ECLI:NL:RVS:2025:5152
Raad van State
- Hoger beroep
- J.H. van Breda
- B.P. Vermeulen
- B. Meijer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen intrekking verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 september 2024 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Deze intrekking vond plaats op 2 juni 2022. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van appellant op 23 oktober 2023 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en dat er geen gronden waren om het beroep van appellant te honoreren. In hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, omdat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel is gekomen. De Afdeling nam de motivering van de rechtbank over en concludeerde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De beslissing van de Afdeling was dat het hoger beroep ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.