202404332/1/A2.
Datum uitspraak: 27 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 mei 2024 in zaak nr. 23/59 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Nationale ombudsman.
Openbare zitting gehouden op 27 oktober 2025 om 10:00 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. J.Th. Drop, voorzitter
Staatsraad mr. C.C.W. Lange, lid
Staatsraad mr. W. den Ouden, lid
griffier: mr. R.J.R. Hazen
jurist: mr. J.R. van Asselt
Verschenen:
De Nationale ombudsman, vertegenwoordigd door mr. L.L. Scheppink.
====================================
Bij besluit van 18 augustus 2022 heeft de Nationale ombudsman een zevental documenten geheel dan wel gedeeltelijk openbaar gemaakt.
Bij besluit van 23 november 2022 heeft de Nationale ombudsman het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 30 mei 2024, waarin het door [appellant] tegen het besluit van 23 november 2022 ingestelde beroep ongegrond is verklaard.
Beslissing:
De Afdeling verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Gronden:
1. De aangevallen uitspraak is verzonden op 30 mei 2024, zodat de termijn voor het indienen van een hogerberoepschrift op grond van artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, gelezen in verbinding met artikel 6:24, van de Awb, is begonnen op 31 mei 2024 en geëindigd op 11 juli 2024. Omdat het hogerberoepschrift is gedagtekend op 12 juli 2024 en diezelfde dag via het digitaal loket bij de Afdeling is binnengekomen, heeft [appellant] de termijn voor het instellen van hoger beroep overschreden.
2. Vanwege de te late indiening van het hogerberoepschrift is het hoger beroep in beginsel niet-ontvankelijk. Op grond van artikel 6:11 van de Awb, gelezen in verbinding met artikel 6:24, blijft niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep echter achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. Bij brief van 15 september 2025 heeft de griffier [appellant] in de gelegenheid gesteld om schriftelijk voor de zitting of mondeling op de zitting feiten en omstandigheden te stellen die met zich brengen dat aanleiding bestaat voor toepassing van artikel 6:11 van de Awb.
4. [appellant] heeft op 15 oktober 2025 een reactie ingediend. Zijn stelling dat de in de Awb gegeven regeling van de termijn voor het instellen van hoger beroep onduidelijk is, is geen bijzondere omstandigheid, op grond waarvan kan worden aangenomen dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Daar komt bij dat [appellant] zijn stukken ondertekent met de titel meester (mr.) en dat hij naar eigen zeggen tientallen, ook bestuursrechtelijke, procedures heeft gevoerd.
5. De Nationale ombudsman hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. Hazen
griffier
452-1175