ECLI:NL:RVS:2025:5098

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
202401767/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake verzoek om inzage op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 maart 2024. De zaak betreft een verzoek om inzage dat door het college van burgemeester en wethouders van Ommen op 15 augustus 2022 is toegewezen, waarbij echter gegevens zijn weggelakt. [appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het college en heeft verzocht om een hoorzitting, die aanvankelijk was gepland op 9 november 2022. Vanwege een verzoek om uitstel van [appellante] is de hoorzitting verplaatst naar 11 januari 2023. Het college heeft op 7 februari 2023 het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het college tijdig op het bezwaar heeft beslist, omdat de beslistermijn was opgeschort door de vertraging die aan [appellante] kon worden toegerekend. [appellante] is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de beslistermijn opgeschort was en dat het college tijdig heeft beslist. Het hoger beroep van [appellante] is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

202401767/1/A3.
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 13 maart 2024 in zaak nr. 23/668 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Ommen.
Procesverloop
Bij besluit van 15 augustus 2022, verzonden op 18 augustus 2022, heeft het college een verzoek om inzage van [appellante] toegewezen en twee documenten verstrekt waarbij gegevens zijn weggelakt.
Bij besluit 13 september 2022 heeft het college de motivering van het besluit aangevuld.
Bij besluit van 7 februari 2023 heeft het college het door [appellante] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 maart 2024 heeft de rechtbank het door
[appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 augustus 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. T. de Heer, bijgestaan door mr. L.F. Miltenburg, advocaat in Arnhem, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Het college heeft met het besluit van 15 augustus 2022 beslist op een inzageverzoek van [appellante] op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming. Met het besluit van 13 september 2022 heeft het college dit besluit aangevuld. Op 19 september 2022 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. [appellante] is in bezwaar uitgenodigd voor een hoorzitting op 9 november 2022. Op 27 oktober 2022 heeft [appellante] per e-mail aan het secretariaat van de bezwaarschriftencommissie laten weten dat zij op de voor de hoorzitting voorgestelde datum verhinderd was en zij heeft het secretariaat verzocht een nieuw voorstel te doen. Nadat het secretariaat het uitstel van de hoorzitting in eerste instantie had afgewezen, heeft het secretariaat [appellante] op 1 november 2022 per e-mail laten weten dat de hoorzitting naar aanleiding van haar verzoek is verplaatst naar 11 januari 2023. [appellante] heeft het college vervolgens op 24 december 2022 in gebreke gesteld, omdat de termijn voor het nemen van een besluit op haar bezwaar op 23 december 2022 zou zijn verstreken. Op 10 januari 2022 heeft [appellante] het secretariaat laten weten niet bij de hoorzitting aanwezig te zijn, omdat een mondelinge toelichting op het bezwaar wat haar betreft niet meer nodig was. Op 11 januari 2023 heeft de hoorzitting plaatsgevonden waarbij [appellante] niet aanwezig was. Het college heeft op 7 februari 2023 beslist op het bezwaar van [appellante]. Het college heeft zich in dit besluit op het standpunt gesteld dat het tijdig op het bezwaar heeft beslist. De beslistermijn was volgens het college op grond van artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) opgeschort, omdat de vertraging vanwege haar verzoek om de hoorzitting te verplaatsen aan [appellante] kan worden toegerekend.
Wettelijk kader
2.       De relevante wettelijke bepalingen staan in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Uitspraak rechtbank
3.       De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het besluit op bezwaar niet inhoudelijk beoordeeld, omdat inmiddels tegemoet was gekomen aan het bezwaar van [appellante]. De rechtbank heeft enkel beoordeeld of het college tijdig op het bezwaar van [appellante] heeft beslist. Volgens de rechtbank is dit het geval. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb voor het nemen van het besluit op het bezwaar twaalf weken de tijd had. De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellante] bij e-mail van 27 oktober 2022 heeft aangegeven dat zij verhinderd was om de voorgestelde hoorzitting van 9 november 2022 bij te wonen en dat zij heeft verzocht om de hoorzitting op een later tijdstip te laten plaatsvinden, bijvoorbeeld in januari 2023. De rechtbank heeft overwogen dat daarmee de beslistermijn op grond van artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb opgeschort is geweest vanaf het verzoek van [appellante] tot aan de nieuw geplande hoorzitting op 11 januari 2023. Er is namelijk in overleg met [appellante] besloten tot uitstel van de hoorzitting. Vanaf het bezwaar van 19 september 2022 tot aan het verzoek om uitstel van [appellante] van 27 oktober 2022 waren vijf weken en drie dagen verstreken. Dit betekent dat het college tot en met 27 februari 2023 de tijd had om een besluit op het bezwaar te nemen. Het college heeft daarom met zijn besluit van 7 februari 2023 tijdig op het bezwaar beslist.
Hoger beroep
4.       [appellante] komt in hoger beroep alleen op tegen het oordeel van de rechtbank over de vraag of het college tijdig op het bezwaar van [appellante] heeft beslist.
4.1.    [appellante] betoogt hierover dat het college niet tijdig op haar bezwaar heeft beslist. Ze voert daartoe aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beslistermijn op grond van artikel 4:15, tweede lid, aanhef en onder b, van de Awb opgeschort is geweest. Volgens [appellante] kan de vertraging haar niet worden toegerekend. Niet zij, maar de voorzitter van de bezwaarschriftencommissie heeft ervoor gekozen de hoorzitting te verplaatsen naar 11 januari 2023. Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zij daarmee heeft ingestemd en dat in overleg met haar tot uitstel van de hoorzitting is besloten. Ze heeft alleen gewezen op de mogelijkheid van het houden van een hoorzitting in januari 2023 om duidelijk te maken dat de beslissing van de voorzitter, om in eerste instantie het uitstellen van het horen te weigeren, onjuist was. Ook heeft het college haar niet over de opschorting geïnformeerd. Uit deze omstandigheden volgt volgens
[appellante] niet dat zij tijdige besluitvorming heeft willen tegenwerken. Het college heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de vertraging aan haar is toe te rekenen. De rechtbank heeft dit niet onderkend, aldus
[appellante].
Beoordeling van het hoger beroep
5.       Vast staat dat [appellante] met de e-mail van 27 oktober 2022 heeft verzocht de hoorzitting, die was ingepland op 9 november 2022, uit te stellen. De Afdeling kan [appellante] daarom niet volgen in haar betoog dat ze niet zelf heeft voorgesteld om de hoorzitting naar januari 2023 te verplaatsen. Zij doet dit voorstel namelijk letterlijk in haar e-mail van 27 oktober 2022. Wanneer [appellante] na het verzetten van de hoorzitting naar 11 januari 2023 tot de conclusie was gekomen dat een mondelinge toelichting voor haar niet meer nodig was, had het op haar weg gelegen het college te vragen de hoorzitting af te gelasten en zonder hoorzitting een besluit op haar bezwaar te nemen. Dit heeft zij nagelaten. Tot drie dagen voor de hoorzitting vond er juist nog een uitwisseling van standpunten plaats. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat de ontstane vertraging door het verplaatsen van de hoorzitting daarom aan [appellante] is toe te rekenen en met toepassing van artikel 4:15, tweede lid, onder b, van de Awb is opgeschort.
Anders dan [appellante] betoogt, volgt uit artikel 4:15, derde lid, van de Awb niet dat het voor de opschorting van de beslistermijn in het geval van toerekenbare vertraging noodzakelijk is dat het college [appellante] over de aanvang van opschorting informeerde. Deze bepaling is namelijk alleen van toepassing in geval van overmacht bij het bestuursorgaan. Dat het college [appellante] niet op grond van artikel 4:15, vierde lid, van de Awb heeft meegedeeld dat de opschorting was geëindigd, doet er niet aan af dat de aan [appellante] toe te rekenen vertraging de beslistermijn heeft opgeschort (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2949).
Anders dan de rechtbank heeft overwogen, is de vertraging niet al ontstaan op het moment waarop [appellante] om uitstel heeft verzocht, maar pas op de dag na de voorgestelde hoorzitting van 9 november 2022. De beslistermijn is daarmee opgeschort geweest van 10 november 2022 tot en met 11 januari 2023.
Verder kan de Afdeling de rechtbank niet volgen in haar oordeel dat de beslistermijn is aangevangen op 19 september 2022. Als een adviescommissie is ingesteld, zoals hier, dan vangt deze termijn op grond van artikel 7:10, eerste lid, van de Awb namelijk aan op de dag nadat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken en niet op het moment dat een bezwaarschrift is ingediend.
Omdat het eerste besluit van het college op 18 augustus 2022 is verzonden, is op grond van artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, van de Awb de bezwaartermijn op 19 augustus 2022 aangevangen en op 29 september 2022 geëindigd. Daarmee is op 30 september 2022 de beslistermijn voor het college om binnen twaalf weken op het bezwaar te beslissen ingegaan. Omdat tussen 30 september 2022 en 10 november 2022 vijf weken en zes dagen zijn verstreken, had het college na de opschorting nog zes weken en een dag en daarmee tot en met 23 februari 2023 de tijd om op het bezwaar van [appellante] te besluiten. Met het besluit van 7 februari 2023 heeft het college daarom tijdig beslist. De rechtbank is dus terecht tot dit oordeel gekomen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, met verbetering van de gronden waarop die uitspraak rust.
7.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.C.W. Lange, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Lange
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dijkshoorn
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025
735-1171
BIJLAGE wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:15
[…]
2. De termijn voor het geven van een beschikking wordt voorts opgeschort:
[…]
b. zolang de vertraging aan de aanvrager kan worden toegerekend, of
[…]
3. In geval van overmacht deelt het bestuursorgaan zo spoedig mogelijk aan de aanvrager mede dat de beslistermijn is opgeschort, alsmede binnen welke termijn de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
4. Indien de opschorting eindigt, doet het bestuursorgaan daarvan in de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid, onderdelen b en c, zo spoedig mogelijk mededeling aan de aanvrager, onder vermelding van de termijn binnen welke de beschikking alsnog moet worden gegeven.
Artikel 6:7
De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt zes weken.
Artikel 6:8
1. De termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
[…].
Artikel 7:10
1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken of - indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld - binnen twaalf weken, gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken.
[…].
Artikel 7:14
Artikel 3:6, tweede lid, afdeling 3.4, de artikelen 3:41 tot en met 3:45, afdeling 3.7, met uitzondering van artikel 3:49 en titel 4.1, met uitzondering van de artikelen 4:14, eerste lid, en 4:15, eerste lid, onderdeel b, tweede lid, onderdelen b en c, derde lid en vierde lid en paragraaf 4.1.3.2, zijn niet van toepassing op besluiten op grond van deze afdeling.