ECLI:NL:RVS:2025:5344

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
202304371/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering omgevingsvergunning voor plaatsing geldautomaat in monumentaal pand

In deze zaak heeft In2Retail B.V. hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 15 mei 2023 het beroep van In2Retail tegen de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam om een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een geldautomaat in de voorgevel van een gemeentelijk monument, ongegrond heeft verklaard. Het college had op 27 juli 2021 besloten om de vergunning te weigeren, omdat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan en de monumentale waarden van het pand zou aantasten. In2Retail betoogde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het college deze weigering kon handhaven. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 23 oktober 2025 behandeld. De Afdeling oordeelde dat het college onvoldoende had onderbouwd waarom de geldautomaat als een toeristische voorziening moest worden gezien en dat de veiligheidsrisico's van de geldautomaat niet adequaat waren meegenomen in de belangenafweging. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het college opgedragen om opnieuw op het bezwaar van In2Retail te beslissen. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van In2Retail.

Uitspraak

202304371/1/R1.
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
In2Retail B.V., gevestigd in Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2023 in zaak nr. 22/5042 in het geding tussen:
In2Retail
en
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juli 2021 heeft het college geweigerd aan In2Retail een omgevingsvergunning te verlenen voor het plaatsen van een geldautomaat in de voorgevel van het gebouw op het perceel Ferdinand Bolstraat 8-H in Amsterdam.
Bij besluit van 8 september 2022 heeft het college het door In2Retail daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 mei 2023 heeft de rechtbank het door In2Retail daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft In2Retail hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
In2Retail en het college hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 23 oktober 2025, waar In2Retail, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. A.I. Tsheichvili en mr. L.W. Tellegen, beiden advocaat in Amsterdam, is verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2.       In2Retail is een bedrijf dat is gespecialiseerd in de exploitatie van geldautomaten. Zij heeft geldautomaten geplaatst op verschillende locaties in Amsterdam. Zij wil ook een automaat plaatsen in de voorgevel van het pand op het perceel. In het pand is een winkel gevestigd. Die functie blijft behouden. Het pand is aangewezen als een gemeentelijk monument.
3.       In2Retail heeft een aanvraag om verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) ingediend.
Volgens het college is het bouwplan in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Noord/Zuidlijn De Pijp" (hierna: het bestemmingsplan). Het heeft de aanvraag daarom ook aangemerkt als een aanvraag om omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Het heeft geweigerd de omgevingsvergunning te verlenen. In het besluit van 27 juli 2021 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en het niet bereid is daarvan met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2o, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, aanhef en onderdeel 9, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht, af te wijken. In het besluit op bezwaar van 8 september 2022 heeft het daaraan toegevoegd dat het bouwplan de monumentwaardigheid van het pand aantast.
In2Retail is het niet eens met de weigering van het college en is daartegen opgekomen.
Beoordeling van het hoger beroep
Afwijking van het bestemmingsplan
4.       In2Retail betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college heeft kunnen weigeren om voor het bouwplan van het bestemmingsplan af te wijken. Zij voert aan dat een geldautomaat geen toeristische voorziening is. Het college heeft niet onderbouwd waarom de voorziene geldautomaat wel zo moet worden gezien en waarom zo'n voorziening op deze locatie moet worden geweerd. Daarbij merkt zij nog op dat het haar niet duidelijk is waarom het weren van toeristische voorzieningen kan worden betrokken bij de ruimtelijke afweging. Zij voert verder aan dat de door haar te plaatsen geldautomaat aan dezelfde veiligheidseisen voldoet als de automaten van bijvoorbeeld Geldmaat. Het is volgens In2Retail onduidelijk in hoeverre het college in andere zaken de veiligheid als relevant aspect meeneemt.
4.1.    Vast staat en niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de functieaanduiding 'dienstverlening' niet aan het perceel is toegekend. Het college is niet bereid om van het bestemmingsplan af te wijken om het bouwplan mogelijk te maken. Daarbij heeft het college van belang geacht dat de geldautomaat wordt gezien als een toeristische voorziening. Zulke voorzieningen worden beleidsmatig als onwenselijk beschouwd, vanwege de druk die deze voorzieningen kunnen uitoefenen op de functiemenging en de vergroting van de kans op monocultuur. Omdat in stadsdeel Centrum al eerder een besluit is genomen tegen toeristische voorzieningen is er behoefte om het zogenoemde waterbed-effect op te vangen. Het college heeft verder van belang geacht dat er geen maatschappelijke noodzaak lijkt om een geldautomaat hier alsnog toe te staan, aangezien er in de omgeving voldoende vergelijkbare voorzieningen aanwezig zijn. Het college heeft tot slot aangegeven dat er, gelet op het feit dat het gaat om een monumentaal pand en er woningen op de bovenverdieping zijn gevestigd, zorgen zijn met betrekking tot de veiligheid. Een geldautomaat brengt volgens het college een risico van ram- en plofkraken met zich.
4.2.    Het college heeft bij de gemaakte afweging van belang geacht dat toeristische voorzieningen kunnen leiden tot de ontwikkeling van een monocultuur aan winkels en voorzieningen en druk kunnen uitoefenen op de functiemenging in het stadsdeel. De Afdeling ziet, anders dan In2Retail aanvoert, geen grond voor het oordeel dat het college het tegengaan van deze ontwikkelingen, die gevolgen kunnen hebben voor het woon- en leefklimaat in het stadsdeel, niet heeft kunnen betrekken in de ruimtelijke afweging. De Afdeling overweegt in dit verband dat de leefbaarheid van de stad een ruimtelijk relevant aspect is. Vergelijk in dit verband de uitspraak van de Afdeling van 15 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1075 (onder 16.1 en 16.2).
Het voorgaande laat echter onverlet dat het college wel moet onderbouwen dat de beoogde geldautomaat als een toeristische voorziening moet worden gezien en dat de geldautomaat bijdraagt aan de ontwikkeling van een monocultuur en druk kan uitoefenen op de functiemenging in het stadsdeel, hetgeen het college onwenselijk acht. Het college heeft die onderbouwing, zoals In2Retail aanvoert, niet gegeven. Het heeft volstaan met de stelling dat de te plaatsen geldautomaat als een toeristische voorziening moet worden gezien en dat toeristische voorzieningen, kort gezegd, vanwege hun invloed op het winkel- en voorzieningenaanbod, onwenselijk zijn. De Afdeling acht in dit kader van belang dat een geldautomaat niet in zijn algemeenheid als een toeristische voorziening kan worden aangemerkt en dat In2Retail heeft onderbouwd waarom de door haar te plaatsen geldautomaat niet als een toeristische voorziening moet worden gezien. Het college heeft daar niets tegenover gesteld.
4.3.    De Afdeling overweegt verder dat het college de veiligheidsrisico's van geldautomaten weliswaar als een relevant aspect mag meenemen in de belangenafweging, maar dat uit de gemaakte belangenafweging niet blijkt dat daarbij is betrokken het betoog van In2Retail dat de door haar te plaatsen geldautomaat aan dezelfde veiligheidseisen voldoet als bijvoorbeeld de geldautomaten van Geldmaat en op andere locaties in de gemeente, waar ook woningen zijn, geldautomaten wel mochten worden geplaatst.
4.4.    Gelet op wat hiervoor onder 4.2 en 4.3 is overwogen, ontbreekt een deugdelijke motivering van het besluit. Dat heeft de rechtbank niet onderkend.
Het betoog slaagt.
Monumentale waarden
5.       In2Retail betoogt dat de rechtbank niet is ingegaan op haar beroepsgrond over de strijdigheid van het bouwplan met de gemeentelijke monumentale waarden. Zij voert aan dat de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: CRK) is uitgegaan van een verkeerde voorstelling van feiten. Zij wijst er in dit verband op dat het niet de bedoeling is dat de geldautomaat wordt geplaatst in de bestaande deur, maar in een nieuwe deur in dezelfde stijl als de oude deur. Zij voert verder aan dat de bestaande deur geen monumentale deur is en het onduidelijk is waarom het plaatsen van een geldautomaat in de deur negatieve gevolgen heeft voor de monumentale waarden van het pand. Zij voert ook aan dat het plaatsen van de geldautomaat niet in strijd is met het Beleidskader monumenten dat CRK bij de beoordeling heeft betrokken. Zij voert tot slot aan dat het college in vergelijkbare gevallen, zoals op het perceel Nieuwmarkt 7, wel heeft toegestaan dat een geldautomaat in de gevel van een monumentaal pand wordt geplaatst.
5.1.    De rechtbank heeft overwogen dat het college heeft kunnen weigeren een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo te verlenen en zij daarom niet meer toekomt aan de vraag of het college heeft kunnen weigeren een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo te verlenen. Zoals hiervoor onder 4.4 is overwogen, is de rechtbank ten onrechte tot dat oordeel gekomen. De Afdeling zal daarom hieronder het betoog van In2Retail dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het bouwplan de monumentwaardigheid van het pand aantast, bespreken.
5.2.    In het advies van CRK staat dat de geldautomaat in een bestaande deur wordt geplaatst. De geldautomaat is een wezensvreemd onderdeel van die deur en tast het monumentale aangezicht van het pand aan. De wijziging heeft volgens CRK negatieve gevolgen voor de monumentale waarden van het pand.
Het college heeft zich in het besluit op bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de CRK, op het standpunt gesteld dat het bouwplan de monumentwaardigheid van het pand aantast. Het heeft daaraan in zijn schriftelijke uiteenzetting toegevoegd dat het niet uitmaakt of de geldautomaat wordt geplaatst in de bestaande deur of in een nieuwe deur, omdat het gaat om het aangezicht van het pand.
5.3.    De Afdeling laat in het midden of de geldautomaat wordt geplaatst in de bestaande deur of in een tijdelijke nieuwe deur. Zij acht van belang dat volgens In2Retail de bestaande deur geen monumentale waarde heeft. Het college heeft dit niet bestreden. Uit het besluit blijkt niet dat het college dit bij de beoordeling heeft betrokken. De Afdeling wijst er in dit verband op dat uit de verklaringen van het college op de zitting van de rechtbank over de op het perceel Nieuwmarkt 7 geplaatste tweede geldautomaat kan worden afgeleid dat bij de beoordeling van belang kan zijn dat de monumentale waarden van (delen van) het pand al zijn aangetast. Het college had in het besluit daarom moeten ingaan op de omstandigheid dat de deur geen monumentale waarde meer heeft en de betekenis die dat heeft voor het monumentale aangezicht van het pand.
Het betoog slaagt. Dat wat In2Retail voor het overige heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking meer.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 8 september 2022 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen, omdat het is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Het college moet opnieuw op het bezwaar van In2Retail beslissen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen het nieuwe besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
7.       Het college moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 mei 2023 in zaak nr. 22/5042;
III.      verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.      vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam van 8 september 2022, kenmerk JB.21.017125.001;
V.       bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot vergoeding van bij In2Retail B.V. in verband met de behandeling van het beroep en hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.628,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand;
VII.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam aan In2Retail B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrag van € 913,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
473