202504003/4/R4.
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoeker sub 1], wonend in Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen,
2. [verzoeker sub 2], wonend in Vinkeveen, gemeente De Ronde Venen,
3. [verzoeker sub 3A] en [verzoeker sub 3B], wonend in [woonplaats],
verzoekers,
en
de raad van de gemeente De Ronde Venen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 12 mei 2025 heeft de raad het bestemmingsplan "Vinkeveense Plassen 2025" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 3] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1], [verzoeker sub 2] en [verzoekers sub 3] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op een zitting behandeld op 9 oktober 2025, waar [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], beiden bijgestaan door mr. M.D. Kaak, [verzoekers sub 3], in de persoon van [verzoeker sub 3B], bijgestaan door mr. E.J. Boot, advocaat in Amsterdam, de raad, vertegenwoordigd door J.F. Schutte, bijgestaan door mr. V.A.C. de Gier, advocaat in Rotterdam, vergezeld door mr. M.C. de Smidt, advocaat in Rotterdam en mr. S. el Yaacoubi, advocaat in Rotterdam, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 6 mei 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
3. Het plan ziet op het Vinkeveense Plassengebied in de gemeente De Ronde Venen. Dit is een watergebied, waarin honderden legakkers en een ring van twaalf zandeilanden zijn gelegen. Volgens de plantoelichting is een overgroot deel van de in de loop van de tijd ontstane bebouwing op de legakkers in het plangebied niet planologisch toegestaan of vergund. De legakkers in het plangebied zijn grotendeels particulier eigendom en het onderhoud en de instandhouding van deze legakkers wordt verzorgd door de eigenaren daarvan. Zonder dit onderhoud door de eigenaren is het aannemelijk dat legakkers op termijn zullen verdwijnen door afkalving (het in elkaar zakken of inglijden van oevers van waterlopen). Met het plan heeft de raad daarom beoogd om ten behoeve van de eigenaren van legakkers op bepaalde locaties bepaalde vormen van gebruik en bebouwing op de legakkers toe te staan. Onder meer daarmee wordt beoogd de cultuurhistorische legakkerstructuur in het gebied in stand te houden. Daarnaast wordt met het plan ingezet op het behoud en de versterking van de gebiedskwaliteiten landschap, natuur en water, zo staat in de plantoelichting.
Beoordeling verzoek van [verzoeker sub 1]
4. [verzoeker sub 1] is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als Vinkeveen, sectie A, nummer 4694. Het perceel is gelegen in het plangebied en bestaat uit water en een gedeelte van een legakker. [verzoeker sub 1] verhuurt meerdere ligplaatsen voor pleziervaartuigen op het perceel. Ook is op het perceel een historisch schip van [verzoeker sub 1] van 20 m lang, [naam], langdurig aangemeerd. Volgens [verzoeker sub 1] was dit gebruik legaal op grond van de Verordening Vinkeveense Plassen 2009 (hierna: de 2009-verordening). Op grond van de 2009-verordening was voor zijn perceel namelijk geen ontheffing vereist voor het aanleggen van pleziervaartuigen. De inwerkingtreding van het plan zou volgens [verzoeker sub 1] dus tot gevolg hebben dat het gebruik dat al decennia lang legaal op het perceel plaatsvindt, ineens illegaal wordt. Dat zou volgens [verzoeker sub 1] betekenen dat hij lopende huurovereenkomsten met derden op korte termijn moet beëindigen en dat zijn historisch schip niet langer op zijn perceel mag zijn aangemeerd. [verzoeker sub 1] vreest daarbij voor handhaving. Hij verzoekt daarom dat het plan wordt geschorst, voor zover het zijn perceel betreft.
4.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestaande gebruik op het perceel van [verzoeker sub 1], bestaande uit het verhuren van ligplaatsen voor het aanmeren van meerdere pleziervaartuigen en het (langdurig) aanmeren van een historisch schip van 20 m lang, onder de op het perceel van [verzoeker sub 1] geldende enkelbestemmingen "Groen - Legakker 2" en "Water" in het plan niet zijn toegestaan. De voorzieningenrechter stelt daarnaast vast, zoals op de zitting ook door [verzoeker sub 1] erkend, dat dit gebruik op grond van de hiervoor geldende Beheersverordening Buitengebied, vastgesteld op 28 september 2017, en het daarvoor geldende bestemmingsplan "Buitengebied De Ronde Venen", vastgesteld op 22 september 2005, ook niet op het perceel van [verzoeker sub 1] was toegestaan. Ook is niet gebleken dat dit gebruik vóór het bestemmingsplan uit 2005 planologisch was toegestaan. Dat betekent dat [verzoeker sub 1] met een schorsing van het besluit van 12 mei 2025 niet kan bereiken wat hij hiermee wil bereiken. Bij een schorsing van dat besluit wordt immers teruggevallen op het voorgaande planologische regime - in dit geval de Beheersverordening Buitengebied uit 2017 - waarin het bestaande gebruik op het perceel ook niet was toegestaan. Anders dan [verzoeker sub 1] veronderstelt, maakt de 2009-verordening dit niet anders. De 2009-verordening regelt namelijk niet dat bepaalde vormen van gebruik op het perceel van [verzoeker sub 1] zijn toegestaan, maar bevat verbodsbepalingen. Dat het in de 2009-verordening opgenomen verbod om ligplaats te hebben met een vaartuig niet op het perceel van [verzoeker sub 1] ziet, betekent niet dat dit gebruik daarmee ook planologisch is toegestaan. Dit laatste wordt geregeld in het nieuwe plan en, indien het besluit van 12 mei 2025 zou worden geschorst, in de Beheersverordening Buitengebied uit 2017. [verzoeker sub 1] is dus niet gebaat bij een schorsing van het plan.
4.2. Verder heeft de raad in het verweerschrift en op de zitting aangegeven dat, zolang de Afdeling nog geen uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure, niet zal worden gehandhaafd op aspecten waarover in de bodemprocedure discussie bestaat, behoudens aspecten waarover geen beroepsgronden zijn aangevoerd en die kunnen worden aangemerkt als exces. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de bodemprocedure discussie bestaat over de vraag of het bestaande gebruik op het perceel van [verzoeker sub 1] planologisch moet worden toegestaan en dat [verzoeker sub 1] daar beroepsgronden over heeft aangevoerd. Gelet daarop volgt de voorzieningenrechter [verzoeker sub 1] niet in de vrees dat gedurende de bodemprocedure handhavend zal worden opgetreden tegen het bestaande gebruik op het perceel.
4.3. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat met het verzoek van [verzoeker sub 1] geen spoedeisend belang is gemoeid.
Beoordeling verzoek van [verzoeker sub 2]
5. [verzoeker sub 2] is eigenaar van het perceel kadastraal bekend als Vinkeveen, sectie F, nummer 328. Het perceel is gelegen in het plangebied en bestaat uit water en een gedeelte van een legakker. Aan het perceel zijn de enkelbestemmingen "Groen - Legakker 2" en "Water" toegekend. Volgens [verzoeker sub 2] wordt in de als bijlage 4 bij de planregels opgenomen Verkavelingskaart ten onrechte uitgegaan van slechts 11 kavels op zijn perceel. Volgens [verzoeker sub 2] bestaat het perceel namelijk uit 15 kavels. Dit is van belang omdat op grond van artikel 6.3.1 van de planregels een omgevingsvergunning kan worden verleend voor bebouwing van ten hoogste 20% van het landdeel van een kavel, met een maximum van 30 m2 per kavel. Indien wordt uitgegaan van 11 kavels, kan niet voor alle bestaande bebouwing op het perceel een omgevingsvergunning worden verleend op grond van artikel 6.3.1 van de planregels. [verzoeker sub 2] vreest dat dit betekent dat handhavend zal worden opgetreden tegen de bebouwing op zijn perceel. Hij verzoekt daarom dat het plan wordt geschorst, voor zover het zijn perceel betreft.
5.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bestaande bebouwing op het perceel van [verzoeker sub 2] in het plan niet positief is bestemd. De voorzieningenrechter stelt daarnaast vast, zoals op de zitting ook door [verzoeker sub 2] erkend, dat deze bebouwing op grond van de hiervoor geldende Beheersverordening Buitengebied, vastgesteld op 28 september 2017, en het daarvoor geldende bestemmingsplan "Buitengebied De Ronde Venen", vastgesteld op 22 september 2005, ook niet op het perceel van [verzoeker sub 2] was toegestaan. Ook is niet gebleken dat deze bebouwing vóór het bestemmingsplan uit 2005 planologisch was toegestaan. [verzoeker sub 2] stelt terecht dat het plan in artikel 6.3.1 van de planregels het wel mogelijk maakt dat voor een deel van deze bebouwing een omgevingsvergunning kan worden verleend. [verzoeker sub 2] kan met een schorsing van het besluit van 12 mei 2025 echter niet bereiken wat hij hiermee wil bereiken. Bij een schorsing van dat besluit wordt immers teruggevallen op het voorgaande planologische regime - in dit geval de Beheersverordening Buitengebied uit 2017 - waarin de bestaande bebouwing op het perceel ook niet was toegestaan en overigens ook geen regeling was getroffen voor afwijking van dat verbod. [verzoeker sub 2] is dus niet gebaat bij een schorsing van het plan.
5.2. Verder heeft de raad in het verweerschrift en op de zitting aangegeven dat, zolang de Afdeling nog geen uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure, niet zal worden gehandhaafd op aspecten waarover in de bodemprocedure discussie bestaat, behoudens aspecten waarover geen beroepsgronden zijn aangevoerd en die kunnen worden aangemerkt als exces. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de bodemprocedure discussie bestaat over de vraag of het plan moet voorzien in de mogelijkheid om voor alle bestaande bebouwing op het perceel van [verzoeker sub 2] een omgevingsvergunning te verlenen en dat [verzoeker sub 2] daar beroepsgronden over heeft aangevoerd. Gelet daarop volgt de voorzieningenrechter [verzoeker sub 2] niet in de vrees dat gedurende de bodemprocedure handhavend zal worden opgetreden tegen de bestaande bebouwing op het perceel.
5.3. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat met het verzoek van [verzoeker sub 2] geen spoedeisend belang is gemoeid.
Beoordeling verzoek [verzoekers sub 3]
6. [verzoekers sub 3] zijn eigenaar van het perceel kadastraal bekend als Vinkeveen, sectie F, nummer 1616. Het perceel is gelegen in het plangebied en bestaat uit water en een gedeelte van een legakker. Aan het perceel zijn de enkelbestemmingen "Groen - Legakker 2" en "Water" toegekend. [verzoekers sub 3] komen op tegen artikel 22.5, aanhef en onder c, van de planregels, op grond waarvan binnen de bestemming "Water", grenzend aan - in dit geval - de bestemming "Groen - Legakker 2" per steiger één pleziervaartuig mag aanmeren, met een maximale lengte van 15 m en een maximale duur van 3 x 24 uur aaneengesloten. Het pleziervaartuig van [verzoekers sub 3] is minder dan 15 m lang, maar wordt regelmatig langer dan 3 x 24 uur aaneengesloten aangemeerd op het perceel. [verzoekers sub 3] gebruiken hun pleziervaartuig namelijk als overnachtingsplek als zij recreatief op de legakker verblijven. Zij vrezen daarom voor handhaving op grond van artikel 22.5, aanhef en onder c, van de planregels en verzoeken daarom dat het plan wordt geschorst, voor zover het artikel 22.5, aanhef en onder c, van de planregels betreft.
6.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat op grond van artikel 22.5, aanhef en onder c, van de planregels in beginsel is toegestaan dat [verzoekers sub 3] hun pleziervaartuig van minder dan 15 m lang op hun perceel aanmeren. Daarbij geldt wel de beperking dat het pleziervaartuig maximaal 3 x 24 uur aaneengesloten mag zijn aangemeerd. De voorzieningenrechter stelt daarnaast vast dat het aanmeren van een pleziervaartuig op grond van de hiervoor geldende Beheersverordening Buitengebied, vastgesteld op 28 september 2017, en het daarvoor geldende bestemmingsplan "Buitengebied De Ronde Venen", vastgesteld op 22 september 2005, in het geheel niet op het perceel van [verzoekers sub 3] was toegestaan. Ook is niet gebleken dat dit gebruik vóór het bestemmingsplan uit 2005 planologisch was toegestaan. Dat betekent dat [verzoekers sub 3] met een schorsing van het besluit van 12 mei 2025 niet kunnen bereiken wat zij hiermee willen bereiken. Bij een schorsing van dat besluit wordt immers teruggevallen op het voorgaande planologische regime - in dit geval de Beheersverordening Buitengebied uit 2017 - waarin het aanleggen van een pleziervaartuig op het perceel in het geheel niet was toegestaan. [verzoekers sub 3] zijn dus niet gebaat bij een schorsing van het plan.
6.2. Verder heeft de raad in het verweerschrift en op de zitting aangegeven dat, zolang de Afdeling nog geen uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure, niet zal worden gehandhaafd op aspecten waarover in de bodemprocedure discussie bestaat, behoudens aspecten waarover geen beroepsgronden zijn aangevoerd en die kunnen worden aangemerkt als exces. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de bodemprocedure discussie bestaat over de vraag of het langer dan 3 x 24 uur aaneengesloten aanmeren van een pleziervaartuig op het perceel van [verzoekers sub 3] planologisch moet worden toegestaan en dat [verzoekers sub 3] daar beroepsgronden over hebben aangevoerd. Gelet daarop volgt de voorzieningenrechter [verzoekers sub 3] niet in de vrees dat gedurende de bodemprocedure handhavend zal worden opgetreden tegen het langer dan 3 x 24 uur aanmeren van hun pleziervaartuig op het perceel.
6.3. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat met het verzoek van [verzoekers sub 3] geen spoedeisend belang is gemoeid.
Conclusie
7. Gelet hierop bestaat aanleiding de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst de verzoeken af.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.
w.g. Uylenburg
voorzieningenrechter
w.g. Van Es
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025
826