202504459/1/A2.
Datum uitspraak: 15 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
en
het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 12 september 2024 heeft de Centrale Studentenadministratie, namens het college, het verzoek van [appellante] om per 1 september 2024 te worden ingeschreven voor de masteropleiding Publiekrecht aan de Universiteit van Amsterdam (hierna: de opleiding) afgewezen.
Bij beslissing van 23 juni 2025 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellante] beroep ingesteld. Ook heeft zij de Afdeling verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 2 oktober 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. E.A. Jousma en mr. M.J. Wijnen, is verschenen.
Overwegingen
1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding
2. [appellante] stond in het studiejaar 2023-2024 ingeschreven voor de opleiding. Zij heeft het college verzocht haar per 1 september 2024 in te schrijven voor de opleiding voor het studiejaar 2024-2025 (hierna: het verzoek). Het verzoek is bij beslissing van 12 september 2024 afgewezen. Het college heeft de afwijzing in bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de geschillenadviescommissie, gehandhaafd. Volgens het college heeft [appellante] niet tijdig aan de voorwaarden voor inschrijving voldaan. Eén van die voorwaarden is dat de openstaande vordering met betrekking tot het collegegeld vóór 1 september moet zijn voldaan. Volgens het college voldeed [appellante] niet aan die voorwaarde, omdat zij het verschuldigde bedrag aan collegegeld over het studiejaar 2023-2024 pas op 9 oktober 2024 heeft betaald.
3. [appellante] is per 1 februari 2025 ingeschreven voor de opleiding.
Beroep en de beoordeling daarvan
4. [appellante] betoogt dat het college het verzoek ten onrechte heeft afgewezen. [appellante] voert daartoe aan dat het college niet heeft aangetoond dat het haar heeft geïnformeerd over de betalingsachterstand en de gevolgen daarvan voor haar inschrijving voor het studiejaar 2024-2025. Zij voert verder aan dat zij erop mocht vertrouwen dat de inschrijving voor het studiejaar 2024-2025 was voltooid. Zij heeft op 28 augustus 2024 namelijk een e-mail ontvangen waarin stond dat zij was aangemeld voor de mastertrack strafrecht. Ook kon zij haar wachtwoord wijzigen en heeft zij een bericht van Studielink ontvangen waarin stond dat haar inschrijving in orde was. Verder heeft het college volgens [appellante] geen deugdelijke belangenafweging gemaakt. Door de afwijzing van het verzoek heeft zij een jaar studievertraging, terwijl het afronden van de opleiding nog slechts enkele weken zou duren. Zij hoeft namelijk nog maar één vak te halen en haar scriptie af te ronden. Het college heeft daarentegen geen enkel belang bij de instandhouding van de afwijzing. De betalingsachterstand is immers op 9 oktober 2024 voldaan.
4.1. De Afdeling is van oordeel dat de beslissing van het college om het verzoek van [appellante] af te wijzen in stand blijft. De Universiteit van Amsterdam heeft tijdig aan [appellante] laten weten dat het verschuldigde collegegeld over het studiejaar 2023-2024 uiterlijk vóór 1 september 2024 moest zijn voldaan. De Universiteit van Amsterdam heeft [appellante] per e-mail van 11 juli 2024 laten weten dat zij een betalingsachterstand had. De Afdeling ziet geen aanleiding eraan te twijfelen dat deze e-mail is verzonden. Verder is [appellante] zowel bij e-mail als bij brief van 24 juli 2024 geïnformeerd over de betalingsachterstand. Uit de stukken van 11 juli 2024 en 24 juli 2024 kon [appellante] afleiden dat, zolang zij de betalingsachterstand voor het studiejaar 2023-2024 niet had voldaan, zij niet zou worden ingeschreven voor de opleiding voor het studiejaar 2024-2025. Op de zitting bij de Afdeling heeft het college toegelicht dat het ook op 20 september 2024 naar aanleiding van een chatconversatie aan [appellante] heeft laten weten dat een betalingsachterstand haar inschrijving voor het studiejaar 2024-2025 tegenhield. Gelet op de toereikende berichtgeving, mocht het college vasthouden aan de datum die het hanteert voor betaling, die het college uit coulance al heeft opgeschoven van 1 september naar 1 oktober. Daarbij is van belang dat de Universiteit van Amsterdam slechts bekostiging krijgt voor studenten die uiterlijk 1 oktober zijn ingeschreven. De Afdeling is van oordeel dat [appellante] geen gerechtvaardigd vertrouwen heeft kunnen ontlenen aan het bericht dat zij is aangemeld voor de mastertrack strafrecht, het kunnen wijzigen van haar wachtwoord en de bevestiging van haar betalingsmachtiging in Studielink. Het bericht van Studielink ziet op de betalingsverplichting voor het studiejaar 2024-2025 en bevat geen bevestiging of toezegging dat [appellante] voor dat studiejaar is ingeschreven.
Het betoog slaagt niet.
5. [appellante] betoogt tot slot dat het college te laat heeft beslist op haar bezwaar. Zij heeft op 23 oktober 2024 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van 12 september 2024. Het college heeft pas op 23 juni 2025 op haar bezwaar beslist. Dat is in strijd met de redelijke beslistermijn zoals vastgelegd in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waarin is bepaald dat in beginsel binnen zes weken op een bezwaar dient te worden beslist.
5.1. Het college heeft erkend dat het niet binnen de in artikel 7:10 van de Awb bedoelde termijnen een beslissing op het bezwaar heeft genomen.
5.2. Bij overschrijding van de termijnen in artikel 7:10 van de Awb kan tegen het niet tijdig nemen van een beslissing beroep worden ingesteld. Overschrijding van de termijnen betekent daarom niet dat de beslissing reeds op die grond voor vernietiging in aanmerking komt. Er is geen wettelijk voorschrift dat bepaalt dat in een dergelijk geval de desbetreffende beslissing niet in stand kan blijven. [appellante] had desgewenst tegen het uitblijven van een beslissing kunnen opkomen op grond van het bepaalde in artikel 6:2, aanhef en onder b, en artikel 6:12 van de Awb.
Het betoog slaagt niet.
Verzoek om schadevergoeding
6. [appellante] heeft de Afdeling verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade die zij heeft geleden als gevolg van de beslissing van 12 september 2024. Aangezien die beslissing niet onrechtmatig is, zal de Afdeling dit verzoek afwijzen.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
8. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Engele, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Engele
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025
1033
BIJLAGE
Wettelijk kader
Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
Artikel 7.32
1. Onverminderd artikel 7.51e, tweede lid, aanhef en onder d, dient een ieder die wenst gebruik te kunnen maken van onderwijsvoorzieningen, examenvoorzieningen of voorzieningen van andere aard ten behoeve van initieel onderwijs aan een instelling, zich door het instellingsbestuur als student of extraneus te laten inschrijven.
[…]
Artikel 7.33
Onverminderd artikel 7.39, geschiedt de inschrijving overeenkomstig door het instellingsbestuur vast te stellen regels van procedurele aard.
[…]
Artikel 7.43
1. Een student is voor elk studiejaar dat hij door het instellingsbestuur voor een opleiding is ingeschreven, aan de desbetreffende instelling volledig, gedeeltelijk of verlaagd wettelijk collegegeld als bedoeld in de artikelen 7.45 en 7.45a of instellingscollegegeld als bedoeld in artikel 7.46 verschuldigd. Een student die door het instellingsbestuur van de Open Universiteit voor een onderwijseenheid is ingeschreven, is het collegegeld OU, bedoeld in artikel 7.45b, verschuldigd.
[…]
Inschrijvingsbesluit Universiteit van Amsterdam 2024-2025
Artikel 1
[…]
4. De inschrijver dient, in geval van inschrijving per 1 september, uiterlijk op 31 augustus en in geval van inschrijving per 1 februari, uiterlijk op 31 januari, aan de betalingsverplichting te voldoen door middel van:
a. het via Studielink verstrekken van een éénmalige machtiging van de universiteit voor incasso van het verschuldigde collegegeld ineens of in termijnen, of
b. een directe betaling van het collegegeld via iDEAL, creditcard of directe overboeking, of
c. door een originele verklaring van betaald collegegeld van een instelling voor hoger onderwijs in geval wettelijk collegegeld is verschuldigd, of
d. in uitzonderlijke gevallen een bewijs dat het verschuldigde collegegeld op een andere door het hoofd CSA te bepalen wijze wordt voldaan.
[…]
Artikel 6
[…]
6. De inschrijving wordt geweigerd in het geval dat bij de UvA op de inschrijver nog vorderingen openstaan met betrekking tot college-, examengeld of de vergoeding voor een schakelprogramma.
Artikel 7
[…]
2. Inschrijving is slechts mogelijk per 1 september en, mits door de opleiding aangegeven, per 1 februari. Voor bijvakstudenten is inschrijving in andere maanden mogelijk. Ook voor de masteropleiding Geneeskunde is inschrijving in andere maanden mogelijk.
a. De inschrijving geschiedt met ingang van 1 september indien vóór 1 september aan alle inschrijvingsvoorwaarden voor inschrijving per 1 september is voldaan.
[…]