ECLI:NL:RVS:2025:518

Raad van State

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
12 februari 2025
Zaaknummer
202105809/1/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit over maatwerkvoorschriften voor geluidshinder van industriële inrichting

Op 12 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een appellant tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland. Het college had op 25 november 2019 maatwerkvoorschriften vastgesteld voor de inrichting van Bema Kunststoffen B.V. aan de Deltastraat 14 in Zierikzee, waarbij hogere geluidgrenswaarden voor de nachtperiode waren vastgesteld. De appellant, die op ruim 1 km afstand van de inrichting woont, maakte bezwaar tegen dit besluit, omdat hij het niet eens was met de hogere geluidgrenswaarde en vond dat er ook een voorschrift voor laagfrequent geluid had moeten worden vastgesteld.

Het college verklaarde het bezwaar van de appellant niet-ontvankelijk, omdat hij volgens hen geen belanghebbende was. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van de appellant ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State. Tijdens de zitting op 22 januari 2025 werd de zaak behandeld, waarbij de appellant en het college vertegenwoordigd waren door hun advocaten.

De Raad van State oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant geen belanghebbende was bij het besluit van 25 november 2019. De Afdeling bevestigde dat er geen bewijs was dat de inrichting van Bema de bron was van de door de appellant ervaren hinder van laagfrequent geluid. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Het college was niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202105809/1/R4.
Datum uitspraak: 12 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B] (hierna samen in enkelvoud: [appellant]), beiden wonend in Zierikzee, gemeente Schouwen-Duiveland,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 30 juli 2021 in zaak nr. 20/6117 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland.
Procesverloop
Bij besluit van 25 november 2019 heeft het college maatwerkvoorschriften als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit) vastgesteld voor de inrichting van Bema Kunststoffen B.V. aan de Deltastraat 14 in Zierikzee.
Bij besluit van 17 maart 2020 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 30 juli 2021 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak gevoegd met zaak nr. 202203355/1/R4 op een zitting behandeld op 22 januari 2025, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Sol, D.H.B. Voorwerk en ing. F.P.J. van Giels, zijn verschenen. Na de zitting zijn de zaken gesplitst.
Overwegingen
Overgangsbepaling inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet, de Invoeringswet Omgevingswet en het Invoeringsbesluit Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een besluit tot het stellen van maatwerkvoorschriften is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 8.1.5, tweede lid, van het Invoeringsbesluit Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt.
De aanvraag tot het stellen van de maatwerkvoorschriften is ingediend op 21 oktober 2019. Dat betekent dat in dit geval het recht, waaronder de Wet milieubeheer en het Activiteitenbesluit, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2.       Bema exploiteert aan de Deltastraat 14 in Zierikzee een inrichting voor het ontwerp en de productie van kunststof producten door middel van thermoplastisch spuitgietwerk. De inrichting ligt op het gezoneerd industrieterrein "Zuidhoek".
Bij het besluit van 25 november 2019 heeft het college op verzoek van Bema bij maatwerkvoorschrift andere waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vastgesteld dan de in artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit opgenomen waarden. Op één referentiepunt op een afstand van 50 m vanaf de grens van de inrichting is een hogere geluidgrenswaarde vastgesteld in de nachtperiode. Voor het overige zijn enkele lagere geluidgrenswaarden vastgesteld.
[appellant] woont aan de [locatie] in Zierikzee, hemelsbreed op ruim 1 km afstand van de inrichting van Bema. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 november 2019, omdat hij het niet eens is met de vastgestelde hogere geluidgrenswaarde in de nachtperiode en omdat het college volgens hem ook een voorschrift had moeten vaststellen ter beperking van laagfrequent geluid.
Bij het besluit van 17 maart 2020 heeft het college het bezwaar van [appellant] niet-ontvankelijk verklaard. Volgens het college is [appellant] geen belanghebbende bij het besluit van 25 november 2019.
De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, omdat naar haar oordeel het college hem terecht niet als belanghebbende heeft aangemerkt.
Het hoger beroep
3.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij geen belanghebbende is bij het besluit van 25 november 2019 tot het stellen van de maatwerkvoorschriften voor de inrichting van Bema, omdat hij er naar het oordeel van de rechtbank niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij ter plaatse van zijn perceel feitelijke gevolgen van enige betekenis zal ondervinden van dat besluit. Hij stelt dat hij in zijn woning hinder ondervindt van laagfrequent geluid en gaat ervan uit dat dat geluid afkomstig is van het industrieterrein "Zuidhoek" en de daarop gelegen inrichting van Bema. Volgens hem blijkt uit een groot aantal door hem overgelegde stukken, waaronder een analyse van Peutz van 10 oktober 2017 van een meetverslag van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant van 7 oktober 2016, dat in zijn woning sprake is van geobjectiveerde hinder door laagfrequent geluid. Volgens hem is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat het college onderzoek had moeten doen naar de bron of bronnen daarvan en legt de rechtbank de verantwoordelijkheid voor het ontbreken van dat onderzoek ten onrechte bij hem.
3.1.    De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 2 en 3 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
De Afdeling voegt daaraan nog toe dat [appellant] met deze procedure niet kan bereiken wat hij wil, namelijk dat onderzoek wordt gedaan naar de bron van het laagfrequent geluid waarvan hij in zijn woning hinder ondervindt. Het besluit van 25 november 2019 over de inrichting van Bema, dat ten grondslag ligt aan deze procedure, geeft geen aanleiding voor het doen van dat onderzoek, omdat er geen aanknopingspunten zijn dat die inrichting de bron is.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
4.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. Kors, griffier.
w.g. Blomberg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kors
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 februari 2025
687-1098