ECLI:NL:RVS:2025:4964
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
Op 17 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. De zaak betreft een aanvraag van een betrokkene om een machtiging tot voorlopig verblijf, die eerder door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris had op 26 april 2021 de aanvraag afgewezen en het daartegen door de betrokkene gemaakte bezwaar op 6 juli 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag heeft op 11 september 2025 het beroep van de betrokkene gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen. Tegen deze uitspraak heeft de minister van Asiel en Migratie hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat de uitspraak van de rechtbank niet inhoudt dat de minister de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf moet verlenen, en dat de uitvoering van de uitspraak geen gevolgen heeft die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de uitvoering van de uitspraak geen onevenredige inspanning van de minister vergt. De minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de betrokkene, die zijn vastgesteld op € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.