ECLI:NL:RVS:2025:5296

Raad van State

Datum uitspraak
31 oktober 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
202407885/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek om dwangsom wegens niet tijdig beslissen door waterschap Aa en Maas

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 1 november 2024. Het hoger beroep is ingesteld naar aanleiding van een besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap Aa en Maas, dat op 14 juli 2023 het verzoek van [appellant] om toekenning van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen heeft afgewezen. [appellant] had het waterschap op 24 juni 2023 in gebreke gesteld, omdat er nog geen beslissing was genomen op zijn bezwaar. De ingebrekestelling werd op 29 juni 2023 door het waterschap ontvangen. Op 12 juli 2023 heeft het waterschap alsnog op het bezwaar van [appellant] beslist en dit besluit per e-mail aan hem verzonden. Omdat het waterschap vergat een beroepsclausule op te nemen, werd op 13 juli 2023 een nieuw besluit met beroepsclausule per e-mail verzonden.

De rechtbank Oost-Brabant oordeelde dat het waterschap geen dwangsommen had verbeurd, omdat het binnen de termijn van twee weken na de ingebrekestelling had beslist. [appellant] was het niet eens met dit oordeel en stelde dat het besluit op bezwaar niet correct was bekendgemaakt, omdat het per e-mail was verzonden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat een e-mail ook als besluit kan worden gekwalificeerd. De Afdeling concludeerde dat het waterschap tijdig had beslist en dat er geen dwangsommen waren verbeurd. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard en het waterschap hoefde geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202407885/1/A2.
Datum uitspraak: 31 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 1 november 2024 in zaak nr. 23/3310 in het geding tussen:
[appellant]
en
het dagelijks bestuur van het waterschap Aa en Maas
(hierna: het waterschap).
Openbare zitting gehouden op 31 oktober 2025 om 13:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer;
griffier: mr. A.J.Q. Oskam.
Verschenen:
[appellant];
het waterschap, vertegenwoordigd door mr. M.H. Zuidema en mr. E.H.J. van Laarhoven.
====================================
Bij besluit van 14 juli 2023 heeft het waterschap het verzoek van [appellant] om toekenning van een dwangsom wegens niet tijdig beslissen afgewezen.
Bij besluit van 21 november 2023 heeft het waterschap het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 1 november 2024 van de rechtbank Oost­Brabant, waarin het beroep van [appellant] tegen het besluit van 21 november 2023 ongegrond is verklaard.
Beslissing
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Motivering
1.       [appellant] heeft het waterschap op 24 juni 2023 in gebreke gesteld, omdat het waterschap nog niet had beslist op zijn bezwaar. De ingebrekestelling is door het waterschap ontvangen op 29 juni 2023. Bij besluit van 12 juli 2023 heeft het waterschap alsnog beslist op het bezwaar van [appellant]. Dit besluit is per e-mail aan [appellant] gestuurd. Omdat het waterschap vergeten was om hierin een beroepsclausule op te nemen, heeft het waterschap op 13 juli 2023 nogmaals het besluit op bezwaar aan [appellant] gestuurd, deze keer mét beroepsclausule.
2.       De rechtbank is van oordeel dat het waterschap geen dwangsommen heeft verbeurd. Na ontvangst van de ingebrekestelling heeft het waterschap namelijk alsnog binnen twee weken beslist op het bezwaar van [appellant].
3.       [appellant] is het met dit oordeel niet eens. Hij stelt dat het besluit op bezwaar niet correct is bekendgemaakt en daardoor niet in werking is getreden, omdat het besluit per e-mail aan hem is verzonden. Een e-mail als zodanig kan geen besluit zijn, aldus [appellant].
4.       De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het waterschap geen dwangsommen heeft verbeurd. De Afdeling stelt op basis van de stukken in het dossier vast dat [appellant] op 12 juli 2023 per e-mail het besluit zonder beroepsclausule heeft ontvangen en op 13 juli per e-mail het besluit mét beroepsclausule. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (uitspraak van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3382) kan, anders dan [appellant] betoogt, een e-mail ook als besluit worden gekwalificeerd. Het waterschap heeft na de ingebrekestelling dus binnen de termijn van twee weken beslist. Dat betekent dat het waterschap geen dwangsommen heeft verbeurd. De Afdeling begrijpt dat de opvolgende mailwisseling door [appellant] als onduidelijk is ervaren, maar dat betekent niet dat het oordeel van de rechtbank dat de beslissing op bezwaar op de juiste wijze is bekendgemaakt niet klopt. Het betoog slaagt niet.
5.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
6.       Het waterschap hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Oskam
griffier
1067