ECLI:NL:RVS:2025:533

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
202402662/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek naturalisatie door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de afwijzing van zijn verzoek om het Nederlanderschap te verlenen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. [appellant], afkomstig uit Sierra Leone, heeft in 1999 asiel aangevraagd in Nederland en kreeg in 2007 een verblijfsvergunning onder de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (Ranov). In september 2020 diende hij een verzoek in voor naturalisatie, maar dit werd op 25 augustus 2021 afgewezen. De staatssecretaris twijfelde aan de identiteit en nationaliteit van [appellant], gebaseerd op een verklaring van Bureau Documenten van 10 mei 2021, die aangaf dat de overgelegde documenten niet voldoende betrouwbaar waren.

De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van [appellant] op 19 maart 2024 ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde. Tijdens de zitting op 23 januari 2025 werd [appellant] vertegenwoordigd door mr. N. van Bremen, terwijl de staatssecretaris werd vertegenwoordigd door mr. J. Laros. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en de gronden van [appellant] in hoger beroep beoordeeld. De Afdeling concludeerde dat de rechtbank gemotiveerd op de gronden van [appellant] was ingegaan en dat er geen nieuwe redenen waren aangevoerd die de eerdere beoordeling konden weerleggen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.

Uitspraak

202402662/1/V6.
Datum uitspraak: 12 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 maart 2024 in zaak nr. 23/31 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2021 heeft de staatsecretaris een verzoek van [appellant] om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het verzoek) afgewezen.
Bij besluit van 24 november 2022 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 maart 2024 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. N. van Bremen, advocaat te Rotterdam, via een videoverbinding aan de zitting heeft deelgenomen. De staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. J. Laros, is verschenen.
Overwegingen
1.       [appellant] stelt afkomstig te zijn uit Sierra Leone en geboren te zijn op 1 juli [geboortejaar]. Op 22 maart 1999 heeft hij in Nederland een asielverzoek ingediend. De staatssecretaris heeft hem met ingang van 15 juni 2007 een verblijfsvergunning verleend in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (hierna: de Ranov). Op 29 september 2020 heeft [appellant] het verzoek ingediend. Ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit heeft hij een kopie van een Sierra Leoons paspoort, afgegeven op [afgiftedatum] 2019, en een afschrift van een geboorteakte met het nummer […], afgegeven op [afgiftedatum] 2018, overgelegd. In het paspoort en de geboorteakte staat als geboorteplaats [plaats] en als geboortedatum 1 juli [geboortejaar].
2.       De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen, omdat hij twijfelt over de identiteit en nationaliteit van [appellant]. De staatssecretaris heeft zijn twijfel gebaseerd op een verklaring van onderzoek van Bureau Documenten (hierna: BD) van 10 mei 2021. Daaruit volgt dat het paspoort weliswaar echt is, maar dat BD niet heeft kunnen vaststellen of het bevoegd is opgemaakt en afgegeven en of het inhoudelijk juist is. Over de geboorteakte van [datum] 2018 heeft BD geconcludeerd dat deze ‘zeer wel mogelijk niet bevoegd is opgemaakt en afgegeven’, dat de legalisatie ‘zeer wel mogelijk frauduleus is verkregen’ en dat BD niet heeft kunnen vaststellen of de geboorteakte inhoudelijk juist is. Bovendien wijst de staatssecretaris op een verslag van een leeftijdsonderzoek van 30 december 1999, waaruit blijkt dat [appellant] ten tijde van zijn asielaanvraag meerderjarig moet zijn geweest, terwijl [appellant] had gesteld minderjarig te zijn.
In bezwaar heeft [appellant] een tweede geboorteakte overgelegd met het nummer [...], ook afgegeven op [afgiftedatum] 2018. Deze geboorteakte vermeldt als geboorteplaats [plaats]. Uit de verklaring van onderzoek van BD van 20 december 2024 volgt dat deze geboorteakte echt is, maar dat BD niet heeft kunnen vaststellen of de geboorteakte bevoegd is opgemaakt en afgegeven en of deze inhoudelijk juist is. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft in een herbeoordeling van het leeftijdsonderzoek van 19 juli 2022 de bevindingen in het verslag van het leeftijdsonderzoek van 30 december 1999 bevestigd. Team Onderzoek en Expertise Land en Taal heeft op 10 maart 2022 een rapport taalanalyse opgemaakt. Daaruit volgt dat [appellant] eenduidig niet is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Sierra Leone, maar dat hij eenduidig te herleiden is tot de spraakgemeenschap binnen Guinee. [appellant] heeft geen contra-expertise overgelegd.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat er geen deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden bij de afgifte van de geboorteakte en het paspoort. De gegevens op de documenten zijn afgeleid van zijn Nederlandse vreemdelingendocument. Ook los daarvan bestaat er, gelet op de taalanalyse en het leeftijdsonderzoek, dermate grote twijfel over de identiteit en nationaliteit van [appellant], dat hij de door [appellant] overgelegde documenten ter staving van zijn gestelde identiteit en nationaliteit niet kan accepteren. Dat [appellant] onder de Ranov-regeling valt, maakt dit volgens de staatssecretaris niet anders.
3.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4.3 tot en met 4.7 van de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
De Afdeling merkt daarbij op dat zij oog heeft voor het persoonlijk belang dat [appellant], gelet op zijn langdurige verblijf in Nederland, aan het verzoek hecht, maar dit doet geen afbreuk aan de vereisten die gelden in de naturalisatieprocedure.
De hogerberoepsgronden slagen niet.
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Oei
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025
670-1131