ECLI:NL:RVS:2025:4905

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
202502000/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing urgentieverklaring woning door college van burgemeester en wethouders van Utrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 februari 2025. [appellant] verbleef ten tijde van belang in Amersfoort en heeft een urgentieverklaring aangevraagd om een zelfstandige woning te verkrijgen in de nabijheid van zijn kinderen in Utrecht, na zijn scheiding. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht heeft op 17 januari 2024 de aanvraag om een urgentieverklaring afgewezen, omdat [appellant] niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 28, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2023. Het college heeft onder andere gesteld dat [appellant] niet als ingezetene kan worden aangemerkt en dat hij niet kan aantonen dat hij eerst zelf naar een oplossing heeft gezocht.

Tijdens de openbare zitting op 3 oktober 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder leiding van Staatsraad mr. C.H. Bangma, de zaak behandeld. De Afdeling heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelt dat het college de term 'ingezetene' correct heeft uitgelegd volgens de Huisvestingsverordening, en dat [appellant] niet voldoet aan de definitie van ingezetene zoals die in de verordening is gegeven. De overige gronden van [appellant] worden niet besproken, omdat de afwijzing van de aanvraag reeds op deze grond kan worden gehandhaafd. Het hoger beroep wordt ongegrond verklaard en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202502000/1/A2.
Datum uitspraak: 3 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden­Nederland van 18 februari 2025 in zaak nr. 24/1738 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Openbare zitting gehouden op 3 oktober 2025 om 14:30 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer;
mr. C. Kouidar, griffier.
Verschenen:
[appellant], bijgestaan door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door K. Demir;
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 18 februari 2025 van de rechtbank Midden­Nederland.
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Motivering:
1.       [appellant] verbleef ten tijde van belang in Amersfoort. Hij heeft een urgentieverklaring aangevraagd, omdat hij na zijn scheiding graag een zelfstandige woning wil in de nabijheid van zijn kinderen die in Utrecht wonen.
2.       Het college heeft bij besluit van 17 januari 2024 de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring gehandhaafd, omdat niet wordt voldaan aan verschillende voorwaarden uit artikel 28, eerste lid, van de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2023 (Huisvestingsverordening). Het college heeft aan de afwijzing onder meer ten grondslag gelegd dat [appellant] niet aangemerkt kan worden als ingezetene en dat hij niet kan aantonen dat hij eerst zelf naar een oplossing heeft gezocht.
3.       Uit wat [appellant] naar voren heeft gebracht, is niet gebleken dat het oordeel van de rechtbank onjuist is. Dat het begrip ingezetene in andere regelingen anders wordt uitgelegd, betekent niet dat het college die term onjuist uitlegt. De Huisvestingsverordening kent immers een eigen definitie van de term ingezetene en dat mag. Daarbij is niet in geschil dat [appellant] niet voldoet aan die definitie. Omdat dit voldoende is om de aanvraag af te wijzen, behoeven de overige gronden niet te worden besproken. Het betoog slaagt niet.
4.       Het hoger beroep is ongegrond.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kouidar
griffier
1120