202405261/1/R4.
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in Druten,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Druten,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Roodhekkenpas West Druten" gewijzigd vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad, [appellant] en anderen en [partij] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 17 juli 2025, waar [appellant] en anderen, bijgestaan door mr. T. Tuenter, advocaat in Druten, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.W. Meelkop, bijgestaan door mr. R. Benhadi, advocaat in Nijmegen, zijn verschenen. Verder is op de zitting [partij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 2 november 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 36 grondgebonden woningen in Druten. Het plangebied bevindt zich aan de westzijde van de kern Druten. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrensd door de Heersweg, aan de oostzijde door de Roodhekkenpas en aan de westzijde door het bedrijventerrein Westerhout. Het plangebied heeft in de bestaande situatie een agrarische enkelbestemming. Het plangebied maakt onderdeel uit van de Groene ontwikkelingszone van de provincie Gelderland. [partij] is initiatiefnemer van het bestemmingsplan. [appellant] en anderen wonen ten oosten van het plangebied. Hun woonpercelen grenzen aan de Roodhekkenpas. [appellant] en anderen zijn het niet eens met het bestemmingsplan, onder meer omdat de ontwikkeling volgens hen leidt tot meer verkeer en tot geluid- en wateroverlast bij hun woningen. Ook vrezen zij voor aantasting van de Groene ontwikkelingszone.
Toetsingskader
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Evenementen
4. [appellant] en anderen betogen dat bij de vaststelling van het plan ten onrechte de ruimtelijke gevolgen van het gebruik van de gronden in het plangebied voor evenementen niet zijn betrokken en onderzocht.
4.1. Artikel 13.3 van de planregels luidt:
"Alle gronden zijn tevens bestemd voor evenementen."
4.2. De raad heeft op de zitting toegelicht dat het nooit de bedoeling is geweest om in het plan een regel op te nemen die het gebruik van de gronden voor evenementen toestaat. Op de zitting is gebleken dat partijen het erover eens zijn dat artikel 13.3 van de planregels moet worden geschrapt. Omdat de raad zich in zoverre op een ander standpunt stelt dan hij in het bestreden besluit heeft gedaan en niet is gebleken dat gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding hebben gegeven, is het bestreden besluit wat betreft dit onderdeel niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) genomen. Gelet daarop moet het bestreden besluit in zoverre worden vernietigd.
Het betoog slaagt.
4.3. Gelet op het voorgaande zal de Afdeling de door [appellant] en anderen gevreesde ruimtelijke gevolgen van evenementen in het plangebied, waaronder de verkeersaantrekkende werking en geluidhinder, in deze uitspraak verder buiten beschouwing laten.
Relativiteit
5. [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan in strijd met de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) is vastgesteld, omdat significante effecten op het Natura 2000-gebied Rijntakken niet zijn uit te sluiten.
Verder betogen [appellant] en anderen dat het bestemmingsplan de uitbreidingsmogelijkheden van de in de omgeving van het plangebied aanwezige bedrijven beperkt en dat door die bedrijven het woon- en leefklimaat van de toekomstige bewoners in het plangebied wordt aantast. [appellant] en anderen beroepen zich hierbij op de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: de VNG-brochure) en zij voeren aan dat woningbouw op deze locatie zal leiden tot geluid- en geurhinder bij de nieuw te bouwen woningen.
5.1. Artikel 8:69a van de Awb luidt:
"De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."
5.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32450, nr. 3, blz. 18-20) blijkt dat de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis heeft willen stellen dat er een verband is tussen een beroepsgrond en het belang waarin appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die niet strekt tot bescherming van het belang van degene die in beroep komt.
5.3. De bepalingen in de Wnb over de beoordeling van plannen die gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied strekken ter bescherming van het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR1412, volgt dat de individuele belangen van burgers bij het behoud van een goede kwaliteit van hun leefomgeving, waarvan een Natura 2000-gebied deel uitmaakt, zo verweven kunnen zijn met het algemene belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat niet kan worden geoordeeld dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen. 5.4. De Afdeling stelt vast dat [appellant] en anderen allemaal woonachtig zijn buiten het plangebied aan de Heersweg en de Roodhekkenpas. De afstand tussen hun woningen en het Natura 2000‑gebied Rijntakken is groter dan 450 m. [appellant] en anderen zijn alleen in hun hoedanigheid als omwonenden opgekomen tegen het plan. Gelet op de afstand van hun woningen tot het Natura 2000‑gebied Rijntakken doet de verwevenheid als hiervoor is bedoeld onder 5.3, zich niet voor. Het beroep op de Wnb strekt dan ook niet tot bescherming van de belangen van [appellant] en anderen.
5.5. [appellant] en anderen komen met hun beroep op de VNG‑brochure en geluid- en geurhinder niet op voor hun eigen belangen, maar voor de belangen van de in de omgeving van het plangebied aanwezige bedrijven en de toekomstige bewoners van de nieuw te bouwen woningen. Hiermee beroepen [appellant] en anderen zich op een deelaspect van de norm van een goede ruimtelijke ordening dat kennelijk niet strekt tot bescherming van hun eigen belangen.
5.6. Gelet op het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat het in artikel 8:69a van de Awb opgenomen relativiteitsvereiste in de weg staat aan vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan naar aanleiding van de hiervoor onder 5 weergegeven beroepsgronden. De Afdeling ziet daarom af van een inhoudelijke bespreking van die beroepsgronden.
Geluid
6. [appellant] en anderen betogen dat de raad ten onrechte niet heeft onderzocht wat de gevolgen zijn van het bestemmingsplan voor de geluidbelasting bij hun woningen. [appellant] en anderen voeren aan dat zij vrezen voor een toename van de geluidbelasting als gevolg van het plan. Daarbij wijzen zij op het werkverkeer in de aanlegfase en de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe woningen in de gebruiksfase.
6.1. Het plan betreft de vaststelling van een ruimtelijke keuze. Wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd over het geluid van het werkverkeer tijdens de aanlegfase, heeft geen betrekking op de ruimtelijke keuze, maar op de uitvoering daarvan. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling maken uitvoeringsaspecten geen onderdeel uit van het besluitvormingsproces over de ruimtelijke keuze en hoeven zij daarom niet te worden betrokken bij de vaststelling van het bestemmingsplan. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3019, onder 6.2. Uitvoeringsaspecten zijn bij de beoordeling van het besluit tot het vaststellen van het plan dan ook niet het onderwerp van toetsing door de Afdeling. De Afdeling ziet in wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, geen bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om tot een ander oordeel te komen. Het betoog slaagt in zoverre niet.
6.2. Wat betreft het geluid door de verkeersaantrekkende werking van de nieuwe woningen in de gebruiksfase, heeft de raad in de plantoelichting verwezen naar het rapport ’Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai woningbouwplan Roodhekkenpas‑West te Druten’ van 2 november 2022 (bijlage 3 bij de plantoelichting). Uit dit rapport blijkt dat akoestisch onderzoek is gedaan naar de geluidbelasting in het plangebied vanwege het wegverkeer op de omliggende wegen. In dit rapport wordt onder meer geconcludeerd dat de ongecorrigeerde geluidbelasting in het plangebied van alle beschouwde wegen samen maximaal 57 dB bedraagt. In het rapport is de geluidbelasting berekend op de gevels van de woningen die voor het akoestisch onderzoek in het plangebied zijn geprojecteerd. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat deze geluidbelasting van 57 dB aanvaardbaar is en dat deze maximale geluidbelasting buiten het plangebied niet zal worden overschreden. Ook heeft de raad zich onder verwijzing naar het rapport ‘Akoestisch onderzoek industrielawaai, woningbouwplan Raadhekkenpas‑West te Druten’ van 23 februari 2023 (bijlage 6 bij de plantoelichting) op het standpunt gesteld dat de cumulatieve geluidbelasting van het verkeers- en industrielawaai op de meest noordoostelijk geprojecteerde gevel in het plangebied maximaal 58 dB zal zijn, dat de geluidbelasting als hier bedoeld niet hoger zal zijn bij de meest noordelijk gelegen woning van [appellant] en anderen, te weten de woning aan de Heersweg 28, en dat deze geluidbelasting aanvaardbaar is.
6.3. De Afdeling stelt vast dat ter voorbereiding van het besluit van 27 juni 2024 geen onderzoek is gedaan naar de akoestische gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling op de woningen van [appellant] en anderen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad niet deugdelijk gemotiveerd dat in weerwil daarvan mocht worden aangenomen dat de verkeersaantrekkende werking van het plan, gelet op de reeds bestaande geluidbelasting, niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon‑ en leefklimaat van [appellant] en anderen. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het verkeer van en naar het plangebied over de Roodhekkenpas langs de woning aan de Heersweg 28 en over de Heersweg zal rijden en dat die woning dichter bij de Roodhekkenpas en de Heersweg is gesitueerd dan de woningen die in het akoestisch onderzoek in het plangebied zijn geprojecteerd. Gelet daarop valt niet zonder meer in te zien dat één of meer dan één van de aldus geprojecteerde woningen ter zake van het aspect geluid als maatgevend kan worden aangemerkt voor de woning aan de Heersweg 28. Het besluit van 27 juni 2024 is in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en in strijd met artikel 3:2 van de Awb genomen.
Het betoog slaagt in zoverre.
6.4. Gelet op de door [partij] en de raad ingebrachte notitie "Roodhekkenpas-West te Druten - Geluid verkeersaantrekkende werking" van Kragten van 6 mei 2025 (hierna: de Kragtennotitie), ziet de Afdeling aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen van het besluit van 27 juni 2024 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten. De Afdeling zal dit beoordelen aan de hand van wat [appellant] en anderen in hun beroepschrift over de geluidbelasting ter plaatse van hun woningen hebben aangevoerd en wat zij in hun nader stuk van 4 juli 2025 over de Kragtennotitie en de geluidbelasting ter plaatse van hun woningen hebben aangevoerd. Hierbij zal artikel 13.3 van de planregels, over evenementen, buiten beschouwing worden gelaten. De Afdeling verwijst naar wat zij daarover hiervoor onder 4.2 en 4.3 heeft geconcludeerd.
6.5. De Kragtennotitie bevat het onderzoek naar de geluidgevolgen van het bestemmingsplan voor de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied. In de Kragtennotitie is vermeld dat het bestemmingsplan zal leiden tot meer verkeer en dat de te verwachten toename van de geluidbelasting ter plaatse van de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied dan ook het gevolg zal zijn van het wegverkeersgeluid. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat de in de Kragtennotitie berekende toename van de geluidbelasting ter plaatse van de bestaande woningen in de omgeving als gevolg van het bestemmingsplan, aanvaardbaar is. Ten aanzien van de maatgevende woning aan de Heersweg 28 blijft de geluidbelasting namelijk ruim onder de maximale ontheffingswaarde van 63 dB, die op grond van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) geldt voor wegverkeersgeluid.
- Vrije beroepen, gastouderschap en internetwinkels
6.6. [appellant] en anderen betogen dat bij de vaststelling van het plan en in de Kragtennotitie geen rekening is gehouden met verkeersbewegingen als gevolg van binnen de bestemming "Woongebied" toegestane vrije beroepen, gastouderschap en internetwinkels.
6.6.1. Het plan voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van 36 woningen. Binnen de bestemming "Woongebied" is ook voorzien in de mogelijkheid tot uitoefening van vrije beroepen, gastouderschap en internetwinkels. Op grond van artikel 7.1, aanhef en onder d, van de planregels zijn daarbij uitsluitend internetwinkels in categorie 1 van de ‘Beleidsnotitie internetwinkels’ (bijlage 2 van de planregels) toegestaan. Op grond van de Beleidsnotitie internetwinkels is een categorie 1 internetwinkel een winkel waar alleen elektronische transacties tot stand komen. Een categorie 1 internetwinkel heeft geen opslag- en verzendfunctie, afhaalmogelijkheid of showroom. Gelet daarop geeft wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd over internetwinkels geen aanleiding voor de conclusie dat deze zullen leiden tot een relevante toename van het wegverkeer ten opzichte van het woongebruik. Dat geldt ook voor de mogelijkheid om vanuit huis een vrij beroep of gastouderschap uit te oefenen op een oppervlakte van maximaal 50 m2.
Daarbij betrekt de Afdeling overigens nog dat in de Kragtennotitie is uitgegaan van een worst-casesituatie voor de verkeersintensiteiten. Voor de beoogde situatie is er namelijk van uitgegaan dat de gehele verkeerstoename van 281,2 motorvoertuigen per etmaal als gevolg van de voorziene ontwikkeling zowel op de Roodhekkenpas als op de Heersweg ten westen en ten oosten van de aansluitingen met de Roodhekkenpas zal plaatsvinden, terwijl met name op de Heersweg sprake zal zijn van een verspreiding in beide richtingen.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
- Klinkerverharding
6.7. [appellant] en anderen betogen dat in de Kragtennotitie ten onrechte is uitgegaan van asfaltverharding op alle wegen. De Roodhekkenpas heeft namelijk een klinkerverharding. Ook is in de Kragtennotitie geen rekening gehouden met de verkeersdrempel op de kruising tussen de Heersweg en de Roodhekkenpas.
6.7.1. De Afdeling stelt vast dat in de bijlagen bij de Kragtennotitie onder Verkeersgegevens weliswaar is vermeld dat alle straten met gegevens in dit gebied in asfalt zijn verhard, maar uit de Invoergegevens in Bijlage B1 bij de Kragtennotitie blijkt dat voor de Roodhekkenpas zowel voor de bestaande als de toekomstige situatie als wegdek is ingevoerd "Elementenverharding in keperverband". [appellant] en anderen zijn hier niet inhoudelijk op ingegaan. Verder is in de Kragtennotitie vermeld dat de omgeving van het plan is gemodelleerd overeenkomstig de Basisregistratie Grootschalige Topografie en het Actueel Hoogtebestand Nederland. De enkele, niet nader onderbouwde stelling van [appellant] en anderen dat de verkeersdrempel daarin niet is meegenomen, kan naar het oordeel van de Afdeling niet leiden tot de conclusie dat niet van de inhoud van de Kragtennotitie kan worden uitgegaan.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
- Geluid bedrijven
6.8. [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte het geluid van de in de omgeving aanwezige bedrijven niet of onvoldoende is onderzocht ter bepaling van de cumulatieve geluidbelasting bij hun woningen.
6.8.1. In de Kragtennotitie is vermeld dat de bestaande woningen aan de Roodhekkenpas en de Heersweg niet zijn gelegen in de geluidzone van een industrieterrein, spoorweg of luchthaven. Daarom is geen sprake van een relevante geluidbelasting vanwege overige geluidbronnen en is de geluidbelasting vanwege wegverkeer bepalend voor de cumulatieve geluidbelasting. Deze cumulatieve geluidbelasting bedraagt, ook inclusief het effect van de met het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen, ruim minder dan 63 dB, zo staat in de Krachtennotitie. [appellant] en anderen zijn hier niet inhoudelijk op ingegaan.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
- Aanvaardbaarheid
6.9. [appellant] en anderen betogen dat ter hoogte van hun woningen op de Roodhekkenpas en de Heersweg geen bussen en doorgaand vrachtverkeer rijden. Maar als gevolg van het plan zal het aantal verkeersbewegingen toenemen en daarmee ook de geluidbelasting.
6.9.1. De raad heeft de toename van het aantal verkeersbewegingen en de daardoor veroorzaakte toename van de geluidbelasting op de Roodhekkenpas en de Heersweg als gevolg van het plan onderkend. Uit de Krachtennotitie blijkt dat deze geluidbelasting ten aanzien van de maatgevende woning aan de Heersweg 28 ruim onder de maximale ontheffingswaarde van 63 dB blijft, die op grond van de Wgh geldt voor wegverkeersgeluid. De raad heeft zich op grond daarvan redelijkerwijs op het standpunt mogen stellen dat deze toename van de geluidbelasting, gelet op het belang van woningbouw, aanvaardbaar is.
Het betoog slaagt ook in zoverre niet.
- Tussenconclusie
6.10. Met de Kragtennotitie is alsnog onderzoek gedaan naar de akoestische gevolgen van het bestemmingsplan voor de woningen van [appellant] en anderen. Wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd over de Kragtennotitie en wat zij overigens over de geluidbelasting ter plaatse van hun woningen hebben aangevoerd, slaagt niet. Na de bespreking van de overige beroepsgronden hierna zal in de eindconclusie worden besproken of dit betekent dat de rechtsgevolgen van het besluit van 27 juni 2024 met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen worden gelaten.
Verkeer
7. [appellant] en anderen betogen dat de verkeerssituatie op de Roodhekkenpas als gevolg van de in het bestemmingsplan voorziene ontwikkeling zal verslechteren. Daarbij wijzen zij erop dat de verkeerssituatie op de Roodhekkenpas in de huidige situatie al problematisch is, onder meer omdat de Roodhekkenpas zo smal is dat voertuigen met aanhangers, vrachtwagen en vuilniswagens bochten niet kunnen nemen en alleen via de berm tegemoetkomende of geparkeerde voertuigen kunnen passeren.
7.1. Het plangebied zal worden ontsloten via de Roodhekkenpas. In de plantoelichting is toegelicht dat de verkeerstoename op de Roodhekkenpas als gevolg van de nieuwe ontwikkeling afgerond 282 motorvoertuigbewegingen per etmaal zal bedragen. De verwachte verkeersbewegingen kunnen volgens de plantoelichting gemakkelijk op de Roodhekkenpas en de aansluitende Heersweg worden verwerkt. Daarbij is in de plantoelichting specifiek over de Roodhekkenpas toegelicht dat er, gelet op de wegbreedte van 5,0 tot 5,2 m en de geslotenverklaring voor voertuigen langer dan 10 m, voldoende ruimte is om de extra motorvoertuigbewegingen als gevolg van de nieuwe ontwikkeling veilig af te wikkelen. Bovendien zal een groot deel van de voertuigbewegingen, namelijk de 82 voertuigbewegingen van de 10 twee-onder-één-kapwoningen, al direct de eerste afslag van de nieuwe ontsluitingslus nemen en dus niet verder in zuidelijke richting op het westelijke deel van de Roodhekkenpas rijden, zo staat in de plantoelichting.
Gelet op het voorgaande is de raad voldoende ingegaan op de huidige en toekomstige verkeerssituatie en kan wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd naar het oordeel van de Afdeling niet leiden tot de conclusie dat het bestemmingsplan zal leiden tot een onaanvaardbare verkeerssituatie op de Roodhekkenpas.
Het betoog slaagt niet.
Luchtkwaliteit
8. [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte geen luchtkwaliteitsonderzoek is verricht.
8.1. Het toetsingskader voor het aspect luchtkwaliteit bij de vaststelling van een bestemmingsplan is opgenomen in artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Uit artikel 5.16, eerste lid, van de Wet milieubeheer volgt samengevat dat de raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit aannemelijk moet maken dat:
a. het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van een in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde, of
[…]
c. het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 bij de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen.
8.2. In paragraaf 4.5 van de plantoelichting wordt ingegaan op het aspect luchtkwaliteit. Daarin staat dat de voorgenomen ontwikkeling van 36 woningen met één ontsluitingsweg ruim onder de drempelwaarde van 1.500 nieuwe woningen, in geval van één ontsluitingsweg, valt. Deze drempelwaarde volgt uit artikel 4 van het Besluit in niet betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), gelezen in samenhang met artikel 4 van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) en bijlage 3a, voorschrift 3A.2 van deze regeling. Dat betekent dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer.
[appellant] en anderen hebben dit niet gemotiveerd bestreden. De Afdeling ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie dat het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit en nader onderzoek naar de luchtkwaliteit daarom niet noodzakelijk is.
Het betoog slaagt niet.
Ladder voor duurzame verstedelijking
9. [appellant] en anderen betogen dat het plan in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) is vastgesteld. Volgens [appellant] en anderen bestaat er geen kwantitatieve behoefte aan de 36 voorziene woningen. Daarbij hebben zij erop gewezen dat de gemeente Druten in de eerste helft van het jaar 2024 meer omgevingsvergunningen voor het bouwen van woningen heeft verleend dan het gemiddelde aantal in Gelderland en heel Nederland. Volgens [appellant] en anderen loopt de gemeente Druten wat betreft het bouwen van nieuwe woningen voor op de eigen planning en wordt ook ruimschoots voldaan aan de woningbouwafspraken die met de provincie Gelderland zijn gemaakt. Verder volgt volgens [appellant] en anderen uit door hen overgelegde tabellen uit de Woonvisie Gemeente Druten 2019-2030, een citaat uit de Woonvisie Gemeente Druten 2023-2027 en een eigen tabel met woningbouwplannen dat sprake is van zo’n harde plancapaciteit in de gemeente Druten dat er geen behoefte meer bestaat aan de voorziene 36 woningen.
Daarnaast heeft de raad volgens [appellant] en anderen niet deugdelijk gemotiveerd dat niet in de gestelde behoefte aan de 36 woningen kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Weliswaar is in de plantoelichting onderbouwd dat alternatieve locaties binnen bestaand stedelijk gebied niet beschikbaar zijn, maar hierbij is de raad volgens [appellant] en anderen uitgegaan van zeer specifieke kenmerken voor het beoogde woonmilieu van de nieuwe woningen.
9.1. Artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro luidt:
"De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."
9.2. Tussen partijen is niet in geschil dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied.
9.3. De raad heeft in de plantoelichting verwezen naar de Woondeal 2.0 Regio Arnhem-Nijmegen van 8 maart 2023 (hierna: de Woondeal 2.0). In de Woondeal 2.0 is voor de gemeente Druten een opgave voor het bouwen van 910 nieuwe woningen opgenomen. Hierbij mag een planologische capaciteit worden gecreëerd van 1.210 woningen. In de Woondeal 2.0 is verder voor de gemeente Druten een harde plancapaciteit van 340 woningen vermeld. De raad heeft toegelicht dat de voorgenomen realisatie van 36 woningen past binnen de aantallen uit de Woonvisie 2.0 en dus voorziet in een kwantitatieve behoefte.
9.4. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad in de plantoelichting onder verwijzing naar de Woondeal 2.0 deugdelijk onderbouwd dat er in de gemeente Druten een kwantitatieve behoefte bestaat aan de met het plan voorziene 36 woningen. Met wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een zo’n harde plancapaciteit dat er geen behoefte meer bestaat aan deze 36 woningen. Daartoe is van belang dat uit de door [appellant] en anderen overgelegde tabellen uit de Woonvisie Gemeente Druten 2019-2030 juist een hogere planologische capaciteit en een lagere harde plancapaciteit volgt dan in de Woondeal 2.0, namelijk een planologische capaciteit van 1.260 woningen en een harde plancapaciteit van 280 woningen. Verder gaat de Woonvisie Gemeente Druten 2023-2027, net als de Woondeal 2.0, uit van een opgave voor de gemeente Druten voor het bouwen van 910 woningen en een planologische capaciteit van 1.210 woningen. Daarnaast kan naar het oordeel van de Afdeling uit de door [appellant] en anderen in het nader stuk van 4 juli 2025 overgelegde eigen tabel met woningbouwplannen niet aan de hand van verifieerbare cijfers en objectieve gegevens worden vastgesteld dat sprake is van zo’n harde plancapaciteit in de gemeente Druten dat er geen behoefte bestaat aan de voorziene 36 woningen.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
9.5. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad verder deugdelijk gemotiveerd dat niet in de behoefte aan de 36 woningen kan worden voorzien binnen bestaand stedelijk gebied. Hierbij neemt de Afdeling in ogenschouw dat in de plantoelichting is toegelicht dat alleen maar een beperkt aantal locaties binnen bestaand stedelijk gebied beschikbaar is waar nieuwe woningen kunnen worden gerealiseerd. Deze locaties zijn niet beschikbaar voor de voorgenomen ontwikkeling, omdat hier al andere woningbouwplannen zijn voorzien of hiervoor al een bestemmingsplan is vastgesteld of in ontwikkeling is. Met die plannen is nog niet voorzien in de bestaande woningbehoefte, zo volgt uit de plantoelichting. Gelet hierop is de geschiktheid van alternatieve locaties binnen stedelijk gebied onderzocht. [appellant] en anderen hebben met hun niet onderbouwde stelling dat de raad is uitgegaan van te specifieke kenmerken voor het beoogde woonmilieu van de nieuwe woningen, niet aannemelijk gemaakt dat het onderzoek onvolledig of onjuist is geweest.
Het betoog slaagt ook in zoverre niet.
Water
10. [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan zal zorgen voor wateroverlast bij hun woningen. Volgens [appellant] en anderen is de waterhuishouding in het plan namelijk niet goed geregeld. [appellant] en anderen vrezen dat zij daar de gevolgen van zullen ondervinden, omdat het plangebied volgens hen aanzienlijk hoger zal komen te liggen dan hun woningen. Ook wijzen zij specifiek op de kwelsituatie in het plangebied. Verder is het Waterschap Rivierenland volgens [appellant] en anderen niet akkoord met het rapport "Watertoets ontwikkeling Roodhekkenpas-West te Druten" van Econsultancy van 12 december 2022 (hierna: de Watertoets). Daartoe wijzen zij op de opmerkingen van het Waterschap Rivierenland bij de Watertoets. Hierop heeft Econsultancy weliswaar gereageerd in het Memo van 4 mei 2023 (hierna: het Memo van 4 mei 2023), maar ook daar heeft het Waterschap Rivierenland op 8 juni 2023 opmerkingen bij geplaatst. Volgens [appellant] en anderen moet dan ook worden geconcludeerd dat het plan vanwege het aspect water niet uitvoerbaar is. Daarnaast is het plan ook in strijd met artikel 3.1.6, eerste lid, van het Bro vastgesteld, omdat in de plantoelichting niet is vermeld wat de uitkomst is geweest van het vooroverleg met het Waterschap Rivierenland, zo betogen [appellant] en anderen.
10.1. Artikel 3.1.1, eerste lid, van het Bro luidt:
"Het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan pleegt daarbij overleg met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Artikel 3:6 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing."
Artikel 3.1.6, eerste lid, luidt:
"Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
[…]
b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
c. de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
[…]
10.2. De raad heeft in de plantoelichting onder verwijzing naar de Watertoets onderbouwd op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. In de als bijlage 7 bij de plantoelichting opgenomen Watertoets staat dat het Waterschap Rivierenland een reactie heeft gegeven op het eerste planontwerp en dat deze reactie in het rapport zoveel mogelijk is verwerkt. In de Watertoets is geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling op basis van de randvoorwaarden en uitgangspunten zowel ruimtelijk als hydrologisch gezien positief is uit te voeren.
Wat [appellant] en anderen hierover hebben aangevoerd kan naar het oordeel van de Afdeling niet leiden tot de conclusie dat de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan vanwege het aspect water niet uitvoerbaar is. Op de opmerkingen van het Waterschap Rivierenland bij de Watertoets is namelijk inhoudelijk gereageerd in het als bijlage 7 bij de plantoelichting opgenomen Memo van 4 mei 2023. Dathet Waterschap Rivierenland hier vervolgens op 8 juni 2023 opmerkingen bij heeft geplaatst, leidt niet tot een andere conclusie. Uit deze opmerkingen kan naar het oordeel van de Afdeling namelijk op zichzelf niet worden afgeleid dat het plan niet uitvoerbaar is. [appellant] en anderen hebben het tegendeel ook niet aannemelijk gemaakt.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
10.3. Wat betreft de vrees van [appellant] en anderen voor wateroverlast bij hun woningen, heeft de raad gewezen op de in artikel 7.2.6 van de planregels neergelegde voorwaardelijke verplichting op grond waarvan de bouw, het gebruik en de instandhouding van de nieuwe woningen pas is toegestaan als is voorzien in de aanleg van voldoende hemelwaterberging. Verder is op de zitting vastgesteld dat de verwachting is dat het verschil in hoogte tussen de nieuwe woningen in het plangebied en de woningen van [appellant] en anderen tot ongeveer 20 cm zal bedragen. Daartussen is nog de Roodhekkenpas gelegen, ten opzichte waarvan ook de woningen van [appellant] en anderen hoger zijn gelegen. Verder is in de Watertoets en het Memo van 4 mei 2023 uitgebreid ingegaan op de kwelsituatie in het plangebied.
Gelet op het voorgaande hebben [appellant] en anderen naar het oordeel van de Afdeling met de enkele verwijzing naar de opmerkingen van het Waterschap Rivierenland bij de Watertoets en het Memo van 4 mei 2023 niet aannemelijk gemaakt dat op voorhand moet worden gevreesd dat het plan zal leiden tot wateroverlast bij hun woningen.
Het betoog slaagt ook in zoverre niet.
10.4. Over de vermelding van de uitkomst van het overleg met het Waterschap Rivierenland in de plantoelichting overweegt de Afdeling als volgt. In paragraaf 4.8 van de plantoelichting is vermeld dat in bijlage 7 bij de plantoelichting ook het advies van de waterbeheerder is verwerkt. De inhoud van het advies van het Waterschap Rivierenland op een eerste versie van de planontwikkeling is verwerkt in het rapport Watertoets. Daarnaast is de reactie van het Waterschap Rivierenland op het rapport Watertoets verwerkt in de aanvullende memo, die ook in bijlage 7 bij de plantoelichting is opgenomen. Hiermee is naar het oordeel van de Afdeling genoegzaam voldaan aan de eisen van artikel 3.1.6, eerste lid, van de Bro.
Het betoog slaagt ook in zoverre niet.
Omgevingsverordening Gelderland
11. [appellant] en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met de regels uit de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening) over het Nederlands Natuurnetwerk (hierna: het NNN) en de Groene ontwikkelingszone (hierna: GO). Zij hebben erop gewezen dat het plangebied is gelegen binnen de GO in het deelgebied Winssen‑Wamel en een verbinding vormt naar het NNN en het Natura 2000‑gebied Rijntakken. Volgens [appellant] en anderen voldoet het Versterkingsplan Groene Ontwikkelingszone Roodhekkenpas-west te Druten van BRO van 22 mei 2023 (hierna: het Versterkingsplan) niet aan de eisen die de Omgevingsverordening daaraan stelt. Volgens [appellant] en anderen is bij de vaststelling van het plan onvoldoende onderzoek gedaan naar en rekening gehouden met de potentiële waarden en kernkwaliteiten van het gebied. In dit verband hebben [appellant] en anderen erop gewezen dat in het Versterkingsplan ten onrechte de conclusie is getrokken dat zich in het plangebied geen waardevolle vegetatie kan ontwikkelen door de hoge concentratie meststoffen en de lage waterstand in het plangebied. Door het verarmen van de grond kunnen de kernkwaliteiten van het gebied volgens [appellant] en anderen namelijk worden versterkt. Verder kunnen de in het Versterkingsplan vermelde versterkingsmaatregelen volgens [appellant] en anderen niet worden geverifieerd, omdat een analyse van natuurknelpunten en een visie over de wijze waarop die knelpunten kunnen worden opgelost, ontbreken.
[appellant] en anderen voeren daarnaast aan dat het Versterkingsplan onvoldoende is geborgd in de planregels, omdat in de voorwaardelijke verplichting die in artikel 13.4 van de planregels is opgenomen niet is bepaald hoe de verschillende versterkingsonderdelen worden aangelegd, beheerd en in stand gehouden. Verder ziet deze voorwaardelijke verplichting volgens hen ten onrechte alleen op het gebruik van de gronden met de bestemming "Woongebied". In dit verband hebben [appellant] en anderen erop gewezen dat binnen de bestemmingen "Groen", "Verkeer" en "Natuur" verschillende voorzieningen zijn toegelaten.
11.1. Artikel 13.4 van de planregels luidt:
"Gebruik overeenkomstig de bestemming conform lid 7.1 is enkel toegestaan onder de voorwaarde dat er binnen een termijn van maximaal 1 jaar na ingebruikname van de woningen uitvoering is gegeven aan de aanleg en vervolgens instandhouding van het landschappelijke inpassingsplan zoals opgenomen in bijlage 4 of een vergelijkbaar landschappelijk inpassingsplan ter beoordeling van het bevoegd gezag. Ten behoeve van het beheer en de instandhouding van de inrichtingsmaatregelen is het Versterkingsplan Groene Ontwikkelingszone, zoals opgenomen in bijlage 5, van toepassing."
11.2. De Afdeling stelt vast dat het plangebied in de Omgevingsverordening niet is aangewezen als NNN, maar wel als GO. De bepalingen uit de Omgevingsverordening over het NNN zijn daarom niet van toepassing op het plangebied, maar de bepalingen over de GO wel.
11.3. De raad heeft onder verwijzing naar het Versterkingsplan toegelicht dat het plan in overeenstemming met de regels uit de Omgevingsverordening over de GO is vastgesteld. In de plantoelichting staat dat het plangebied onderdeel is van de GO waarvoor de kernkwaliteiten van deelgebied Winssen‑Wamel gelden. Nieuwe ontwikkelingen binnen de GO zijn op grond van de Omgevingsverordening alleen toegelaten, wanneer uit onderzoek blijkt dat de kernkwaliteiten of ontwikkelingsdoelen per saldo en naar rato van de ingreep worden versterkt en de samenhang niet verloren gaat. In het Versterkingsplan is volgens de raad uiteengezet dat het bedoelde onderzoek conform de eisen uit de Omgevingsverordening heeft plaatsgevonden. Verder zijn in het Versterkingsplan versterkingsmaatregelen opgenomen, onder meer een poel, takkenrillen, struweel en kruidenrijk grasland. De aanleg en instandhouding hiervan is geborgd in artikel 13.4 van de planregels met een voorwaardelijke verplichting. De raad heeft op basis van het Versterkingsplan geconcludeerd dat met de versterkingsmaatregelen de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen per saldo en naar rato worden versterkt en dat de samenhang niet verloren gaat.
11.4. In het Versterkingsplan wordt over de samenhang het volgende vermeld. Het plangebied, dat onderdeel uitmaakt van de GO, verbindt de GO ten zuiden van het plangebied met het NNN, de GO en het Natura 2000‑gebied ten noorden van het plangebied. De huidige staat van het plangebied is niet gunstig voor de samenhang, omdat het plangebied een sterk begraasd weiland zonder landschapselementen is, dat is omheind met een hekwerk waardoor het plangebied voor veel grondgebonden dieren niet toegankelijk is. Ten behoeve van de samenhang zijn in het Versterkingsplan versterkingsmaatregelen opgenomen. Door middel van een poel, takkenrillen, struweel en kruidenrijk grasland wordt de noord‑zuidverbinding zowel langs de oost‑ en westzijde aangezet. Met de realisatie van deze maatregelen kan met voldoende zekerheid worden aangenomen dat de samenhang tussen de gebieden met beschermingsregimes niet afneemt. In het Versterkingsplan staat verder dat het plangebied weinig landschappelijke waarden heeft en nauwelijks beschikt over de kernkwaliteiten die in de Omgevingsverordening genoemd worden voor het deelgebied Winssen‑Wamel. Volgens het Versterkingsplan maakt het plangebied in de bestaande situatie geen onderdeel uit van de genoemde ecologische verbindingszones en heeft het alleen maar een beperkte natuurwaarde. Door de aanwezigheid van herten en het feit dat het gebied regelmatig wordt gemaaid, is de vegetatiestructuur beperkt. Over potentiële natuurwaarden is in het Versterkingsplan vermeld dat met bepaalde maatregelen een hogere natuurwaarde kan worden bereikt, maar dat niet de verwachting is dat zich hier waardevolle vegetatie kan ontwikkelen door de hoge concentratie aan meststoffen en relatief met de omgeving lage waterstanden. In het Versterkingsplan staat dat met name door het aanleggen van een poel, waardoor water‑ en oeverhabitat ontstaat, is aangesloten bij de ontwikkelingsdoelen die gelden voor het deelgebied Winssen‑Wamel. De versterkingsmaatregelen leveren opgeteld uiteindelijk in ruime mate een positief saldo op. In het Versterkingsplan wordt daarom geconcludeerd dat de ontwikkeling zorgt voor een versterking van de kernkwaliteiten van de GO.
11.5. Gelet op wat hiervoor is weergegeven over het in het Versterkingsplan beschreven onderzoek naar de kernkwaliteiten en de potentiële natuurwaarden in het plangebied, valt niet in te zien dat, zoals [appellant] en anderen betogen, onvoldoende onderzoek is gedaan naar, en rekening gehouden met, de kernkwaliteiten en de potentiële waarden van het gebied. De enkele stellingen dat in het Versterkingsplan is miskend dat met het verarmen van de grond de kernkwaliteiten van het plangebied eenvoudig kunnen worden versterkt en dat in het Versterkingsplan de cultuurhistorische en landschappelijke waarde van het gebied zijn gebagatelliseerd, kunnen niet leiden tot een andere conclusie. Dat is alleen al zo, omdat deze stellingen niet nader zijn geconcretiseerd en onderbouwd. In wat [appellant] en anderen verder betogen, ziet de Afdeling geen reden voor het oordeel dat het Versterkingsplan niet voldoet aan de eisen die de Omgevingsverordening daaraan stelt.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
11.6. Verder is naar het oordeel van de Afdeling met de voorwaardelijke verplichting van artikel 13.4 van de planregels voldoende verzekerd dat de voorgeschreven versterkingsmaatregelen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden. Dat de voorwaardelijke verplichting is gekoppeld aan het gebruik overeenkomstig de bestemming "Woongebied", maakt dat niet anders omdat de landschappelijke inpassing juist grotendeels plaats zal vinden binnen de bestemming "Groen". Verder is de bestemming "Natuur" in dit kader een planologische verbetering ten opzichte van de hiervoor geldende agrarische bestemming en ziet de bestemming "Verkeer" alleen op een klein gedeelte van het plangebied, waar ook in de huidige situatie al de Heersweg is gelegen.
Het betoog slaagt ook in zoverre niet.
Structuurvisie Druten
12. Voor zover [appellant] en anderen betogen dat het plan in strijd is met de door de raad vastgestelde Structuurvisie Druten van 8 november 2011, is dat betoog niet onderbouwd. Het betoog slaagt alleen al daarom niet.
Toetsingskader woningbouwinitiatieven
13. [appellant] en anderen betogen dat het plan in strijd is met het door de raad vastgestelde Toetsingskader woningbouwinitiatieven Gemeente Druten van 24 augustus 2021 (hierna: het Toetsingskader). De in het plan voorziene ontwikkeling scoort namelijk minder dan de in het Toetsingskader vereiste zes punten om medewerking te verlenen aan woningbouwinitiatieven. In de plantoelichting is ten onrechte vermeld dat het plan toch de benodigde zes punten kan behalen, als een deel van de voorziene woningen uit starterswoningen zou bestaan. In het plan is namelijk niet geborgd dat een deel van de woningen uit starterswoningen moet bestaan, zo betogen [appellant] en anderen.
13.1. In het Toetsingskader is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om medewerking te verlenen aan een woningbouwinitiatief dat minder dan zes punten scoort. Het Toetsingskader vereist daarvoor een deugdelijke onderbouwing. In de plantoelichting heeft de raad die onderbouwing gegeven. Daarin is namelijk vermeld dat met het plan deels invulling kan worden gegeven aan de grote vraag naar goedkopere woningen. Daarbij is toegelicht dat het realiseren van 10 goedkopere woningen kan worden bewerkstelligd door gebruik te maken van de zogenoemde KoopStart-regeling. Met die toelichting heeft de raad voldoende aannemelijk gemaakt dat met het plan deels invulling kan worden gegeven aan de vraag naar goedkopere woningen. Anders dan [appellant] en anderen betogen, is daarvoor niet vereist dat in het plan is geborgd dat een deel van de voorziene woningen uit starterswoningen moet bestaan.
Het betoog slaagt niet.
Financieel-economische uitvoerbaarheid
14. [appellant] en anderen betogen dat onvoldoende duidelijk is of het plan financieel-economisch uitvoerbaar is. Daarbij wijzen zij op mogelijke planschadeclaims.
14.1. Bij een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog over de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder de financieel-economische uitvoerbaarheid, alleen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit als de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische of andere redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.
14.2. In paragraaf 6.1 van de plantoelichting staat dat met initiatiefnemer een overeenkomst is gesloten over de kosten van het bestemmingsplan, waarin ook de afwikkeling van eventuele verzoeken tot tegemoetkoming in planschade is geregeld. Gelet daarop geeft wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, geen aanleiding voor de conclusie dat de raad redelijkerwijs had moeten inzien dat het plan om financieel-economische redenen op voorhand niet uitvoerbaar is.
Het betoog slaagt niet.
Goede ruimtelijke ordening en belangenafweging
15. [appellant] en anderen betogen dat het plan niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening en dat de raad geen evenwichtige afweging van ruimtelijke belangen heeft gemaakt. Daartoe voeren zij aan dat het plan te grootschalig is en dat het plan hun woon- en leefklimaat en de natuur in de omgeving aantast.
15.1. Zoals blijkt uit wat bij de hiervoor behandelde beroepsgronden is overwogen, heeft de raad in zoverre het belang van het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen en de natuur betrokken. Dat verder het gebied als gevolg van het plan zal veranderen en het plan ook overigens gevolgen zal hebben voor het woon- en leefklimaat van [appellant] en anderen en de natuur in de omgeving, betekent niet dat de raad niet redelijkerwijs een groter gewicht heeft mogen toekennen aan het belang van de bouw van 36 woningen op deze locatie en, met inachtneming van zijn onder 3 beschreven beleidsruimte, het plan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening heeft mogen achten.
Het betoog slaagt niet.
Eindconclusie
16. Zoals hiervoor onder 4.2 en 6.3 is overwogen, is het beroep van [appellant] en anderen gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
17. De Afdeling ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, met uitzondering van artikel 13.3 van de planregels. Het gebrek met betrekking tot het onderzoek naar de akoestische gevolgen van het plan voor de woningen van [appellant] en anderen heeft de raad namelijk hersteld met de Kragtennotitie. De beroepsgronden over andere aspecten dan de aspecten waarop de Afdeling gebreken heeft geconstateerd, slagen niet.
18. Uit een oogpunt van rechtszekerheid en gelet op artikel 1.2.3 van het Bro, ziet de Afdeling aanleiding de raad op te dragen om het hierna in de beslissing nader aangeduide onderdeel van deze uitspraak binnen vier weken na verzending van de uitspraak te verwerken op de landelijke voorziening
19. De raad moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Druten van 27 juni 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Roodhekkenpas West Druten";
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven, met uitzondering van artikel 13.3 van de planregels;
IV. draagt de raad van de gemeente Druten op om binnen vier weken na verzending van deze uitspraak ervoor zorg te dragen dat het hiervoor vermelde onderdeel III wordt verwerkt op de landelijke voorziening;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Druten tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Druten aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 187,00 vergoedt, met dien verstande dat bij betaling aan een van hen de raad aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Es, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Es
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
826