ECLI:NL:RVS:2025:5335

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
202306948/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee inzake permanente bewoning recreatiewoning

Op 5 november 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 september 2023. Het geschil betreft een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee, dat op 31 maart 2021 een last onder dwangsom heeft opgelegd aan [partij] wegens de permanente bewoning van een recreatiewoning in Ooltgensplaat. [partij] woont sinds 2014 permanent in deze woning, terwijl [appellant] sinds 2019 eigenaar is en deze verhuurt aan [partij]. Het college heeft de last onder dwangsom later ingetrokken, omdat handhavend optreden onevenredig zou zijn gezien de psychische en medische situatie van [partij]. Dit besluit is door de rechtbank Rotterdam in stand gehouden, waarop [appellant] hoger beroep heeft ingesteld.

De Afdeling heeft de zaak behandeld op 27 oktober 2025. Tijdens de zitting is vastgesteld dat de permanente bewoning in strijd is met het bestemmingsplan en dat er geen omgevingsvergunning is verleend. [appellant] betoogde dat de rechtbank ten onrechte oordeelde dat het college van handhavend optreden mocht afzien. Hij stelde dat alleen in zeer uitzonderlijke gevallen van handhaving kan worden afgezien, wat volgens hem hier niet aan de orde was. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de omstandigheden van [partij] een bijzonder geval vormden, waardoor het college van handhavend optreden kon afzien. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

202306948/1/R3.
Datum uitspraak: 5 november 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 september 2023 in zaak nr. 22/3635 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Goeree-Overflakkee.
Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2021 heeft het college aan [partij] een last onder dwangsom opgelegd omdat zij de recreatiewoning gelegen aan de [locatie] in Ooltgensplaat permanent bewoont.
Bij besluit van 1 juli 2022 heeft het college het door [partij] daartegen ingestelde bezwaar gegrond verklaard en het besluit van 31 maart 2021 herroepen.
Bij uitspraak van 28 september 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 1 juli 2022 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 oktober 2025, waar [appellant], en het college, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij], bijgestaan door mr. T. Rhijnsburger, advocaat in Rotterdam, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2.       [partij] woont sinds 2014 permanent in de recreatiewoning. [appellant] is sinds 2019 eigenaar van de recreatiewoning. Hij verhuurt deze aan [partij].
Het college heeft aan [partij] een last onder dwangsom opgelegd om de permanente bewoning van de recreatiewoning te beëindigen en beëindigd te houden. Het college heeft deze last vervolgens ingetrokken. Volgens het college is handhavend optreden onevenredig vanwege de psychische en medische situatie van [partij]. Hieraan heeft het college het onderzoek naar de psychische en medische situatie van [partij] zoals opgenomen in een rapport van de stichting SAP van 23 maart 2022 ten grondslag gelegd.
Het hoger beroep
3.       Tussen partijen is niet in geschil en ook de Afdeling stelt vast dat de permanente bewoning van de recreatiewoning in strijd is met het bestemmingsplan "Recreatiegebieden" en dat voor dat strijdige gebruik geen omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend. Het geschil beperkt zich tot de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat sprake is van een bijzonder geval om van handhavend optreden af te zien.
4.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college van handhavend optreden mocht afzien vanwege de medische en psychische omstandigheden van [partij]. [appellant] voert aan dat alleen van handhavend optreden kan worden afgezien bij zeer uitzonderlijke medische omstandigheden. Dat is volgens [appellant], onder verwijzing naar rechtspraak van de Afdeling, slechts het geval als sprake is van een medische noodzaak voor het illegaal permanent bewonen van de recreatiewoning. Die noodzaak ontbreekt en is ook niet met het rapport van stichting SAP van 23 maart 2022 aangetoond, zo stelt [appellant]. Hij wijst erop dat aan stichting SAP slechts is gevraagd om te onderzoeken of [partij] in staat was om te verhuizen. Uit het rapport volgt niet dat [partij] niet in een andere woning kan wonen of dat in een andere woning de behandeling van [partij] niet kan worden voortgezet dan wel dat in een andere woning participatie in de samenleving niet behouden blijft. Ook is geen termijn genoemd waarbinnen [partij], eventueel onder begeleiding, zou kunnen verhuizen, zodat de illegale situatie blijvend is. Onder deze omstandigheden kan het rapport van stichting SAP niet aan het besluit om van handhavend optreden af te zien ten grondslag worden gelegd. [appellant] voert verder aan dat [partij] al sinds 2014 weet dat zij niet permanent in de recreatiewoning mag wonen en dus moet verhuizen. Ook is het feit dat het voor [partij] moeilijker is om te verhuizen dan voor andere mensen onvoldoende om van handhavend optreden af te zien, zo stelt [appellant]. Bovendien is volgens [appellant] de recreatiewoning niet geschikt voor permanente bewoning, iets waar [partij] volgens hem ook vaak over klaagt.
4.1.    Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:678, geldt bij handhavingsbesluiten bij de toets aan het evenredigheidsbeginsel de maatstaf van de zogeheten Harderwijk-uitspraak (uitspraak van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285). Daarbij geldt als uitgangspunt dat het algemeen belang gediend is met handhaving en dat om die reden in de regel tegen een overtreding moet worden opgetreden. Handhaving blijft dus voorop staan.
Handhavend optreden is alleen onevenredig als er in het concrete geval omstandigheden zijn waaraan een zodanig zwaar gewicht toekomt dat het algemeen belang dat gediend is met handhaving daarvoor moet wijken. Dan is er sprake van een bijzonder geval waarin toch van handhavend optreden moet worden afgezien. Een bijzonder geval kan zich bijvoorbeeld voordoen bij concreet zicht op legalisatie, maar ook andere omstandigheden van het concrete geval kunnen leiden tot het oordeel dat er een bijzonder geval is.
Andere redenen om van handhavend optreden af te zien kunnen zich bijvoorbeeld voordoen bij een schending van het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel.
4.2.    Het betoog van [appellant] is zo goed als een herhaling van wat hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op de beroepsgronden van [appellant] ingegaan. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank over de vraag of handhavend optreden in dit geval onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen en in de voor het hoger beroep van belang zijnde overwegingen 7.2 en 7.3, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan nog toe dat voor de vraag of het college van handhavend optreden mocht afzien bepalend is de situatie op het moment van het nemen van het besluit van 1 juli 2022. Verder is de Afdeling van oordeel dat de omstandigheid dat het college toen niet tot handhavend optreden is overgegaan, niet uitsluit dat de situatie van [partij] op enig moment zodanig kan wijzigen dat handhavend optreden tegen de permanente bewoning van de recreatiewoning door [partij] alsnog gerechtvaardigd is. Daarbij betrekt de Afdeling dat het college de gezondheidssituatie van [partij] monitort door na verloop van twee jaar na een medische keuring om een herkeuring te vragen. Tot slot is de Afdeling van oordeel dat de omstandigheden in de door [appellant] genoemde rechtspraak niet met het onderhavige geval vergelijkbaar zijn.
Het betoog faalt.
Slotoverwegingen
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Montagne
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2025
374