ECLI:NL:RVS:2025:495

Raad van State

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
202500760/3/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot vrijheidsontneming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 7 februari 2025 uitspraak gedaan op een verzoek van een vreemdeling om opheffing of wijziging van een voorlopige voorziening. Dit verzoek volgde op een eerdere uitspraak van 6 februari 2025, waarin was bepaald dat de vrijheidsontnemende maatregel niet opgeheven hoefde te worden totdat de Afdeling op het hoger beroep had beslist. De vreemdeling had verzocht om de voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen, dan wel om herziening van de uitspraak van 6 februari 2025.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het belang van de minister bij grensbewaking zwaarder weegt dan de belangen van de vreemdeling. De vreemdeling heeft geen nieuwe argumenten aangedragen die zouden rechtvaardigen dat hij de uitspraak in de bodemzaak niet in grensdetentie kan afwachten. De voorzieningenrechter heeft ook vastgesteld dat de vreemdeling voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn standpunt schriftelijk toe te lichten, ondanks de korte termijnen die zijn gehanteerd.

Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening en het verzoek om herziening afgewezen. De minister is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, in tegenwoordigheid van griffier mr. J. Nouta, en is openbaar uitgesproken op 7 februari 2025.

Uitspraak

202500760/3/V3.
Datum uitspraak: 7 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van [de vreemdeling] (hierna: de vreemdeling) om opheffing of wijziging van een voorlopige voorziening (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb) en om herziening (artikel 8:119 van de Awb), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 5 februari 2025 in zaak nr. NL25.3747 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij uitspraak van 6 februari 2025 in zaak nr. 202500760/2/V3 heeft de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaald dat de vrijheidsontnemende maatregel niet hoeft te worden opgeheven totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
De vreemdeling heeft bij brief van 6 februari 2025 de voorzieningenrechter verzocht de getroffen voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen dan wel de uitspraak van 6 februari 2025 te herzien.
Overwegingen
1.       In de uitspraak van 6 februari 2025 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat onder de gegeven omstandigheden een zwaarder gewicht toekomt aan het door de minister ingeroepen grensbewakingsbelang.
2.       Ook na hernieuwd onderzoek komt de voorzieningenrechter tot deze conclusie. De vreemdeling heeft geen belangen gesteld die maken dat hij de uitspraak in de bodemzaak niet in grensdetentie kan afwachten.
Voor zover de vreemdeling ook om herziening van de uitspraak van
6 februari 2025 heeft verzocht, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De vreemdeling heeft, nadat hij in de ochtend van 6 februari 2025 bekend is geraakt met het verzoek om voorlopige voorziening, voldoende gelegenheid gehad om een schriftelijke uiteenzetting te geven. Dat de voorzieningenrechter daarbij korte termijnen hanteert, houdt rechtstreeks verband met het belang van beide partijen bij een tijdig oordeel over de vrijheidsontneming van de vreemdeling.
3.       De voorzieningenrechter wijst het verzoek om opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening en het verzoek om herziening af. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Nouta, griffier.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
w.g. Nouta
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2025
922