202500119/1/A3.
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Heerlen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 november 2024 in zaak nr. 22/1379 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Heerlen.
Procesverloop
Bij brief van 1 februari 2022 heeft het college een aantal mededelingen gedaan aan [appellant].
Bij besluit van 16 mei 2022 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 september 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. van de Wiel, advocaat in Maastricht, en het college, vertegenwoordigd door mr. V. van den Heuvel, per videoverbinding hebben deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 1 februari 2022 heeft het college een brief gestuurd aan [appellant]. De brief gaat over het gedrag van [appellant] richting de gemeente Heerlen en haar medewerkers en over het zeer grote aantal door hem geïnitieerde bestuursrechtelijke procedures en ingediende klachten. In de brief heeft het college ook de volgende mededelingen gedaan over de wijze waarop het college wil dat het contact tussen [appellant] en (medewerkers van) het college voortaan zal plaatsvinden:
"1. U richt zich voortaan alleen nog rechtstreeks tot ons, d.w.z. het college van burgemeester en wethouders. Wij zijn namelijk het verantwoordelijk bestuursorgaan. Daarna zorgen wij dat uw "post" op de juiste plek in de organisatie terecht komt.
2. U doet dat uitsluitend schriftelijk. Dus niet telefonisch, niet per fax en niet per e-mail, maar per gewone brief. U dient die brief te adresseren aan het volgende adres: Burgemeester en wethouders van Heerlen Postbus 1 6400 AA Heerlen.
3. U kan die brief per post versturen, of afgeven op het stadskantoor Geleenstraat (dus niet op het Maanplein of andere sublocaties). Daarnaast mag u ook gebruik maken van de webformulieren die op onze website voor een aantal producten beschikbaar zijn.
4. Alle andere vormen van communicatie zullen NIET worden beantwoord. Dit geldt ook voor zaken die u afgeeft bij het kantoor op het Maankwartier, dat wij met het UWV delen.
5. Op klachten over medewerkers zullen wij, ongeacht de vorm waarin die worden ingediend, niet meer antwoorden. Dat geldt ook voor ingebrekestellingen."
1.1. [appellant] heeft bezwaar gemaakt tegen de brief. Het college heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college is de brief geen besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) omdat de mededelingen in de brief niet op enig rechtsgevolg zijn gericht. Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld. De rechtbank heeft het college gevolgd en geoordeeld dat de brief van 1 februari 2022 niet kan worden aangemerkt als een besluit.
Hoger beroep en beoordeling
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de brief van 1 februari 2022 geen besluit is. Daartoe is volgens [appellant] van belang dat de rechtbank niet is ingegaan op de mededeling van het college dat klachten en ingebrekestellingen niet meer beantwoord zullen worden. Volgens [appellant] betreft deze mededeling feitelijk een weigering om een besluit te nemen op een toekomstige klacht of een ingebrekestelling. Dat is in strijd met de Awb, aldus [appellant].
2.1. Onder een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. In dit geval is de Afdeling van oordeel dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de brief geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb, omdat het niet is gericht op rechtsgevolg. Met de brief is immers niet meer beoogd dan het doen van een aantal feitelijke mededelingen over de wijze van communicatie tussen het college en [appellant].
2.2. Verder bestaat in dit geval ook geen noodzaak om de mededeling in de brief vanuit het oogpunt van rechtsbescherming gelijk te stellen met een besluit. Hoewel de Afdeling begrijpt dat de mededeling van het college over het niet meer beantwoorden van klachten en ingebrekestellingen verwarring kan scheppen, heeft de rechtbank terecht overwogen dat deze mededeling niet daadwerkelijk als gevolg heeft dat bepaalde rechten, zoals het recht om het college in gebreke te stellen, een bezwaarprocedure te voeren of een beroep niet tijdig beslissen in te stellen, aan [appellant] worden ontnomen. Het college heeft ook gesteld dat de brief ook niet op dat laatste gevolg gericht was. Bovendien heeft het college toegelicht dat na verzending van de brief van 1 februari 2022, [appellant] meerdere aanvragen en bezwaarschriften en een ingebrekestelling heeft ingediend, waarop door het college is beslist. De brief kan daarom niet aangemerkt worden als een schriftelijke weigering om een (toekomstig) besluit te nemen. Verder heeft [appellant] op grond van artikel 9:18 van de Awb de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij de Nationale Ombudsman over de wijze waarop een klacht door het college wordt behandeld of niet wordt behandeld. [appellant] wordt dus niet reeds als gevolg van de brief uitgesloten van de in hoofdstuk 9 van de Awb opgenomen klachtbehandelingsregeling.
2.3. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
3. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling zal de uitspraak van de rechtbank bevestigen. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. Y. Soffner, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Soffner
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
818-973