden die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde, ter aanduiding dat een overschrijding van een in artikel 4.46 genoemde grenswaarde kan worden verwacht;
c. het voorkomen van de verspreiding van stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen buiten de ruimten waar de werkzaamheden plaatsvinden.
[…]
Artikel 4.54a. Asbestinventarisatie
1 In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, wordt de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig geïnventariseerd voordat wordt aangevangen met de volgende werkzaamheden:
a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt;
b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten, bedoeld in onderdeel a;
c. het opruimen van asbest of asbesthoudende producten die ten gevolge van een incident zijn vrijgekomen.
[…]
Artikel 4.54d. Deskundigheid bij het werken met asbest
1 De volgende werkzaamheden, indien de concentratie van asbestvezels is ingedeeld in risicoklasse 2 of 2A, worden verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling:
a. de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid;
b. het reinigen van de arbeidsplaats nadat een handeling als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, onderdeel a of b, is uitgevoerd.
[…]
5 De werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.
[…]
7 Voorzover de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, mede worden verricht door een andere persoon dan de persoon, bedoeld in het vijfde lid, is deze andere persoon in het bezit van een certificaat vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.