ECLI:NL:RVS:2025:535

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
202307234/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Nijmegen Winkelsteeg-Kanaalknoop Noord en de gevolgen voor Antargaz en Lidl

Op 12 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het bestemmingsplan "Chw-bestemmingsplan Nijmegen Winkelsteeg-Kanaalknoop Noord". Dit bestemmingsplan, vastgesteld door de raad van de gemeente Nijmegen op 27 september 2023, beoogt de herontwikkeling van het Winkelsteeggebied, met plannen voor de bouw van ongeveer 2.700 woningen en een bedrijventerrein van 57.600 m2. Antargaz B.V. en Lidl Nederland GmbH hebben beroep ingesteld tegen dit bestemmingsplan. Antargaz is gevestigd in het plangebied en vreest dat haar bedrijf niet langer als zodanig is bestemd door de nieuwe plannen, terwijl Lidl zich verzet tegen de voorziening van een grote supermarkt in het gebied.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 2 oktober 2024, waarbij beide appellanten hun bezwaren hebben toegelicht. Antargaz stelt dat de raad onvoldoende rekening heeft gehouden met haar bedrijfsbelangen en dat de verplaatsing van haar inrichting niet noodzakelijk is. Lidl betoogt dat het bestemmingsplan in strijd is met gemeentelijk beleid en dat er geen behoefte is aan een XL-supermarkt. De Afdeling oordeelt dat de raad bij de vaststelling van het bestemmingsplan de belangen van de volkshuisvesting zwaarder heeft laten wegen dan de bedrijfsbelangen van Antargaz en Lidl.

De uitspraak concludeert dat het beroep van Antargaz ongegrond is, omdat de raad voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de herontwikkeling van het gebied noodzakelijk is voor de woningbouw en dat de bedrijfsactiviteiten van Antargaz op termijn zullen moeten worden beëindigd. Ook het beroep van Lidl wordt ongegrond verklaard, omdat de norm van een goede ruimtelijke ordening niet strekt tot bescherming van concurrentiebelangen. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202307234/1/R4.
Datum uitspraak: 12 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1.       Antargaz B.V., gevestigd in Nijmegen,
2.       Lidl Nederland GmbH, gevestigd in Neckarsulm, Duitsland,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Nijmegen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 september 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Chw-bestemmingsplan Nijmegen Winkelsteeg-Kanaalknoop Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Antargaz en Lidl beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke ordening heeft op verzoek van de Afdeling een deskundigenbericht uitgebracht. Antargaz en de raad hebben daarover hun zienswijze naar voren gebracht.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 2 oktober 2024, waar Antargaz, vertegenwoordigd door mr. J.C. van Oosten, advocaat in Amsterdam, en [gemachtigde A], en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat in Nijmegen en mr. H.A.M. Selten, en bijgestaan door M.L.G. Geurts en F. Engelen, zijn verschenen. Voorts zijn op de zitting Ontwikkelcombinatie Winkelsteeg Nijmegen C.V. en Ontwikkelcombinatie Winkelsteeg Nijmegen B.V., vertegenwoordigd door mr. G.H.J. Heutink en mr. C. Pasteuning, beiden advocaat te Amsterdam, [gemachtigde B], [gemachtigde C], en bijgestaan door [gemachtigde D], als partij gehoord.
Overwegingen
Het bestemmingsplan
1.       De raad wenst een herontwikkeling van het Winkelsteeggebied. Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op een gedeelte van het Winkelsteeggebied, namelijk het gebied ten noorden van de Nieuwe Dukenburgseweg tussen het Maas-Waalkanaal en het terrein van NXP. Met dit bestemmingsplan wordt volgens de plantoelichting voorzien in een nieuw juridisch-planologisch kader voor de bouw van ongeveer 2.700 woningen, 57.600 m2 bedrijventerrein en ongeveer 15.000 m2 aan voorzieningen.
2.       Antargaz is gevestigd in het plangebied. Zij kan zich er niet mee verenigen dat haar bedrijf - een inrichting als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) - als gevolg van het bestemmingsplan niet langer als zodanig is bestemd.
3.       Lidl kan zich er niet mee verenigen dat is voorzien in een juridisch-planologisch kader voor een grote supermarkt in het plangebied.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
4.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
5.       Het ontwerpplan is op 10 juni 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Toetsingskader
6.       Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
6.1.    Ingevolge artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
6.2.    De relevante wettelijke bepalingen staan in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Het beroep van Antargaz
7.       Antargaz is gevestigd aan de Roggeweg 7-9. Daarnaast heeft zij een opslagdepot voor propaan aan de Sint Teunismolenweg 58. Aan deze percelen is de bestemming "Bedrijventerrein" met de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" toegekend. Antargaz maakt voor het tankwagentransport van propaan en butaan gebruik van een weg waarvan niet in geschil is dat die in 2013 is aangewezen als weggedeelte waarover gevaarlijke stoffen bij uitsluiting mogen worden vervoerd (hierna: de transportroute) die loopt vanaf de provinciale weg N326 langs de voorziene woningen naar de bedrijfslocatie van Antargaz aan de Sint Teunismolenweg. Het beroep van Antargaz is gericht tegen het voorziene planologische regime van voornoemde percelen.
7.1.    Het beroep van Antargaz is in het bijzonder gericht tegen artikel 3.1, eerste lid, onder c, van de planregels. Met dit planonderdeel wordt - in tegenstelling tot in het voorgaande bestemmingsplan - de exploitatie van bestaande Bevi-inrichtingen op bovengenoemde percelen uitgesloten. Daarmee zijn de bestaande bedrijfsactiviteiten van Antargaz volgens haar ten onrechte niet langer als zodanig bestemd en onder het gebruiksovergangsrecht gebracht. De raad heeft volgens Antargaz onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd waarom het belang bij de volkshuisvesting zwaarder weegt dan haar gevestigde bedrijfsbelangen. Daarbij miskent de raad volgens Antargaz, bezien in het licht van het evenredigheidsbeginsel, dat de verplaatsing van de inrichting naar een andere locatie in het kader van een verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk is en niet evenwichtig. Volgens haar is namelijk geen sprake van een onaanvaardbaar groepsrisico, dan wel is onvoldoende onderzocht of het groepsrisico met maatregelen kan worden verlaagd. Ook is volgens Antargaz ten onrechte geen rekening gehouden met het toetsingskader uit de Omgevingswet dat volgens Antargaz geen waarde hecht aan de oriëntatiewaarde.
7.2.    Aan de percelen Roggeweg 7-9 en Teunismolenweg 58 is de bestemming "Bedrijventerrein" toegekend met, voor zover relevant, de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2".
7.3.    Uit het deskundigenbericht volgt dat de bedrijfsactiviteiten van Antargaz bestaan uit onder meer de opslag van propaan in een opslagtank van meer dan 50 m3. Niet in geschil is dat de bedrijfsactiviteiten van Antargaz maken dat zij een Bevi-inrichting is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Bevi. Uit het deskundigenbericht volgt dat deze bedrijfsactiviteiten van Antargaz al onder het voorgaande bestemmingsplan zijn aangevangen. Gelet op artikel 3.1, eerste lid, onder c, van de planregels staat vast dat de bedrijfsactiviteiten van Antargaz - anders dan onder het voorgaande bestemmingsplan - niet meer als zodanig zijn bestemd, en dat haar bedrijfsactiviteiten daarmee onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht zijn gebracht.
7.4.    In beginsel moet legaal bestaand gebruik als zodanig in het bestemmingsplan worden bestemd. Indien nieuwe planologische inzichten daartoe aanleiding geven en het belang bij de beoogde nieuwe bestemming zwaarder weegt dan de gevestigde rechten en belangen, kan uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening daarvan worden afgezien. In dat geval kan het bestaande legale gebruik onder het overgangsrecht worden gebracht als de raad aannemelijk maakt dat het gebruik op termijn zal worden beëindigd. Met het overgangsrecht wordt namelijk beoogd een tijdelijke situatie te overbruggen. In dit geval is de herontwikkeling van het Winkelsteeggebied tot een woon-werkgebied en de ligging daarvan aan de transportroute voor gevaarlijke stoffen de voornaamste aanleiding geweest voor de raad voor een beperking van de gebruiksmogelijkheden van Antargaz op de percelen Roggeweg 7-9 en Teunismolenweg 58.
7.5.    Uit paragraaf 6.6.1.3 van de plantoelichting volgt dat de transportroute meerdere bedrijven ontsluit, maar dat veruit de meeste transportbewegingen zijn toe te reken aan Antargaz. Dit is tussen partijen ook niet in geschil. Ten behoeve van het bestemmingsplan is het groepsrisico vanwege deze transportroute berekend voor, onder meer, de bestaande situatie en de voorziene herontwikkelingssituatie in Kanaalknoop met toepassing van het rekenpakket RBM II. De resultaten van de berekeningen zijn neergelegd in, onder meer, het rapport "Rapportage Routering Winkelsteeg", van 5 december 2022, bijlage 12 bij de plantoelichting, het rapport "Rapportage Routering Winkelsteeg, van 27 maart 2023, bijlage 13 bij de plantoelichting en het rapport "Rapportage Routering Winkelsteeg" van 27 maart 2023, bijlage 14 bij de plantoelichting. Hieruit volgt blijkens de plantoelichting dat het groepsrisico in de huidige situatie 1,2 maal de oriëntatiewaarde bedraagt, en in de toekomstige situatie na planrealisatie 5,3 maal de oriëntatiewaarde. In de berekeningen zijn 1.600 transportbewegingen per jaar aan tankwagens met brandbare gassen beschouwd, waarvan blijkens het deskundigenbericht 1.500 van Antargaz.
7.6.    Over het betoog van Antargaz dat de berekende groepsrisico’s - zowel in de referentiesituatie als in de toekomstige situatie - zijn overschat, omdat er bij de berekening in voornoemde rapporten ten onrechte van is uitgegaan dat alle transportbewegingen van Antargaz bestaan uit bulkwagens met een inhoud van 50 m3 overweegt de Afdeling het volgende. In voornoemde rapporten is toepassing gegeven aan de rekenmethodiek RBM II. RBM II is een rekenmethodiek voor transportrisico’s waarmee kan worden berekend of sprake is van een overschrijding of dreigende overschrijding van een risicoplafond. Hoewel de transportroute geen deel uitmaakt van het Basisnet, dient op grond van artikel 8, vierde lid, van het Besluit externe veiligheid transportroutes (hierna: Bevt), in samenhang bezien met artikel 15, eerste lid, van de Regeling basisnet, het groepsrisico te worden berekend door toepassing van de rekenmethodiek transportrisico’s, waaronder RBM II. Uit het deskundigenbericht volgt dat het RBM II voorschrijft om met tankwagens met een inhoud van 50 m3 te rekenen en dat binnen dit programma geen mogelijkheden bestaan om hiervan af te wijken. In de enkele stelling van Antargaz dat zij haar leveringen aan particulieren hoofdzakelijk verricht met tankwagens met een inhoud kleiner dan 50 m3, ziet de Afdeling, wat daar ook van zij, geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de berekening van het groepsrisico op de transportroute - naast de wettelijk voorgeschreven RBM II - een alternatieve rekenmethodiek had moeten toepassen voor de berekening van het groepsrisico. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat uit het deskundigenbericht volgt dat het gas aan Antargaz wordt geleverd met bulkwagens van derden met een inhoud van ongeveer 50 m3, hetgeen Antargaz niet heeft bestreden. Daarnaast is niet uitgesloten dat Antargaz op enig moment voor de (door)levering aan klanten ook hoofdzakelijk gebruik gaat maken van tankwagens met een inhoud van ongeveer 50 m3. De omgevingsvergunning van Antargaz van 12 augustus 2022 voor het op- en overslaan van propaan en butaan en het vullen van gasflessen staat daar bijvoorbeeld niet aan in de weg. Dat de raad om die reden het zogenoemde ‘worst case’ scenario van tankwagens met een inhoud van ongeveer 50 m3 als uitgangspunt heeft genomen bij de berekeningen van het groepsrisico acht de Afdeling in dit geval dan ook niet onjuist. In wat Antargaz heeft aangevoerd ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet mocht uitgaan van de in voornoemde rapporten berekende groepsrisico’s.
Dit betoog slaagt niet.
7.7.    De raad heeft toegelicht dat hij het berekende groepsrisico in de bestaande situatie uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening al niet wenselijk acht. Iedere verdere verhoging van het groepsrisico acht de raad dan ook onaanvaardbaar. In wat Antargaz heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet op dit standpunt mocht stellen. Hoewel Antargaz terecht stelt dat de raad bij de verantwoording van het groepsrisico als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, van het Bevt beoordelingsruimte heeft, dient het groepsrisico op grond van dat artikel te worden vergeleken met de oriëntatiewaarde. In wat Antargaz heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad in het kader van de ruimtelijke onderbouwing als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, van het Bevt niet met deze vergelijking mocht volstaan. Voor zover Antargaz heeft aangevoerd dat de raad rekening had moeten houden met het aangepaste toetsingskader onder de Omgevingswet op het gebied van externe veiligheid, overweegt de Afdeling dat, wat daar ook van zij, het standpunt van de raad bij de herontwikkeling van het gebied primair is ingegeven door de norm van een goede ruimtelijke ordening, zoals neergelegd in artikel 3.1 van de Wro, en niet alleen de vereiste ruimtelijke onderbouwing, als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Bevt. De raad wenst uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet te voorzien in bedrijfsactiviteiten die zorgen voor een intensivering van vervoersbewegingen met gevaarlijke stoffen over een daarvoor aangewezen transportroute die dwars door een woonwijk loopt. De raad acht de intensivering van het gebruik van die transportroute voor vervoer met gevaarlijke stoffen uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening niet verenigbaar met de voorziene woningbouwfunctie van de gronden die langs die transportroute liggen. Alleen al daarom slaagt dit betoog van Antargaz over de Omgevingswet niet.
7.8.    De raad kan bij nieuwe planologische inzichten het bestaande legale gebruik onder het overgangsrecht brengen, mits de raad aannemelijk maakt dat het gebruik op termijn zal worden beëindigd. Met het overgangsrecht wordt immers beoogd een tijdelijke situatie te overbruggen. Hoewel er overleg met Antargaz wordt gevoerd over een eventuele bedrijfsverplaatsing, heeft de raad toegelicht dat indien geen overeenstemming wordt bereikt over de minnelijke verwerving van de gronden van Antargaz het onteigeningsinstrument zal worden ingezet ten aanzien van de percelen Roggeweg 7-9 en Sint Teunismolenweg 58. Onder deze omstandigheden acht de Afdeling voldoende aannemelijk gemaakt dat Antargaz op termijn haar bedrijfsactiviteiten op deze locatie zal beëindigen. De Wro legt in dat kader niet de verplichting op om al in het kader van de bestemmingsplanprocedure over de mogelijkheden van een vervangende locatie voor het bedrijf volledige duidelijkheid te verschaffen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 19 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:927).
7.9.    Het betoog van Antargaz dat het bestemmingsplan in zoverre in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb is, volgt de Afdeling niet. Uit paragraaf 4.6 van de plantoelichting volgt dat de raad bij een afweging van de betrokken belangen - vanwege het bestaande tekort aan woningen in Nijmegen - een zwaarder gewicht hecht aan het belang van de volkshuisvesting, het vergroten van de Nijmeegse woningvoorraad en het belang van een veilige leefomgeving voor (toekomstige) inwoners, dan aan het bedrijfsbelang van Antargaz bij het gevestigd blijven op de huidige locatie. In wat Antargaz heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad redelijkerwijs niet tot deze afweging van de betrokken belangen mocht komen.
7.10.  Naar aanleiding van het betoog van Antargaz dat de raad zich in het kader van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb onvoldoende vergewist heeft van de daadwerkelijke noodzaak van de verplaatsing van Antargaz, en dat het groepsrisico volgens haar ook kan worden verlaagd door alternatieve maatregelen, overweegt de Afdeling het volgende. In paragraaf 6.6.1.3 van de plantoelichting wordt uitgebreid ingegaan op de mogelijkheden die de raad - naast de verplaatsing van Antargaz - heeft betrokken bij beoordeling van de vraag of het groepsrisico kan worden verlaagd. Voorbeelden hiervan zijn de verlegging van de transportroute voor gevaarlijke stoffen en de verschillende maatregelen aan de bron en/of aan de woningen. De raad is gemotiveerd tot het oordeel gekomen dat deze maatregelen, of een combinatie daarvan, de noodzaak van verplaatsing van Antargaz in het licht van een goede ruimtelijke ordening niet wegnemen en daarmee niet geschikt zijn. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad daarmee de noodzaak van de verplaatsing van Antargaz voldoende aangetoond. Het betoog van Antargaz dat de raad onvoldoende heeft onderzocht in hoeverre het groepsrisico met minder dan 1.500 transportbewegingen per jaar aan tankwagens met brandbare gassen van Antargaz tot een aanvaardbaar niveau kan worden gereduceerd, volgt de Afdeling niet. In paragraaf 6.6.1.3 van de plantoelichting staat dat het vervoer van en naar Antargaz op 1.500 bewegingen per jaar wordt geschat. Antargaz heeft haar betwisting van deze stellingname van de raad in de plantoelichting niet met concrete gegevens gestaafd.
7.11.  Het betoog van Antargaz dat in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb de maatregel van het wegbestemmen van haar bedrijfsactiviteiten in de gegeven omstandigheden voor haar onredelijk bezwarend is, volgt de Afdeling niet. Hierbij neemt de Afdeling het volgende in aanmerking. Niet in geschil is dat tussen Antargaz en de gemeente gesprekken worden gevoerd over een bedrijfsverplaatsing. In dat verband heeft de raad bij besluit van 11 september 2024, inmiddels ook het bestemmingsplan "Nijmegen Brabantse Poort 2021 - (Wijchenseweg 4) vastgesteld. Hoewel Antargaz stelt dat de verhuizing naar deze locatie daarmee ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan en thans nog steeds geen gegeven is, is dat - zoals hiervoor overwogen - ook geen verplichting. De Afdeling leidt hieruit echter wel af dat de raad vergaande inspanningen verricht om de nadelige gevolgen voor Antargaz zoveel mogelijk te beperken. Daar komt bij dat Antargaz haar wegbestemde bedrijfsactiviteiten vooralsnog mag voortzetten onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht en, gelet op artikel 18.11.1, van de planregels, is gedurende die periode langs de transportroute het gebruik van gebouwen als zeer kwetsbare objecten of als kwetsbare objecten in beginsel niet toegestaan. Daarnaast heeft de raad toegelicht dat indien onverhoopt geen overeenstemming wordt bereikt over de minnelijke verwerving van de betrokken gronden van Antargaz, bij onteigening van deze gronden een recht op volledige schadeloosstelling ontstaat. Onder deze omstandigheden en met het oog op het zware gewicht dat de raad mocht hechten aan het belang bij de voorziene woningbouw, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de verplaatsing van Antargaz onredelijk bezwarend is voor haar.
7.12.  Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad Antargaz in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Awb heeft wegbestemd. Ook in hetgeen Antargaz voor het overige heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de bestaande bedrijfsactiviteiten van Antargaz met de opname van artikel 3.1, eerste lid, onder c, van de planregels niet onder het algemene gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan mocht brengen.
Het betoog slaagt niet.
Overige
8.       Antargaz heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. Antargaz heeft in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
9.       Het beroep van Antargaz is ongegrond.
Het beroep van Lidl
10.     Lidl exploiteert in de omgeving buiten het plangebied verschillende supermarkten, waarvan een aantal kort geleden is verbouwd met het oog op de voorziene woningbouwontwikkeling. Haar beroep is gericht tegen artikel 4.1, aanhef en onder a, onder 4, in samenhang bezien met artikel 4.2.3, onder a, van de planregels, waarmee wordt voorzien in een supermarkt van 3.250 m2 (bvo). Volgens Lidl wordt in strijd met gemeentelijk beleid voorzien in een XL-supermarkt, terwijl uit gesprekken met betrokken ambtenaren volgt dat de raad dit niet heeft beoogd. Onder verwijzing naar het behoefteonderzoek dat aan het bestemmingsplan ten grondslag ligt, stelt Lidl ook dat geen behoefte bestaat aan een XL-supermarkt.
10.1.  Artikel 8:69a van de Awb luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
11.     Lidl beroept zich op de norm van een goede ruimtelijke ordening, zoals neergelegd in artikel 3.1 van de Wro. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in (hoger) beroep komt.
11.1.  Zoals de Afdeling heeft overwogen in de overzichtsuitspraak van 11 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2706, r.o. 10.9), strekt de norm van een goede ruimtelijke ordening er niet toe om bedrijven te vrijwaren tegen de vestiging van concurrerende bedrijven in hun verzorgingsgebied en marktsegment. Concurrentieverhoudingen vormen immers bij een planologische belangenafweging geen in aanmerking te nemen ruimtelijk relevant belang (uitspraak van 12 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1879 (Maasdriel)). Indien het belang van degene die beroep instelt tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan uitsluitend ligt in het gevrijwaard blijven van concurrentie door een ander bedrijf in hetzelfde verzorgingsgebied en marktsegment, en deze appellant niet stelt dat hij andere, ruimtelijk relevante effecten ondervindt van de in een bestemmingsplan voorziene mogelijkheid van vestiging van een ander bedrijf, strekt de norm van artikel 3.1 van de Wro kennelijk niet ter bescherming van zijn belang (uitspraak van 3 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1744 (Venlo)).
11.2.  Voor zover het betoog van Lidl zo moet worden begrepen dat het besluit strijdt met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, heeft de Afdeling in haar voornoemde overzichtsuitspraak van 11 november 2020 overwogen dat daarbij feiten en omstandigheden naar voren dienen te komen die het oordeel rechtvaardigen dat de voorziene ontwikkeling tot een uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening relevante leegstand zal kunnen leiden. In dat geval staat het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste niet aan inhoudelijke beoordeling van de gestelde strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro in de weg. Van dergelijke feiten en omstandigheden is de Afdeling niet gebleken.
11.3.  Relevante leegstand als hiervoor bedoeld wordt immers niet reeds aangenomen als de voorziene ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt door een bestemmingsplan, leidt of kan leiden tot een verminderde vraag naar producten of diensten en daardoor tot daling van omzet en inkomsten van de vestiging of vestigingen van Lidl die in hetzelfde verzorgingsgebied liggen. Het enkele feit dat de voorziene ontwikkeling kan leiden tot beëindiging van de eigen bedrijfsactiviteiten ter plaatse en daardoor tot leegstand van in gebruik zijnde bedrijfsgebouw of -gebouwen, is op zichzelf eveneens onvoldoende om te concluderen dat zich relevante leegstand zal voordoen, nog daargelaten dat Lidl dit in beroep niet heeft aangevoerd. Verder is niet gebleken van dermate bijzondere bouwkundige dan wel locatie-specifieke eigenschappen van de relevante vestigingen van Lidl, dat andersoortig gebruik - al dan niet door transformatie - niet of onder zeer bezwarende omstandigheden tot de mogelijkheden behoort. In wat is aangevoerd door Lidl, wat, zoals hiervoor is vermeld, uitsluitend de gestelde strijdigheid van het bestemmingsplan op dit punt betreft met het gemeentelijk beleid, ziet de Afdeling dan ook geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het bestemmingsplan leidt tot structurele leegstand die uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening tot onaanvaardbare situaties zal leiden. De enkele verwijzing naar de plantoelichting waarin staat dat slechts beperkte uitbreidingsruimte bestaat voor de dagelijkse boodschappen, is daarvoor onvoldoende.
11.4.  Hoewel de raad heeft erkend dat het bestemmingsplan, gelet op deze opmerking in de toelichting in zoverre een gebrek bevat, brengt het vorenstaande met zich dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een vernietiging van het plan op dit punt.
Overig
11.5.  Lidl heeft verder geen beroepsgronden aangevoerd.
Conclusie
11.6.  Het beroep van Lidl is ongegrond.
Proceskosten
12.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. J.F. de Groot en mr. M.M. Kaajan, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.C. Stoof, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Stoof
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025
749
BIJLAGE
Artikel 3 van de planregels luidt:
De regels behorende bij de bestemming 'Bedrijventerrein', als opgenomen in artikel 7 van het bestemmingsplan "Nijmegen Goffert-Winkelsteeg 2017" (NL.IMRO.0268.BPa12000-VG01) zijn onverminderd van toepassing voor de gronden met de bestemming 'Bedrijventerrein' in voorliggend bestemmingsplan, met dien verstande dat de regels van het bestemmingsplan "Nijmegen Goffert-Winkelsteeg 2017" worden gewijzigd dan wel aangevuld als hierna beschreven.
Artikel 3.1 luidt:
1. In artikel 7.1 (Bestemmingsomschrijving) worden sub a t/m c aangepast en die komen als volgt te luiden:
[…]
c. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" voor bedrijven voor zover deze voorkomen in categorie 1 tot en met 4.2 van bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat BEVI-bedrijven niet zijn toegestaan;"
Artikel 18.11.1 luidt:
"Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting vervoer gevaarlijke stoffenweg' is het gebruik van gebouwen als zeer kwetsbaar object of als kwetsbaar object, voor zover die objecten niet feitelijk en planologisch legaal aanwezig zijn ten tijde van de vaststelling van dit plan, uitsluitend toegestaan nadat het BEVI-bedrijf op het adres Roggeweg 7-9 en Sint Teunismolenweg 58 te Nijmegen, diens bedrijfsvoering heeft gestaakt en ter plaatse gestaakt houdt, in die zin dat vanaf die locatie geen vervoer van gevaarlijke stoffen meer plaatsvindt."
Artikel 18.11.2 luidt:
"Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - voorwaardelijke verplichting vervoer gevaarlijke stoffenweg' is het gebruik van gebouwen als zeer kwetsbaar object of als kwetsbaar object, voor zover die objecten niet feitelijk en planologisch legaal aanwezig zijn ten tijde van de vaststelling van dit plan, uitsluitend toegestaan nadat het BEVI-bedrijf op het adres Roggeweg 7-9 en Sint Teunismolenweg 58 te Nijmegen, diens bedrijfsvoering heeft gestaakt en ter plaatse gestaakt houdt, in die zin dat vanaf die locatie geen vervoer van gevaarlijke stoffen meer plaatsvindt."