202503234/1/R4.
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Rotterdam,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 2 mei 2025 heeft het college zijn beslissing om op 21 april 2025 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Rotterdam 2009 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 192,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 22 mei 2025 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 oktober 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. S. Ercan, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een platte kartonnen doos met daarbij papierafval en plastic verpakkingsmateriaal die op 21 oktober 2025 zijn aangetroffen naast een ondergrondse papiercontainer ter hoogte van het [locatie] in Rotterdam. Het college is ervan uitgegaan dat [appellant] dit afval verkeerd heeft aangeboden, omdat zijn naam en adresgegevens op het verpakkingsmateriaal staan. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] het afval verkeerd heeft aangeboden door dit naast de ondergrondse papiercontainer te plaatsen. Het college heeft hem dan ook terecht als overtreder aangemerkt.
2. [appellant] vindt het niet terecht dat de kosten voor de toepassing van bestuursdwang voor zijn rekening komen. Hij voert aan dat het niet mogelijk was om zijn afval op de gebruikelijke wijze te deponeren in een papiercontainer. De dichtstbijzijnde papiercontainer was vol. Ook de ondergrondse papiercontainer ter hoogte van het [locatie] was vol. Om vervuiling te voorkomen heeft [appellant] het afval daarom netjes verpakt in een kartonnen doos en deze naast de ondergrondse papiercontainer geplaatst. Volgens [appellant] was het absoluut niet zijn bedoeling om de regels te overtreden.
2.1. In artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de toepassing van bestuursdwang op kosten van de overtreder geschiedt, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen lasten behoren te komen.
2.2. Het bedrag van € 192,00 dat het college voor rekening van [appellant] heeft gebracht, is geen boete maar betreft de kosten die het college heeft gemaakt voor het verwijderen van het afval. Doordat [appellant] dit verkeerd heeft aangeboden, heeft het college die kosten moeten maken. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. De door [appellant] gestelde omstandigheid dat de dichtstbijzijnde papiercontainer en die ter hoogte van het [locatie] vol waren, ontsloeg hem niet van zijn verplichting om zijn afval op juiste wijze ter inzameling aan te bieden, bijvoorbeeld op een ander moment nadat de container was geleegd, of bij een andere container.
Gelet hierop geeft wat [appellant] aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat de kosten van de toegepaste bestuursdwang niet voor zijn rekening behoren te komen.
Het betoog slaagt niet.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.H.A. Knol, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Huussen, griffier.
w.g. Knol
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Huussen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025
1070