202405275/1/A3.
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank NoordNederland van 12 juli 2024 in zaak nr. 23/2066 in het geding tussen:
[appellant]
en
Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv).
Procesverloop
Bij besluit van 8 november 2022 heeft het Uwv het inzageverzoek afgewezen.
Bij besluit van 3 april 2023 heeft het Uwv het door [appellant] gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan [appellant] een kopie verstrekt van de medische documenten waarin de persoonsgegevens van [appellant] voorkomen.
Bij besluit van 8 maart 2024 heeft het Uwv dit besluit in die zin gewijzigd, dat de grondslag voor het besluit is gelegen in de AVG en niet in de Wet open overheid.
Bij uitspraak van 12 juli 2024 heeft de rechtbank, voor zover van belang, het door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. S. de Vries, advocaat in Groningen, en het Uwv, vertegenwoordigd door mr. S. Praagman, zijn verschenen.
Het Uwv heeft, zoals afgesproken op de zitting, nadere stukken toegestuurd en onder verwijzing naar artikel 8:29, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis mag nemen van de stukken. [appellant] heeft de Afdeling al op de zitting toestemming als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb verleend om mede op grond van die stukken uitspraak te doen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft gevraagd om inzage in zijn door het Uwv verwerkte persoonsgegevens in medische stukken. Het Uwv heeft al voor het besluit van 8 november 2022 inzage gegeven en heeft bij het besluit van 3 april 2023 een kopie verstrekt van de medische documenten waarin de persoonsgegevens van [appellant] voorkomen.
Rechtbankuitspraak
2. De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat er nog persoonsgegevens zijn verwerkt in medische stukken die hij niet heeft ontvangen. Enkele in beroep genoemde documenten bleek [appellant] al in bezit te hebben, er is niet verzocht om informatie over met de huisarts gedeelde gegevens en omdat [appellant] heeft verzocht om inzage in verwerkte persoonsgegevens in medische stukken, hoefde het Uwv geen inzage te geven in het niet-medische rapport van 4 maart 2021 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. [appellant] kan contact opnemen met het Uwv om inzage te krijgen in niet-medische stukken. Verder heeft de rechtbank overwogen dat het inzagerecht uit artikel 15 van de AVG niet het recht omvat op het verkrijgen van duidelijkheid over welke (niet-)medische stukken al dan niet in andere procedures zijn betrokken. Tot slot heeft de rechtbank het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen. Niet is gebleken dat de door het Uwv verleende inzage in de persoonsgegevens op zichzelf bezien onvolledig of niet deugdelijk is geweest. De enkele stelling dat het Uwv in eerdere procedures onrechtmatig heeft gehandeld doet hier niet aan af.
Hoger beroep
3. [appellant] heeft de gronden van zijn hoger beroep zeer uitvoerig uiteengezet. Uit de artikelen 8:69 en 8:77 van de Awb volgt niet dat de Afdeling in haar uitspraak op alle aangevoerde argumenten afzonderlijk moet ingaan. Hoewel de Afdeling alle argumenten heeft bezien, zal zij zich hierna beperken tot de kern van de door [appellant] naar voren gebrachte gronden.
3.1. In de kern betoogt [appellant] dat hem ten onrechte geen inzage is gegeven in alle verwerkingen. Hoewel het rapport van 4 maart 2021 van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen medisch stuk is, had het Uwv gezien de eerdere inzageverzoeken volgens [appellant] moeten begrijpen dat hij ook dat stuk wilde inzien. Bovendien zijn er wel kopieën van andere rapporten van de arbeidsdeskundige toegezonden, waardoor de schijn is gewekt dat die rapporten onder de definitie van medische stukken vallen. Verder had de rechtbank een schadevergoeding moeten toekennen, omdat in WIA-procedures onduidelijk was welke stukken er waren gebruikt, [appellant] door deze procedures onder behandeling moest bij een GGZ-instelling en omdat de inzageprocedures tijdrovend en door gebrekkige administratie en digitalisering frustrerend waren. In zijn nadere stuk heeft [appellant] laten weten dat hij het Uwv in 2024 alsnog heeft verzocht om inzage in de niet-medische stukken. Op de bij brief van 4 juli 2024 ontvangen inventarislijst van de verstrekte kopieën van niet-medische stukken waarin persoonsgegevens zijn verwerkt staan enkele interne notities die niet zijn verstrekt. [appellant] vermoedt dat die notities toch te definiëren zijn als medische stukken. Op de zitting bij de Afdeling is afgesproken dat het Uwv die interne notities toestuurt zodat de Afdeling kan controleren of die interne notities inderdaad, zoals het Uwv stelt, niet-medische stukken betreffen en daarin dus geen inzage hoefde te worden gegeven naar aanleiding van onderhavig verzoek.
Beoordeling hoger beroep
4. Vooropgesteld moet worden dat het verzoek dat in deze procedure aan de orde is, ziet op inzage in de medische stukken van [appellant] die onder het Uwv berusten. Op andere stukken ziet dit verzoek dus niet. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 9 tot en met 9.2 en 11 tot en met 13.1 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. [appellant] heeft, nu zijn verzoek is beperkt tot inzage in de verwerkte persoonsgegevens in medische stukken, niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv nog persoonsgegevens in andere medische stukken heeft verwerkt waarin geen inzage is gegeven. De door het Uwv op verzoek van de Afdeling toegestuurde interne notities tot de datum van het inzageverzoek van 11 oktober 2022 bevatten geen medische informatie, zodat het Uwv daarin geen inzage hoefde te geven naar aanleiding van onderhavig verzoek. Omdat, zoals de rechtbank al heeft overwogen, geen sprake is van gebrekkige besluitvorming, bestaat verder geen aanleiding voor schadevergoeding. Zoals de rechtbank tot slot terecht heeft overwogen, omvat het inzagerecht niet het recht op het verkrijgen van duidelijkheid over welke (niet-)medische stukken al dan niet in andere procedure zijn betrokken door het Uwv.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
6. Het Uwv hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025
802