ECLI:NL:RVS:2025:5056

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
202504408/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van tentamen Contractenrecht door het College van beroep voor de examens van de Vrije Universiteit Amsterdam

In deze zaak gaat het om de beoordeling van het tentamen Contractenrecht van [appellante] door de examinator van de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Op 10 februari 2025 ontving [appellante] te horen dat zij het tentamen met een onvoldoende had beoordeeld. Na een gesprek op 3 april 2025 met de examinator, dat niet leidde tot een minnelijke schikking, heeft het College van beroep voor de examens (CBE) het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard op 18 juli 2025. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 25 september 2025. Tijdens deze zitting was [appellante] aanwezig, bijgestaan door haar advocaat mr. R. Verspaandonk, en het CBE was vertegenwoordigd door mr. S.A. Snoeren. De Afdeling heeft de argumenten van [appellante] overwogen, waaronder haar betoog dat de beslissing van het CBE onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat er een gebrek aan transparantie was in de beoordeling van haar tentamen.

De Afdeling heeft vastgesteld dat het CBE de beoordeling zorgvuldig heeft uitgevoerd en dat de vraagstellingen op het tentamen duidelijk waren. Ook is er voldoende informatie verstrekt over de herbeoordeling van het tentamen. De Afdeling concludeert dat de beslissing van het CBE rechtens tot stand is gekomen en dat er geen aanleiding is om een onafhankelijke deskundige te benoemen. Het beroep van [appellante] is ongegrond verklaard, en het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202504408/1/A2.
Datum uitspraak: 29 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
College van beroep voor de examens van de Vrije Universiteit Amsterdam (hierna: het CBE),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2025 heeft de examinator van de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Vrije Universiteit van Amsterdam het tentamen Contractenrecht van [appellante] met een onvoldoende beoordeeld.
Bij besluit van 18 juli 2025 heeft het CBE het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 25 september 2025, waar [appellante], bijgestaan door mr. R. Verspaandonk, advocaat in Den Haag, en het CBE, vertegenwoordigd door mr. S.A. Snoeren, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       [appellante] volgt de bacheloropleiding Rechtsgeleerdheid aan de Vrije Universiteit. In het studiejaar 2024-2025 heeft zij op 20 januari 2025 een extra tentamengelegenheid gekregen voor het vak Contractenrecht. Op 10 februari 2025 is aan haar bekendgemaakt dat het tentamen met een onvoldoende is beoordeeld.
2.       Op 3 april 2025 heeft in opdracht van het CBE een gesprek plaatsgevonden tussen [appellante] en de examinator. Dit heeft niet geresulteerd in een minnelijke schikking.
Beslissing van het CBE
3.       Het CBE heeft vooropgesteld dat het slechts kan toetsen of de beoordeling van het tentamen in inhoudelijk opzicht niet kennelijk onredelijk is en of deze beoordeling op juiste wijze tot stand is gekomen. Het is niet aan hem om zelf een (uitvoerige) inhoudelijke beoordeling van het tentamen te verrichten. Het CBE heeft vervolgens geconcludeerd dat de beoordeling geen tekortkomingen kent in procedureel opzicht. Het college heeft vastgesteld dat de gronden die [appellante] heeft aangevoerd, van inhoudelijke aard zijn. Volgens het college heeft zij daarmee echter niet aannemelijk gemaakt dat de beoordeling in inhoudelijk opzicht niet door de beugel zou kunnen. De ingebrachte inhoudelijke bedenkingen tegen de beoordeling zijn verder door de examinator op een heldere en overtuigende wijze weerlegd.
Oordeel van de Afdeling
4.       [appellante] betoogt dat de beslissing van het CBE onzorgvuldig tot stand is gekomen en ondeugdelijk is gemotiveerd. Zij vindt dat zij onterecht bij bepaalde vragen geen of onvoldoende punten heeft gekregen. Verder ontbreekt volgens haar een transparant beoordelingskader. Daarbij is onduidelijk hoe de herbeoordeling van haar tentamen heeft plaatsgevonden. Zij verzoekt de Afdeling ook een onafhankelijke deskundige contractenrecht te benoemen die naar haar tentamen kijkt.
5.       De Afdeling stelt voorop dat op grond van artikel 8:4, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) zij de beslissing van 18 juli 2025 slechts kan toetsen aan de formele voorschriften die bij of krachtens de Awb of enig andere wet in formele zin zijn gesteld.
6.       Naar het oordeel van de Afdeling heeft het CBE zorgvuldig vastgesteld en deugdelijk gemotiveerd dat de beslissing van de examinator van 10 februari 2025 rechtens tot stand is gekomen. Daarbij betrekt zij dat de vraagstellingen op het tentamen niet onduidelijk waren. Ook is in de cursushandleiding voldoende duidelijke aangekondigd wat van studenten verwacht wordt bij tentamens. Niet is gebleken dat de vraagstellingen niet aansloten bij de voorgeschreven stof en de leerdoelen uit de cursushandleiding.
7.       Verder is de Afdeling van oordeel dat voldoende duidelijk is hoe de herbeoordeling heeft plaatsgevonden. Daarbij betrekt zij dat een antwoordindicatie ter beschikking is gesteld, waaruit de puntenverdeling per antwoord blijkt. [appellante] heeft op basis hiervan haar standpunt naar voren kunnen brengen. Daarbij heeft de examinator deugdelijk gemotiveerd waarom het standpunt van [appellante] niet heeft geleid tot nieuwe inzichten.
8.       De Afdeling ziet tot slot geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige te benoemen die de beoordeling van het tentamen moet beoordelen. Deze benoeming zou in dit geval neerkomen op een beoordeling van de inhoud van het afgelegde tentamen, wat buiten de bevoegdheid van de bestuursrechter ligt.
9.       Het betoog slaagt niet.
Conclusie
10.     Het beroep is ongegrond.
11.     Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Kouidar, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kouidar
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2025
1120