ECLI:NL:RVS:2025:5193

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
29 oktober 2025
Zaaknummer
202400185/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen wijzigingsplan Leeuwarden Woningbouw Potmarge op de Smedinglocatie

Op 29 oktober 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak over het wijzigingsplan "Wijzigingsplan Leeuwarden Woningbouw Potmarge op de ‘Smedinglocatie’". Het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden had op 12 september 2023 het wijzigingsplan vastgesteld, dat de bouw van 24 grondgebonden woningen mogelijk maakt op het perceel aan de Smedingstraat 2 t/m 48. De appellant, wonend op ongeveer 50 meter van de Smedinglocatie, betoogde dat de woningbouw in strijd is met de Ontwikkelingsvisie Potmarge en dat zijn woon- en leefklimaat onevenredig zou worden aangetast. De Afdeling heeft de beroepsgronden van de appellant besproken en geconcludeerd dat het college bevoegd was om het wijzigingsplan vast te stellen. De Afdeling oordeelde dat de bezwaren van de appellant niet opgingen, omdat het college de wijzigingsbevoegdheid correct had toegepast en de belangen van de appellant voldoende waren meegewogen. De uitspraak bevestigde dat het wijzigingsplan niet in strijd was met de geldende wet- en regelgeving, en dat de appellant geen gronden had aangevoerd tegen de omgevingsvergunning die op 25 oktober 2023 was verleend. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202400185/1/R3.
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna samen en in enkelvoud: [appellant]), wonend in Leeuwarden,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 september 2023 heeft het college het wijzigingsplan "Wijzigingsplan Leeuwarden Woningbouw Potmarge op de ‘Smedinglocatie’" vastgesteld.
Bij besluit van 25 oktober 2023 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van 24 grondgebonden woningen op het perceel aan de Smedingstraat 2 t/m 48 in Leeuwarden (hierna ook:
de Smedinglocatie).
De besluiten zijn met toepassing van de gemeentelijke coördinatieregeling van artikel 3.30 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt.
Tegen deze besluiten heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 juni 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. J.J. Hengst en P. Jager, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij] vertegenwoordigd door mr. dr. M. Klijnstra en [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een wijzigingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
Het ontwerpwijzigingsplan is op 15 december 2022 ter inzage gelegd en de aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 6 juli 2022. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wro, de Crisis- en herstelwet en de Wabo, zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Omschrijving van de besluiten en de belangen van [appellant]
2.       Het wijzigingsplan en de omgevingsvergunning maken de bouw van 24 grondgebonden woningen mogelijk op het perceel aan de Smedingstraat 2 t/m 48. Op dit perceel bevonden zich vroeger kassen. Op grond van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Achter de Hoven" heeft het wijzigingsplangebied de enkelbestemming "Bedrijf - Kwekerijbedrijf" en de gebiedsaanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 1". Met het wijzigingsplan wordt die bestemming omgezet naar de bestemmingen "Wonen", "Groen", "Verkeer - Verblijfsgebied" en "Water". Hiervoor heeft het college gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 27.1 van de regels van het bestemmingsplan (hierna: de regels van het moederplan).
3.       Ten oosten van de Smedinglocatie bevindt zich het woonzorgcentrum Parkhoven. Ten westen van het plangebied bevindt zich aan de straat De Tuinderij een woonwagenterrein. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan het Potmargepaad, dat over de oever van de rivier Potmarge loopt.
Ten zuidoosten van de Smedinglocatie worden 44 appartementen ontwikkeld op de locatie Parkhove (hierna: de Parkhovelocatie). De ontwikkeling van deze beide locaties wordt door het college als één project beschouwd, dat bekend staat onder de naam "Potmargepark’’.
[partij] is de ontwikkelaar van beide projecten.
4.       [appellant] woont aan [locatie] op ongeveer 50 m van de Smedinglocatie. Hij betoogt dat de woningbouw in strijd is met de Ontwikkelingsvisie Potmarge (hierna: de Potmargevisie) en vreest dat zijn woon- en leefklimaat als gevolg van de ontwikkelingen onevenredig wordt aangetast.
Opzet van de uitspraak
5.       Hieronder zal de Afdeling eerst de beroepsgronden bespreken die betrekking hebben op het wijzigingsplan (overwegingen 6 - 19). Daarna komen de beroepsgronden aan de orde die betrekking hebben op de verleende omgevingsvergunning (overweging 20). Aan het einde van de uitspraak staat de conclusie (overwegingen 21 en 22).
Het wijzigingsplan
Toetsingskader
6.       Met het bestaan van de wijzigingsbevoegdheid in een bestemmingsplan mag de planologische aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarover de wijzigingsbevoegdheid gaat in beginsel als een gegeven worden beschouwd, als is voldaan aan de in het bestemmingsplan gestelde wijzigingsvoorwaarden. Dit neemt niet weg dat het bij het vaststellen van een wijzigingsplan gaat om een bevoegdheid en niet om een plicht. Het feit dat is voldaan aan de wijzigingsvoorwaarden die in een bestemmingsplan zijn opgenomen, doet niets af aan de plicht van het college van burgemeester en wethouders om in de besluitvorming over de vaststelling van een wijzigingsplan ook na te gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming gerechtvaardigd is.
Wijzigingsbevoegdheid uit het moederplan
7.       Artikel 27.1, aanhef en onder l, van de regels van het moederplan luidt:
"Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat: [...]
l. de gronden worden bestemd voor wonen in combinatie met verblijfsgebied en groen en water, met dien verstande dat
1.       deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1';
2.       grondgebonden woningbouw mag worden gerealiseerd;
3.       de woningbouw in het gebied wordt ontsloten via de bestaande route naar het woonwagencentrum (deze route zal hiertoe worden aangepast);
4.       de woonbebouwing compact zal zijn en met de voorgevel - zonder voortuinen - gericht naar de oost-, zuid- en westzijde van het gebied;
5.       bebouwing in 2 bouwlagen is toegestaan, al dan niet voorzien van een kap;
6.       het parkeren zal plaatsvinden aan de achterzijde van de woningen, aansluitend op de ontsluitingsroute; […]"
Zienswijzen
8.       [appellant] betoogt dat de wijze waarop het college zijn reacties ten aanzien van de ontwikkelingen aan de Parkhovelocatie en de Smedinglocatie heeft behandeld, onzorgvuldig is geweest. [appellant] heeft op meerdere momenten uiteengezet waarom de plannen in strijd zijn met de Potmargevisie. Het college is ten onrechte niet ingegaan op deze inhoudelijke gronden. Dat had het college wel moeten doen, omdat de Potmargevisie een formeel toetsingskader is, volgens [appellant]. Dat dit zo is, blijkt ook uit paragraaf 2.3 van de plantoelichting, waarin de ‘Ontwikkelvisie Potmarge 2007’ is opgenomen als gemeentelijk ruimtelijk en planologisch beleidskader waaraan getoetst wordt. Bij de informatiebijeenkomst van 10 juni 2021 heeft de gemeente zich nog op het standpunt gesteld dat de plannen naadloos aansluiten bij de Potmargevisie. Het is dan ook niet acceptabel dat het college niet inhoudelijk heeft gereageerd op deze bezwaren van [appellant].
8.1.    De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door de wijze waarop het college met de zienswijzen van [appellant] is omgegaan. Zoals hierna onder 18.2 wordt overwogen, bevat de Potmargevisie geen harde uitgangspunten waaraan de ontwikkeling moet voldoen of waaraan het moet worden getoetst. Dat het college niet inhoudelijk is ingegaan op alle punten waarop het plan volgens [appellant] in strijd is met de Potmargevisie, maakt daarom niet dat het college onzorgvuldig is omgegaan met zijn reacties op het wijzigingsplan of dat het college zijn zienswijze onvoldoende in zijn besluitvorming heeft betrokken. De Afdeling ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college in strijd met het motiveringsbeginsel heeft gehandeld door de zienswijzen van [appellant] samengevat weer te geven. Daartoe overweegt de Afdeling dat artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht zich daar niet tegen verzet. Voor een voldoende motivering is het niet nodig dat op elk argument afzonderlijk wordt ingegaan. Niet is gebleken dat de bezwaren of argumenten van [appellant], dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de Potmargevisie, niet in de overwegingen zijn betrokken.
Verder overweegt de Afdeling dat in paragraaf 2.3 van de plantoelichting is toegelicht hoe voor het wijzigingsplan relevant beleid is betrokken bij de vaststelling van dit plan. De Potmargevisie is één van deze beleidsstukken. Maar dat het college heeft toegelicht hoe de Potmargevisie bij de vaststelling van het plan is betrokken, maakt niet dat het een ruimtelijk en planologisch beleidskader is waaraan het plan moet worden getoetst.
Het betoog slaagt niet.
De wijzigingsbevoegdheid
9.       [appellant] betoogt dat het college niet bevoegd was om het wijzigingsplan vast te stellen, omdat het niet binnen de aan hem toegekende wijzigingsbevoegdheid van artikel 27.1, aanhef en onder l, van de regels van het moederplan is gebleven.
- Bouwvlak
10.     [appellant] voert daartoe aan dat het wijzigingsplan ten onrechte bebouwing buiten het bouwvlak, behorende bij de bestemming "Bedrijf - Kwekerijbedrijf", mogelijk maakt. Dit is in strijd met artikel 4.2.1, onder a en b, van de regels van het moederplan. De stelling van het college dat de bouwgrenzen niet relevant zijn, omdat gebruik is gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid, is onjuist. Zo was een ander bouwplan uit 2015 op de locatie Parkhove in strijd met de regels van het moederplan, omdat de nieuwbouw deels buiten het bouwvlak viel. Dat is in dit geval ook zo.
10.1.  In artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wro is de bevoegdheid geregeld om "het plan" te wijzigen. De wijzigingsbevoegdheid van artikel 27.1, aanhef en onder l, strekt ertoe om aan de gronden waarop de bestemming "Bedrijf - Kwekerijbedrijf" rust, de bouw van meerdere woningen mogelijk te maken. De wijzigingsvoorwaarden verzetten zich er niet tegen dat ten behoeve hiervan het bestaande bouwvlak dat aan de gronden met de bedrijfsbestemming was toegekend, wordt gewijzigd. De vergelijking van [appellant] met het bouwplan uit 2015, gaat niet op, omdat het college toen géén wijzigingsplan had vastgesteld, zodat dat bouwplan moest worden getoetst aan de regels van het moederplan. In dit geval moet het bouwplan worden getoetst aan het wijzigingsplan.
Het betoog slaagt niet.
- Groen
11.     Volgens [appellant] maakt het wijzigingsplan ten onrechte meer mogelijk op de voor "Groen" aangewezen gronden dan de regels van het moederplan. Op grond van artikel 7.1 van de regels van het moederplan waren de voor "Groen" aangewezen gronden alleen bestemd voor voet- en fietspaden, met de daarbij behorende verhardingen. Artikel 3.1 van het wijzigingsplan staat ten onrechte toe dat daar ook ontsluitingswegen, in- en uitritten, wegen, straten, en aanleggelegenheid mogelijk worden gemaakt. Op de voor "Groen" aangewezen gronden zouden alleen paden aangelegd mogen worden. Verder is de bepaling innerlijk tegenstrijdig, omdat enerzijds parkeervoorzieningen worden toegestaan onder artikel 3.1, aanhef en onder b, van het wijzigingsplan, maar deze anderzijds niet zijn toegestaan op grond van artikel 3.1, aanhef en g.
11.1.  Artikel 3.1 van het wijzigingsplan luidt:
"De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a.       groenvoorzieningen;
b.       parkeervoorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein';
c.       wateropvanggebied of wadi's;
met de daarbij behorende:
d.       ontsluitingswegen;
e.       oevers en kaden;
f.        in- en uitritten;
g.       verhardingen, niet zijnde parkeervoorzieningen;
h.       wegen, straten en paden;
i.        waterlopen- en partijen, sloten, bermen, beplanting;
j.        aanleggelegenheid;
k.       speelvoorzieningen;
l.        nutsvoorzieningen;
m.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde."
11.2.  Met artikel 3.1 van het wijzigingsplan is beoogd om binnen de bestemming "Groen" ook parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen, wegen, straten en paden toe te staan. Het college heeft de wijzigingsbevoegdheid hiervoor kunnen benutten. Artikel 27.1, aanhef en onder l, van de regels van het moederplan staat er namelijk niet aan in de weg dat de groenbestemming in het wijzigingsplan, anders dan de groenbestemming in het moederplan, ook parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen, wegen, straten en paden toestaat. Daartoe overweegt de Afdeling dat artikel 27.1, aanhef en onder l, aanhef, van de regels van het moederplan de gebruiksdoeleinden weergeeft die mogelijk kunnen worden gemaakt in het wijzigingsplan. Het college kan de gronden wijzigen voor de gebruiksdoeleinden wonen in combinatie met verblijfsgebied, groen en water. Uit artikel 27.1, aanhef en onder l, aanhef, van de regels van het moederplan volgt niet dat de gronden moeten worden gewijzigd in de bestemmingen "Wonen", "Verkeer - Verblijfsgebied", "Groen" en "Water" uit het moederplan. Het begrip ‘groen’ in de wijzigingsbevoegdheid is daarmee niet bedoeld als een verwijzing naar de bestemmingsomschrijving van "Groen" uit artikel 7.1 van het moederplan. Daarnaast volgt uit artikel 27.1, aanhef en onder l, sub 3 en sub 6, van de regels van het moederplan dat beoogd is om ontsluitingsroutes en parkeervoorzieningen binnen het wijzigingsplan mogelijk te maken. Gelet hierop ziet de Afdeling dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat met het wijzigingsplan niet binnen de wijzigingsbevoegdheid van artikel 27.1, aanhef en onder l, van het moederplan is gebleven, omdat binnen de bestemming "Groen" ook parkeervoorzieningen, ontsluitingswegen, wegen, straten en paden zijn toegestaan.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
11.3.  [appellant] betoogt ten onrechte dat artikel 3.1 van het wijzigingsplan innerlijk tegenstrijdig is, omdat het enerzijds parkeervoorzieningen toestaat en anderzijds uitsluit. Op grond van
artikel 3.1, aanhef en onder b, van het wijzigingsplan zijn namelijk alleen parkeervoorzieningen toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘parkeerterrein’. Dit is niet tegenstrijdig met artikel 3.1, aanhef en onder g, dat verhardingen, niet zijnde parkeervoorzieningen, toestaat.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
De wijzigingsvoorwaarden
12.     [appellant] betoogt dat het wijzigingsplan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden van artikel 27.1, aanhef en onder l, van de regels van het moederplan. Hij voert daartoe aan dat niet is voldaan aan de volgende voorwaarden: de woonbebouwing zal compact zijn; bebouwing is toegestaan in 2 bouwlagen; en het parkeren zal plaatsvinden aan de achterzijde van de woningen, aansluitend op de ontsluitingsroute.
- Compacte bebouwing
13.     [appellant] betoogt dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 27.1, aanhef en onder l, sub 4, van de regels van het moederplan. Er is namelijk geen sprake van compacte woonbebouwing, maar van woonbebouwing die de Smedinglocatie maximaal opvult. Omdat in het bestemmingsplan het begrip "compact" niet is gedefinieerd, moet worden teruggegrepen op de Potmargevisie. Hoewel daarin ook geen definitie van "compact" wordt gegeven, blijkt uit het model wel hoe de woonbebouwing vormgegeven zou moeten worden. Het wijzigingsplan wijkt op de volgende manieren af van dat model: met het wijzigingsplan worden 24 woningen mogelijk gemaakt, in plaats van 14; de woonbebouwing aan de westzijde wordt gerealiseerd aan het woonwagenterrein, zonder open ruimte; de grenzen van het bouwvlak uit het bestemmingsplan worden overschreden; en het bouwplan maakt een groter bebouwd oppervlakte mogelijk dan wat op grond van de Potmargevisie is toegestaan.
13.1.  [appellant] betoogt ten onrechte dat het college niet bevoegd was om het wijzigingsplan vast te stellen, omdat niet zou worden voldaan aan de voorwaarde in artikel 27.1, aanhef en onder l, sub 4, van de regels van het moederplan. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat sprake is van compacte bebouwing gelet op de kleine achtertuinen en de aanzienlijke toename van openbaar groen. Verder overweegt de Afdeling dat artikel 27.1, aanhef en onder l, sub 4, van de regels van het moederplan geen maximum voorschrijft van 14 woningen, zodat het wijzigingsplan daar niet mee in strijd is. Hetzelfde geldt voor de positionering van de woonbebouwing ten opzichte van het woonwagenterrein en de grenzen van het bouwvlak. Voor de invulling van "compacte woonbebouwing" hoeft het college niet terug te grijpen op de Potmargevisie. Verder overweegt de Afdeling dat het bouwvlak waar [appellant] naar verwijst, alleen betrekking heeft op de enkelbestemming "Bedrijf - Kwekerijbedrijf". Deze bouwgrenzen zijn niet relevant, omdat met het wijzigingsplan binnen de grenzen van de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 1' is gebleven.
Het betoog slaagt niet.
- Bouwhoogte
14.     [appellant] voert verder aan dat de woonbebouwing niet voldoet aan de voorwaarde in artikel 27.1, aanhef en onder l, sub 5, van de regels van het moederplan, inhoudende dat bebouwing in 2 lagen is toegestaan, al dan niet voorzien van een kap. Omdat geen maximale bouwhoogte is vermeld, moet worden teruggegrepen op de Potmargevisie, volgens [appellant]. Daaruit blijkt dat de maximale bouwhoogte op de Smedinglocatie 7 m bedraagt. Weliswaar blijkt uit de bouwtekening bij de aanvraag omgevingsvergunning dat de maximale hoogte van de woningen 6,779 m bedraagt, maar het wijzigingsplan staat een maximale hoogte van 8 m toe.
14.1.  [appellant] betoogt ten onrechte dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 27.1, aanhef en onder l, sub 5, van de regels van het moederplan. Uit de verbeelding bij het wijzigingsplan blijkt dat de maximale bouwhoogte van de woningen 8 m bedraagt. Met deze maximale bouwhoogte is het niet mogelijk om meer dan 2 bouwlagen als bedoeld in artikel 1.18 van de regels van het moederplan te bouwen. Aan de voorwaarde dat bebouwing in 2 bouwlagen is toegestaan, wordt daarom voldaan.
Het betoog slaagt niet.
- Parkeren
15.     [appellant] voert aan dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 27.1, aanhef en onder l, sub 6, van de regels van het moederplan, inhoudende dat parkeren zal plaatsvinden aan de achterzijde van de woningen, aansluitend op de ontsluitingsroute. De regels van het moederplan geven geen definitie voor ‘achterzijde’ en ‘ontsluitingsroute’. Het college heeft ten onrechte gegoocheld met begrippen ‘tuinzijde’, ‘voorkant’ en ‘achterzijde’ van de woningen. Zo kan geen sprake zijn van ‘tuinzijde’ bij de woningen, omdat die geen tuin hebben. De ontwikkeling moet zo worden aangepast dat parkeren aan de achterzijde van de woningen en aansluitend op de ontsluitingsweg aan de noordzijde van de Smedinglocatie plaatsvindt.
15.1.  In de plantoelichting wordt onder 3.2 vermeld dat de bebouwing gekenmerkt wordt door meerdere verspringingen in de rooilijn. Aan de ‘achterzijde’ van de woningen is sprake van een collectief ingericht erf waar ruimte is voor parkeren. Deze ruimte is overwegend stenig ingericht en staat daarmee in groot contrast met de ‘groene’ voorkant. De toegang tot de woningen vindt plaats via deze achterzijde. De stedenbouwkundige voorkant van de woningen is gericht op groen.
15.2.  [appellant] betoogt ten onrechte dat niet wordt voldaan aan de voorwaarde in artikel 27.1, aanhef en onder l, sub 6, van de regels van het moederplan dat het parkeren aan de achterzijde van de woningen en aansluitend op de ontsluitingsroute plaatsvindt. Daartoe overweegt de Afdeling als volgt.
Van de noordwestelijke tot de oostelijke kant van het plangebied is een strook grond bestemd als "Verkeer - Verblijfsgebied". Deze ontsluitingsroute slaat in het oosten van het plangebied af naar het zuiden, richting de Potmarge. Aan beide kanten van de ontsluitingsroute grenzen gronden met de bestemming "Groen" en de functieaanduiding "parkeerterrein". In het meest oostelijke deel van het plangebied is ook een strook grond gelegen waaraan de bestemming "Groen" en de functieaanduiding "parkeerterrein" is toegekend. Deze strook grond loopt, parallel aan de ontsluitingsroute, richting de Potmarge. Ten westen van deze weg ligt het derde en, met maximaal 7 woningen, het kleinste bouwvlak. De trapsgewijze rooilijn van dit bouwvlak is gericht op deze ontsluitingsroute. Tussen het bouwvlak en de ontsluittingsroute is ook een strook grond aangeduid als "parkeerterrein". Aan de oostelijke kant van de ontsluitingsroute zijn ook als parkeerterrein aangeduide gronden gelegen. In de plantoelichting wordt vermeld dat de stedenbouwkundige voorkant is gericht op groen. Dat is voor het meest oostelijke bouwvlak de kant met de rechte rooilijn. Van de middelste en de oostelijke rij woningen is de stedenbouwkundige voorkant, dus met de rechte rooilijn, gericht op de bestemming "Groen". Van de westelijke rij woningen is de voorkant gericht op de bestemming "Water". Voor alle drie de bouwvlakken geldt grotendeels dat alleen vanuit de trapsgewijze rooilijn, dus de ‘achterzijde’ van de woningen, zicht is op de ontsluitingsroute. Alleen de woningen van het middelste en het oostelijke bouwvlak die het dichtst bij de ontsluitingsroute liggen, hebben vanuit de stedenbouwkundige voorkant vanuit een bepaalde hoek wellicht zicht op twee als parkeerterrein aangeduide stukken grond. Gelet op het bovenstaande heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat parkeren aan de achterzijde van de woningen en aansluitend op de ontsluitingsroute plaatsvindt.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie over de wijzigingsbevoegdheid
16.     Gelet op het voorgaande is de conclusie dat het college bevoegd was om het wijzigingsplan vast te stellen en dat met het wijzigingsplan binnen de wijzigingsbevoegdheid van artikel 27.1, aanhef en onder l, van de regels van het moederplan wordt gebleven.
Water
17.     [appellant] betoogt dat het wijzigingsplan ten onrechte een afwijkingsmogelijkheid bevat op grond waarvan met een omgevingsvergunning steigers, vlonders en plankieren mogen worden gebouwd. Aan de toetsingscriteria in artikel 5.3.2 van het wijzigingsplan is ten onrechte niet de voorwaarde verbonden dat de afwijkingsmogelijkheid uitsluitend mag worden toegepast als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke waterstructuur van de Potmarge. Dit was wel als voorwaarde opgenomen in artikel 16.4.3 van de regels van het moederplan.
17.1.  Het betoog slaagt niet. Het college heeft zich op het standpunt mogen stellen dat het wijzigingsplan geen onevenredige afbreuk doet aan de karakteristieke waterstructuur van de Potmarge door de eventuele aanleg van steigers, vlonders en plankieren. Het plangebied van het wijzigingsplan bevindt zich namelijk, anders dan bij het plangebied van het bestemmingsplan, buiten de monumentale Potmarge. De steigers, vlonders en plankieren die met de afwijkingsmogelijkheid van
artikel 5.3.1 van het wijzigingsplan kunnen worden gerealiseerd zijn bedoeld voor een waterpartij ten noorden van het Potmargepaad.
Potmargevisie
18.     [appellant] betoogt dat het college het wijzigingsplan ten onrechte niet heeft getoetst aan de Potmargevisie. Het college had moeten toetsen of het wijzigingsplan aansluit bij de illustraties uit de visie en of de afwijkingen daarvan in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening.
18.1.  De Potmargevisie is op 18 juni 2007 vastgesteld met als doel het vaststellen van een ontwikkelingsvisie voor de herinrichting van het Potmargegebied. Per deelgebied, in de Potmargevisie "rakken" genoemd, worden eventuele inrichtingen en bebouwingsmogelijkheden van de gronden weergegeven door middel van modellen. In de vlekkenkaart en de bijbehorende beschrijving wordt de essentie van de ontwikkelingsvisie vastgesteld. Deze vormden het uitgangspunt voor een nieuw bestemmingsplan voor dit gebied, en gaven aan onder welke condities de gemeente bereid was planologische medewerking te verlenen aan initiatieven van de verschillende perceeleigenaren. Deze voorwaarden zijn voor de Smedinglocatie vertaald naar artikel 27.1, aanhef en onder l, van de regels van het moederplan.
18.2.  In wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college het wijzigingsplan niet had mogen vaststellen omdat niet is getoetst aan de Potmargevisie. Anders dan [appellant] betoogt, bevat de Potmargevisie geen harde uitgangspunten waaraan de ontwikkeling moet voldoen. Voor zover het wijzigingsplan al op enig punt afwijkt van de Potmargevisie, slaagt het betoog al daarom niet.
Het betoog slaagt niet.
Eindconclusie wijzigingsplan
19.     De betogen die betrekking hebben op het wijzigingsplan slagen niet. Er is geen grond om tot vernietiging van het door het college vastgestelde wijzigingsplan "Wijzigingsplan Leeuwarden - Woningbouw Potmarge op de ‘Smedinglocatie’" over te gaan. Het beroep, voor zover gericht tegen het wijzigingsplan, is ongegrond.
De omgevingsvergunning
20.     [appellant] heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen het besluit van 25 oktober 2023. Zijn beroep, voor zover gericht tegen dit besluit, is daarom ongegrond.
Conclusie
21.     Het beroep is ongegrond.
22.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, en mr. H.G. Sevenster en mr. J. Gundelach, leden, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Arneri, griffier.
w.g. Knol
voorzitter
w.g. Arneri
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025
1010