ECLI:NL:RVS:2025:4934

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
15 oktober 2025
Zaaknummer
202400120/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking van interne financiële raming door de gemeente De Bilt

Op 15 oktober 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van [appellant] tegen de gemeente De Bilt. Het hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 november 2023, waarin het beroep van [appellant] tegen een besluit van de raad van de gemeente De Bilt ongegrond werd verklaard. Dit besluit betrof de afwijzing van een verzoek om openbaarmaking van een document, de 'Gemeentelijke indicatieve financiële raming ontwikkeling Utrechtseweg 341', op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). De raad had op 14 februari 2022 besloten het verzoek af te wijzen, omdat openbaarmaking de onderhandelingspositie van de gemeente zou kunnen schaden. De rechtbank oordeelde dat de raad zich op het standpunt had mogen stellen dat het belang van geheimhouding zwaarder woog dan het belang van openbaarmaking. In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn argumenten, maar de Afdeling bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat de raad voldoende aannemelijk had gemaakt dat openbaarmaking van het document de onderhandelingspositie van de gemeente zou schaden. De rechtbank had terecht overwogen dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van de gemeente. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de raad geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

202400120/1/A3.
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Bilthoven, gemeente De Bilt,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 14 november 2023 in zaak nr. 22/5461 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente De Bilt.
Procesverloop
Bij besluit van 14 februari 2022 heeft de raad een verzoek van [appellant] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2022 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 november 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en onder verwijzing naar artikel 8:29, eerste lid, van de Awb (hierna: Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling kennis mag nemen van het toegezonden document.
[appellant] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, verleend om mede op grond van dit stuk uitspraak te doen.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 september 2025, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. G.A. van Gorcom, advocaat in Veenendaal, en de raad, vertegenwoordigd door mr. E.A. Wentink-Quelle, advocaat in Bilthoven, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       [appellant] heeft op 21 januari 2022 onder verwijzing naar de Wob een verzoek om openbaarmaking en daarmee een verzoek tot opheffing van de geheimhouding ingediend ten aanzien van het document ‘Gemeentelijke indicatieve financiële raming ontwikkeling Utrechtseweg 341’. Het document betreft een interne financiële raming van de ontwikkeling van een terrein in De Bilt van het college van burgemeesters en wethouders, die ertoe diende een inschatting te maken van enkele stellingen van de projectontwikkelaar over het raadsvoorstel van het bestemmingsplan voor die locatie. De financiële raming is alleen bestemd voor intern gebruik om de onderhandelingspositie in te kunnen schatten. Op 20 januari 2022 had de gemeenteraad besloten de verplichting tot geheimhouding van dit document op grond van het voormalige artikel 25 van de Gemeentewet te bekrachtigen, omdat openbaarmaking gevolgen kan hebben voor de financiële belangen van de gemeente.
2.       De Raad heeft op 14 februari 2022 op de verzoeken beslist en deze onder verwijzing naar het toenmalige artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob, afgewezen. Door het verstrekken van de informatie kan de onderhandelingspositie van de gemeente tegenover wederpartijen worden aangetast of verzwakt en daarmee zozeer worden geschaad dat de economische of financiële belangen van de gemeente zwaarder wegen dan het algemeen belang van openbaarmaking. Zij heeft dit besluit in bezwaar gehandhaafd en aanvullend gemotiveerd. De indicatieve raming geeft inzicht in de wijze waarop de gemeente grondexploitaties en ramingen opstelt en welke rekensystematiek zij daarbij gebruikt. Dat inzicht kan voor toekomstige grondexploitaties en ramingen nadelig zijn. Verder kan het project opnieuw in de markt gezet moeten worden bij een onverhoopt faillissement van de huidige grondeigenaar.
Rechtbankuitspraak
3.       De rechtbank heeft na kennisname van het document overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het belang van openbaarmaking ten tijde van het besluit van 14 oktober 2022 niet opweegt tegen het belang om onevenredig nadeel in (toekomstige) onderhandelingen te voorkomen. Zij heeft daarbij de toelichting van de raad betrokken dat het document alleen bestemd is voor intern gebruik om de onderhandelingspositie in te kunnen schatten. Verder acht zij van belang dat er na het besluit om het bestemmingsplan niet vast te stellen, onderhandelingen met de ontwikkelaar zijn gevoerd over een nieuw of aangepast bestemmingsplan en dat die onderhandelingen over een ontwerpbestemmingsplan nog altijd lopen. Geheimhouding van het document blijft noodzakelijk om een verzwakking van de onderhandelingspositie van de gemeente te voorkomen. Aan het door de raad ingeroepen belang van bescherming van de onderhandelingspositie komt meer gewicht toe dan aan het belang van [appellant] om hiervan kennis te nemen zonder geheimhoudingsverplichting. Tot slot ziet de rechtbank niet in dat [appellant] als gemeenteraadslid de inhoud van het document niet in de Biltse politiek (in beslotenheid) kan bespreken en doet zij geen uitspraak over de inhoud van het document, omdat de inhoudelijke juistheid van het document in deze procedure niet voorligt.
Juridisch kader
4.       Volgens vaste rechtspraak zijn de regelingen omtrent geheimhouding in de Gemeentewet bijzondere regelingen die de toepassing van de Wob uitsluiten (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 5 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:761). Voor de Wet open overheid (hierna: Woo) geldt hetzelfde (vergelijk de bijlage bij artikel 8.8 van de Woo waaruit blijkt dat de regels in de Woo over de openbaarmaking van informatie niet van toepassing zijn op, onder meer, artikel 25 van de Gemeentewet). In de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3140, heeft de Afdeling overwogen dat een verzoek om openbaarmaking van documenten waarop geheimhouding rust, altijd ook moet worden opgevat als verzoek om opheffing van die geheimhouding. Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (zoals in de uitspraak van 8 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1479), staat bij een verzoek om opheffing van de geheimhouding van documenten ter beoordeling of ten tijde van dat verzoek nog voldoende grond bestond voor de geheimhouding. Daarbij toetst de bestuursrechter of het bestuursorgaan zich, gelet op de inhoud van het stuk ten aanzien waarvan geheimhouding is opgelegd, redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat zich een belang als bedoeld in artikel 10 van de Wob dan wel artikel 5.1, eerste en tweede lid, van de Woo voordoet en of het bestuursorgaan in het betrokken geval op grond van de Gemeentewet geheimhouding heeft mogen opleggen. Vergelijk de uitspraak van 5 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:894, onder 9, 9.1 en 9.5.
Hoger beroep
5.       De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich, na kennis te hebben genomen van het document, vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 7 en 8 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. De Afdeling voegt daaraan toe dat de Raad voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat openbaarmaking van het document ten tijde van de beslissing op het verzoek de onderhandelingspositie van de gemeente zou schaden. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het belang van de gemeente.
Conclusie
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
7.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A. van de Sluis, griffier.
w.g. Daalder
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Sluis
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
802