202401483/1/A2.
Datum uitspraak: 12 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Arnhem,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 27 februari 2024 in zaak nr. 23/4590 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Arnhem (hierna: het college).
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2022 heeft het college de aanvraag van [appellante] om een noodurgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 22 juni 2023 (bestreden besluit) heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 februari 2024 (aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting op 16 december 2024 ter behandeling aan de orde gesteld. Partijen zijn niet verschenen.
Overwegingen
1. [appellante] heeft een aanvraag om een noodurgentieverklaring ingediend vanwege haar woonsituatie, omdat die situatie volgens haar ongezond is voor haar, haar partner en haar kind. De studio waar zij wonen is te klein, er zijn vochtproblemen en er is geen aparte slaapkamer. Het college heeft aan de besluitvorming tot afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een persoonlijke noodsituatie als bedoeld in artikel 10b, derde lid, van de Huisvestingsverordening gemeente Arnhem 2020 (Huisvestingsverordening). Voor zover wel sprake zou zijn van een persoonlijke noodsituatie, acht het college [appellante] zelf verantwoordelijk voor het ontstaan van deze noodsituatie. Tot slot ziet het college geen aanleiding voor het toepassen van de hardheidsclausule.
Hoger beroep
2. [appellante] heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
Beoordeling van het hoger beroep
3. Op grond van artikel 10b, derde lid, van de Huisvestingsverordening kan het college een noodurgentieverklaring verstrekken aan een woningzoekende die zich in een persoonlijke noodsituatie bevindt als deze noodsituatie:
a. niet door betrokkene zelf is veroorzaakt of kon worden voorkomen, en
b. niet door betrokkene zelf kan worden opgelost, en
c. zodanig ernstig is dat het onverantwoord is deze langer dan vier maanden te laten voortbestaan, geteld vanaf het moment van behandeling van de aanvraag om een noodurgentieverklaring.
3.1. Op grond van artikel 24 van de Huisvestingsverordening is het college bevoegd om, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van bepalingen in de Huisvestingsverordening.
4. [appellante] heeft in hoger beroep, onder verwijzing naar foto’s, betoogd dat zij zich in een persoonlijke noodsituatie bevindt. De schimmel en vochtproblemen zijn een directe bedreiging voor haar gezin. Daarbij komt dat de verhuurder structureel weigert de problemen op te lossen. Zij heeft geen geld om het probleem zelf aan te pakken. Dit betoog slaagt niet. Dat [appellante] het moeilijk heeft met haar woonsituatie is invoelbaar. Met de rechtbank volgt de Afdeling echter het college in de conclusie dat het op de weg ligt van [appellante] om de verhuurder te verzoeken - en zonodig te sommeren - een oplossing te bewerkstelligen.
5. [appellante] heeft verder betoogd dat de hardheidsclausule had moeten worden toegepast. Dit betoog is onvoldoende onderbouwd. Dat [appellante] belemmeringen ervaart om op haar of haar kind betrekking hebbende medische gegevens te verkrijgen, komt voor haar rekening, nog daargelaten of die gegevens informatie bevatten waaruit blijkt dat de gezondheidsklachten veroorzaakt worden door de woning. Ook de verklaring van de wijkteamcoach kan [appellante] niet verder helpen, omdat uit de beschrijving van de woonsituatie niet kan worden geconcludeerd dat die situatie zo uitzonderlijk en schrijnend is dat zij op grond van de hardheidsclausule voorrang op andere woningzoekenden zou moeten krijgen. Ook uit de overige gedingstukken kan niet worden opgemaakt dat van een dergelijke situatie sprake is.
Conclusie
6. De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Duijvenbode, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Duijvenbode
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025
1081