202503906/1/R2 en 202503906/2/R2.
Datum uitspraak: 31 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Chaam, gemeente Alphen-Chaam,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank ZeelandWestBrabant van 26 mei 2025 in zaak nr. 24/6259 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam.
Procesverloop
Bij besluit van 22 november 2023 heeft het college [appellant] opgedragen de permanente bewoning van de recreatiewoning aan de [locatie] in Chaam te beëindigen en beëindigd te houden. Als hij dat niet doet, dan moet [appellant] € 20.000,- betalen.
Bij besluit van 24 juni 2024 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 mei 2025 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Ook heeft [appellant] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college en [partij] hebben beide een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op zitting behandeld op 23 oktober 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. T.J.A. Schillings, en het college, vertegenwoordigd door A. Maggan en mr. L. van Diggele, zijn verschenen. Verder is op zitting [partij] als partij gehoord.
Overwegingen
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Inleiding
2. [appellant] heeft zijn hoofdverblijf in een recreatiewoning in Chaam, terwijl dat niet is toegestaan (artikel 7.3 van de Beheersverordening Recreatieterreinen Alphen-Chaam). Het college heeft daarom [appellant] opgedragen om zijn hoofdverblijf te verplaatsen en daarvoor een zogenoemde ‘last onder dwangsom’ opgelegd. [appellant] is het daar niet mee eens, omdat hij vindt dat het college willekeurig handelt door niet tegen iedereen die permanent op het vakantiepark woont, handhavend op te treden.
2.1. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om tegelijkertijd met de uitspraak op het verzoek ook uitspraak te doen op het hoger beroep. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat daarvoor ook verder geen beletsel.
De voorzieningenrechter sluit aan bij het oordeel van de rechtbank
3. De rechtbank heeft gemotiveerd overwogen dat [appellant] zijn stelling dat het college in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur handelt door handhavend op te treden, niet nader heeft geconcretiseerd. De voorzieningenrechter kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 9.1-9.3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
3.1. Ook in hoger beroep heeft [appellant] dit niet nader geconcretiseerd door voorbeelden te noemen. Daarentegen heeft het college in reactie op het betoog dat het willekeurig zou handelen verschillende besluiten overgelegd waarin het handhavend heeft opgetreden tegen permanente bewoning van recreatiewoningen, ook op het park waar [appellant] woont. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft gehandeld door [appellant] een last onder dwangsom op te leggen.
3.2. De voorzieningenrechter bespreekt de hogerberoepsgrond dat inmiddels concreet zicht op legalisatie bestaat door het voornemen van de minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening om een instructieregel te maken die inhoudt dat een gemeente onder voorwaarden moet voorzien in het toestaan van bestaand gebruik van een recreatiewoning voor permanente bewoning niet inhoudelijk. [appellant] heeft dit namelijk niet tijdig bij de rechtbank als beroepsgrond aangevoerd. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich hier niet voor.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De voorzieningenrechter bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep wordt daarom afgewezen. Dit betekent dat de procedure over de last onder dwangsom is afgerond en [appellant] een andere woning moet zoeken voor zijn hoofdverblijf.
5. De begunstigingstermijn voor de last onder dwangsom verloopt op de dag van deze uitspraak. Om te voorkomen dat [appellant] na deze uitspraak direct deze dwangsom verbeurt, ziet de voorzieningenrechter wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb bij wijze van voorlopige voorziening de begunstigingstermijn te verlengen tot vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
6. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af;
III. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn, genoemd in het verlengingsbesluit van 11 juli 2025, kenmerk 1115064, en die is verbonden aan de in het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Alphen-Chaam van 22 november 2023, kenmerk 1047983, opgelegde last onder dwangsom wordt verlengd tot vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.M. Ahmady-Pikart, griffier.
w.g. Ravels
voorzieningenrechter
w.g. Ahmady-Pikart
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2025
638