202305137/1/A3.
Datum uitspraak: 12 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Etten-Leur,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 juni 2023 in zaak nr. 22/5317 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Etten-Leur.
Procesverloop
Bij besluit van 15 augustus 2022 heeft de burgemeester gelast de woning aan de [locatie] in Etten-Leur voor drie maanden te sluiten.
Bij besluit van 4 oktober 2022 heeft de burgemeester het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 juni 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De burgemeester heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op de zitting van 11 december 2024 behandeld, waar [appellant], bijgestaan door mr. P.C. Schouten, advocaat in Breda, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. M.L.B. Spruijt, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] huurt van Stichting Alwel de woning aan de [locatie] in Etten-Leur. Op 3 juli 2022 is [appellant] op grond van de Wegenverkeerswet 1994 gecontroleerd, waarbij is geconstateerd dat hij een kleine hoeveelheid verdovende middelen bij zich had. Op dezelfde dag heeft de politie in de woning, schuur en tuin 37,2 g MDMA, 960 ml GHB en 977,5 g amfetamine aangetroffen. Daarnaast zijn diverse aan drugshandel gerelateerde goederen aangetroffen, zoals pepperspray, een veerdrukpistool, € 585,00 contant geld, een taser, maatbekers met GHB en gripzakjes. Uit het buurtonderzoek is naar voren gekomen dat meerdere omwonenden hebben verklaard dat er een constante aanloop bij de woning zou zijn. De bezoekjes zouden steeds twee tot vijf minuten duren. De bevindingen heeft de politie vastgelegd in de bestuurlijke rapportage van 12 juli 2022. Naar aanleiding daarvan heeft de burgemeester de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet en overeenkomstig de aangescherpte Beleidsregel artikel 13b Opiumwet niet gedoogde lokalen gemeente Etten-Leur voor drie maanden gesloten. De burgemeester acht dat nodig om de bekendheid van de woning als drugsadres teniet te doen, de rust in de directe omgeving te doen wederkeren en herhaling van ernstige verstoring van de openbare orde dan wel verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen. Het tegen de sluiting door [appellant] gemaakte bezwaar heeft de burgemeester ongegrond verklaard. De rechtbank heeft dat besluit in stand gelaten.
Waarom is [appellant] het niet eens met de rechtbank?
2. [appellant] betoogt dat de sluiting niet evenredig is. Het is niet aannemelijk dat er in de woning in drugs werd gehandeld. Daarvoor is onder andere van belang dat de rechtbank geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat de in de woning aangetroffen attributen ergens anders voor gebruikt zijn dan voor handel in drugs. [appellant] heeft 27 verklaringen van omwonenden ingebracht waaruit blijkt dat niemand in de buurt ook maar enig moment geconfronteerd is met drugsproblematiek die zich om of nabij de woning van [appellant] zou hebben voorgedaan. Er is geen degelijk omgevingsonderzoek ingesteld en dat is in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Een sluiting van de woning is daarom niet op zijn plaats. Verder zijn er bijzondere omstandigheden waardoor de gevolgen van de sluiting onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De rechtbank is bijvoorbeeld ten onrechte niet ingegaan op zijn psychische klachten en het feit dat hij geen vervangende woonruimte had, waardoor hij in zijn auto en bij bekenden heeft moeten slapen, aldus [appellant].
Beoordeling van het hoger beroep
3. Het toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak) en in de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911. 4. [appellant] betoogt dat de bestuurlijke rapportage niet in volledige vorm - inclusief zijn strafblad - aan Stichting Alwel verstrekt had mogen worden omdat dat onrechtmatig is. Voor het beantwoorden van de vraag of de burgemeester tot sluiting van de woning mocht overgaan, is dat niet van belang, zodat de Afdeling aan dit betoog voorbijgaat.
5. Wat betreft de noodzaak om in dit geval tot sluiting van de woning over te gaan, kan de Afdeling zich vinden in de onder 5.5 opgenomen overwegingen van de uitspraak van de rechtbank.
6. Bij de beslissing om de woning te sluiten diende de burgemeester zich rekenschap te geven van de nadelige gevolgen die [appellant] daarvan zou ondervinden. De vraag is of de burgemeester daarin aanleiding had moeten zien om van de sluiting af te zien. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
7. Niet in geschil is dat [appellant] ernstige psychische problemen heeft, waaronder PTSS. Hij stond ten tijde van de constatering van de overtreding op een wachtlijst voor behandeling daarvan. Daarnaast was hij verslaafd en dealde hij om zijn verslaving te kunnen betalen. De samenloop van zijn ernstige psychische problemen, zijn verslaving en het gebrek aan behandeling daaraan door de lange wachtlijst, hebben er volgens [appellant] toe geleid dat hij een slaaf is geworden van zijn onvermogen om verstandige beslissingen te nemen. Hem zou daarom in mindere mate of geen verwijt treffen. De Afdeling volgt [appellant] hierin niet. Hoewel duidelijk is dat het met [appellant] destijds niet goed ging, is uit hetgeen is aangevoerd en wat hij ter onderbouwing heeft aangeleverd, niet af te leiden dat hij zijn keuze om drugs in huis te nemen en die te verkopen niet of in verminderde mate kan worden verweten. Daarbij is ook van belang dat [appellant] heeft verklaard dat hij in drugs handelde zodat hij zijn verslaving kon bekostigen.
8. Wat betreft de mogelijkheid om vervangende woonruimte te vinden, is van belang dat de burgemeester [appellant] heeft gewezen op verschillende mogelijkheden voor tijdelijke huisvesting, waaronder bij Centraal Onthaal. Ondanks zijn persoonlijke problemen is het in beginsel aan [appellant] om zelf geschikte vervangende woonruimte te regelen.
[appellant] heeft een verklaring van zijn huisarts van 26 oktober 2022 ingebracht waarin staat dat de huisarts verblijf in de daklozenopvang afraadt, aangezien de kans op verslaving groot is en verblijf in de daklozenopvang de PTSS-klachten kan verergeren. Die verklaring dateert echter van na het besluit op bezwaar van 4 oktober 2022 en na de feitelijke sluiting en is pas in de beroepsfase ingebracht. De burgemeester kon daar daarom geen rekening mee houden. Bovendien heeft de burgemeester gewezen op een verklaring van een arts van adviesbureau Stichting SAP van 22 november 2022 in het kader van een Wmo-aanvraag van [appellant]. Daarin reageert de arts op de vraag of de fysieke en/of psychische gezondheid van [appellant] substantieel wordt bedreigd wanneer hij tijdelijk voor onderdak is aangewezen op Centraal Onthaal. Hij schrijft: "Het is aannemelijk dat een dergelijke korte termijn medisch mogelijk moet zijn zonder substantiële bedreiging van zijn mentale en fysieke gezondheid." Weliswaar kon de burgemeester ook met deze verklaring geen rekening houden ten tijde van het besluit op bezwaar, maar daarmee heeft hij wel het standpunt van [appellant] op dit punt gemotiveerd weersproken.
[appellant] stelt dat hij zich heeft gemeld bij Centraal Onthaal, maar dat een medewerker hem vertelde dat de daklozenopvang gelet op zijn achtergrond geen geschikte plaats voor hem was. Die stelling heeft [appellant] niet met stukken onderbouwd. De burgemeester heeft bovendien een e-mailbericht van de Teamleider Maatschappelijke Ondersteuning van 28 september 2022 ingebracht, waaruit een andere gang van zaken blijkt. In dat e-mailbericht staat namelijk: "Zojuist gesproken met de betrokken klantmanagers die meneer vanmorgen hebben gesproken. Wat hen betreft is dit niet de juiste en volledige weergave van het gesprek. Meneer is in ieder geval niet toegang tot opvang geweigerd. Als meneer komende week daadwerkelijk op straat komt te staan dan kan hij zich gewoon melden en wordt gekeken wat de passende plek is op dat moment als het gaat om eerste opvang."
De burgemeester heeft tot slot rekening gehouden met de mogelijkheid voor [appellant] om zijn uitkering te behouden door hem een postadres bij de gemeente te laten aanhouden en de burgemeester heeft hem ook de mogelijkheid gegeven om zijn vissen in zijn achtertuin te voeren gedurende de periode van sluiting.
9. [appellant] heeft er verder op gewezen dat Stichting Alwel zijn huurovereenkomst heeft willen ontbinden en dat zij hem op haar zwarte lijst heeft geplaatst zodat hij twee jaar geen woning bij Stichting Alwel kan huren. Zoals in de overzichtsuitspraak overwogen, hoeft dit zich echter niet zonder meer tegen sluiting te verzetten, bijvoorbeeld als de betrokkene een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt of gezien de ernst van de overtreding. Dat is hier het geval. Overigens is Stichting Alwel niet tot ontbinding van de huurovereenkomst overgegaan en heeft [appellant] zijn woning behouden.
10. Gelet op voorgaande zijn de nadelige gevolgen van de sluiting niet onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zoals de burgemeester die aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. De burgemeester heeft de woning daarom mogen sluiten.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
11. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.
Proceskosten
12. De burgemeester hoeft de proceskosten niet te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.A. Meerman, griffier.
w.g. Willems
voorzitter
w.g. Meerman
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025
960