202305817/1/A2.
Datum uitspraak: 12 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend in Sibrandahûs, gemeente Dantumadiel,
appellanten (hierna samen en in enkelvoud: [appellanten]),
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 24 juli 2023 in zaak nr. 21/3418 in het geding tussen:
[appellanten]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dantumadiel.
Procesverloop
Bij besluit van 6 april 2021 heeft het college een aanvraag van [appellanten] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 14 september 2021 heeft het college het door [appellanten] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daarnaast heeft het college een verzoek van [appellanten] om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij uitspraak van 24 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep, voor zover gericht tegen de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van de aanvraag om een tegemoetkoming in planschade, ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich als bestuursrechter onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep tegen het besluit van 14 september 2021, voor zover daarin is beslist op het verzoek om nadeelcompensatie. Daarnaast heeft de rechtbank zich als bestuursrechter onbevoegd verklaard om kennis te nemen van een verzoek van [appellanten] om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).
Tegen deze uitspraak heeft [appellanten] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellanten] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 13 januari 2025, waar [appellanten], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.R. Post, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellanten] is sinds 1987 eigenaar van het perceel en de daarop gelegen woning aan de [locatie 1] in Sibrandahûs. Op het nabij gelegen perceel [locatie 2] is een veehouderij gevestigd waar vooral (melk)geiten worden gehouden.
2. Op 27 januari 2020 heeft [appellanten] een aanvraagformulier voor een tegemoetkoming in planschade bij het college ingediend. Hij stelt schade te hebben geleden in de vorm van waardevermindering van zijn woning door de vestiging van een intensieve geitenhouderij op het perceel [locatie 2].
3. Het college heeft de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: de SAOZ) om advies gevraagd over dit verzoek. De SAOZ heeft in een advies van maart 2021 geconstateerd dat de door [appellanten] op het aanvraagformulier aangekruiste planologische maatregelen niet zijn genomen en dat alleen het bestemmingsplan "Herziening Bûtengebied Dantumadiel" (hierna: het nieuwe bestemmingsplan) is aan te merken als een relevante planologische wijziging. De SAOZ heeft een planologische vergelijking gemaakt tussen het nieuwe bestemmingsplan en het voorheen geldende bestemmingsplan "Bûtengebied Dantumadiel". Volgens de SAOZ heeft het nieuwe bestemmingsplan niet geleid tot een planologisch nadeliger positie, waaruit schade in de vorm van waardevermindering is voortgevloeid, die op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) voor tegemoetkoming in aanmerking zou kunnen komen. De andere door [appellanten] genoemde besluiten of feitelijke gevolgen zijn volgens de SAOZ geen titel voor een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade. De SAOZ is daarom niet toegekomen aan een taxatie van het object of het beoordelen van het normaal maatschappelijk risico.
4. Het college heeft dit advies aan de afwijzing van het verzoek om een tegemoetkoming in planschade ten grondslag gelegd. Het college heeft in bezwaar die afwijzing gehandhaafd. Daarnaast heeft het college eveneens op basis van het advies van de SAOZ een verzoek van [appellanten] om nadeelcompensatie afgewezen.
Uitspraak van de rechtbank
5. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college het advies van de SAOZ aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. De rechtbank heeft daarom het beroep, voor zover gericht tegen de in bezwaar gehandhaafde afwijzing van het verzoek om een tegemoetkoming in planschade, ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft zich als bestuursrechter niet bevoegd geacht om kennis te nemen van het beroep van [appellanten], voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie. Op de zitting is duidelijk geworden dat het verzoek om nadeelcompensatie vooral is gebaseerd op een MER-beoordelingsbesluit en de geurverordening van de gemeente Duntamadiel. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze schadeoorzaken geen besluiten waarover de bestuursrechter mag oordelen. Evenmin is gebleken dat sprake is van een nadeelcompensatieregeling. Ook anderszins heeft de rechtbank geen grondslag gezien om over de nadeelcompensatie te kunnen oordelen.
Op de zitting is verder duidelijk geworden dat [appellanten] schadevergoeding wil wegens onrechtmatige besluiten en handelingen van het college. De rechtbank heeft vastgesteld dat het door [appellanten] gewenste bedrag aan schadevergoeding ruimschoots hoger is dan het maximale bedrag van € 25.000,00 waarover de rechtbank bevoegd is te oordelen. De rechtbank heeft zich als bestuursrechter, gelet op artikel 8:89, tweede lid, van de Awb, onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het door [appellanten] gedane verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
6. Op 1 januari 2024 is de Wro ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden.
7. In artikel 4.19 van de Invoeringswet Omgevingswet heeft de wetgever regels van overgangsrecht gegeven voor een verzoek om vergoeding van schade die is geleden door de inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, b, e, of f, van de Wro. In het derde lid is bepaald dat het oude recht van toepassing blijft op het verzoek om schadevergoeding tot het besluit op dat verzoek onherroepelijk wordt en, bij toewijzing van het verzoek, de toegewezen schadevergoeding volledig is betaald.
8. Het bestemmingsplan is een besluit als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat betekent dat in dit geval de Wro, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Hoger beroep
- Omvang van het geding
9. De Afdeling stelt voorop dat deze procedure gaat over:
- de afwijzing van de aanvraag van [appellanten] om een tegemoetkoming in planschade;
- de vraag of de rechtbank als bestuursrechter bevoegd is kennis te nemen van het beroep, voor zover dat is gericht tegen de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie; en
- de vraag of de rechtbank als bestuursrechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek van [appellanten] om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb.
De Afdeling kan in deze procedure niet oordelen over wat [appellanten] aanvoert over andere al dan niet rechtmatige handelingen en besluiten van het college of andere bestuursorganen, zoals besluiten op handhavingsverzoeken van [appellanten] en verlening van vergunningen aan de veehouderij op [locatie 2].
- Planschade
10. [appellanten] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college het advies van de SAOZ van maart 2021 aan de afwijzing van het verzoek om een tegemoetkoming in planschade ten grondslag heeft mogen leggen. Volgens [appellanten] is het advies niet zorgvuldig tot stand gekomen en niet volledig, omdat de SAOZ ten onrechte de onrechtmatige oprichtingsvergunning voor de geiten- en rundveehouderij op [locatie 2] uit 1998 niet bij haar advisering heeft betrokken. [appellanten] stelt dat deze veehouderij, de bestaande stal en de aangelegde vaste mestopslag illegaal zijn. Ook heeft de SAOZ ten onrechte niet in haar advies betrokken dat de veehouderij niet voldoet aan het Activiteitenbesluit Milieubeheer en het bestemmingsplan. Zowel het college als de provincie weigeren handhavend op te treden tegen de veehouderij. [appellanten] voert verder aan dat het college op 3 mei 2023 een omgevingsvergunning heeft verleend voor een stal op [locatie 2] die niet voldoet aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving. Ook is in het advies van de SAOZ eraan voorbijgegaan dat [appellanten] al 25 jaar stankoverlast ondervindt, last heeft van insecten en gezondheidsrisico’s loopt, aldus [appellanten].
10.1. In artikel 6.1, eerste lid, van de Wro is bepaald dat burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toekennen, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming niet anderszins is verzekerd. In het tweede lid van deze bepaling is een limitatieve opsomming gegeven van oorzaken van planschade.
De SAOZ heeft in haar advies alleen het nieuwe bestemmingsplan aangemerkt als een schadeoorzaak in de zin van artikel 6.1, tweede lid, van de Wro. De Afdeling is, evenals de rechtbank, niet gebleken van andere relevante planologische besluiten als bedoeld in die bepaling. [appellanten] heeft ter onderbouwing van de door hem gestelde planschade in de aanvraag en processtukken verwezen naar diverse besluiten, zoals de beoordeling van een melding van de veehouderij op [locatie 2] krachtens het Activiteitenbesluit milieubeheer en de vergunning op grond van de Wet milieubeheer uit 1998 voor de oprichting en in werking hebben van een geiten- en rundveehouderij op [locatie 2], maar deze zijn geen oorzaken in de zin van artikel 6.1, tweede lid, van de Wro en kunnen daarom niet leiden tot een vergoeding van planschade. De stelling van [appellanten] dat de veehouderij op [locatie 2] niet voldoet aan milieunormen en het bestemmingsplan en bouwwerken op dat perceel illegaal zijn, is, wat daar ook van zij, een kwestie van handhaving en geen planologische wijziging waarvoor grond van artikel 6.1 van de Wro een tegemoetkoming in planschade kan worden verleend. Wat [appellanten] aanvoert over de op 3 mei 2023 aan de veehouderij op [locatie 2] verleende omgevingsvergunning voor bouwen, afwijken van het bestemmingplan en een beperkte milieutoets is voor deze planschadeprocedure niet van belang, omdat deze vergunning als mogelijke zelfstandige schadeoorzaak pas is ontstaan na het besluit op bezwaar van 14 september 2021.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank de door de SAOZ verrichte planvergelijking tussen het nieuwe bestemmingsplan en het voorheen geldende bestemmingsplan "Bûtengebied Dantumadiel" terecht juist geacht. [appellanten] heeft de door de SAOZ verrichte maximale invulling van de planologische mogelijkheden niet inhoudelijk bestreden. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college het advies van de SAOZ aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen.
Het betoog slaagt niet.
- Nadeelcompensatie
11. [appellanten] gaat met zijn betoog dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hij recht op nadeelcompensatie heeft, eraan voorbij dat de rechtbank zich als bestuursrechter niet bevoegd heeft geacht om kennis te nemen van het beroep van [appellanten], voor zover dit gaat over de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht en op goede gronden zich in zoverre niet bevoegd geacht van het beroep kennis te nemen. Het betoog slaagt niet.
- Schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb
12. [appellanten] betoogt dat de rechtbank hem ten onrechte geen schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb heeft toegekend. Volgens [appellanten] heeft het college de afgelopen 25 jaar de veehouderij op [locatie 2] niet gecontroleerd, is niet tot handhaving is overgegaan en heeft het rechterlijke uitspraken naast zich neergelegd.
12.1. Op grond van artikel 8:89, tweede lid, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 kennis te nemen, als de hoogte van de gevorderde vergoeding maximaal € 25.000,00 bedraagt. De Afdeling stelt vast dat [appellanten] een schadevergoeding vraagt die dit bedrag ruimschoots overstijgt. De rechtbank heeft zich daarom als bestuursrechter terecht onbevoegd verklaard om van het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb kennis te nemen. Anders dan [appellanten] ter zitting heeft gesteld, geldt het bepaalde in artikel 8:89, tweede lid, van de Awb ook voor de Afdeling.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
13. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd.
Omdat de bestuursrechter onbevoegd is om een inhoudelijk oordeel te geven over het verzoek om nadeelcompensatie, kan [appellanten] daarover uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter indienen. Gelet op het oordeel in hoger beroep dat de bestuursrechter ook onbevoegd is te oordelen over het verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb, kan [appellanten] ook daarover uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter indienen.
14. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. B.P.M. van Ravels en mr. J.C.A. de Poorter, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Jansen, griffier.
w.g. Van Altena
voorzitter
w.g. Jansen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025
609