ECLI:NL:RVS:2025:4904

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
202406792/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant inzake urgentieverklaring door woningcorporatie

In deze zaak heeft de appellante, wonend in Sint Willebrord, gemeente Rucphen, een verzoek om een urgentieverklaring ingediend bij de woningcorporatie Stichting Thuisvester. Na het uitblijven van een reactie op haar verzoek heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank. Drie dagen later ontving zij bericht van Thuisvester dat zij een urgentieverklaring zou krijgen. De appellante stelt dat het college van burgemeester en wethouders van Rucphen een dwangsom heeft verbeurd, omdat er niet tijdig op haar verzoek was beslist door Thuisvester.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 3 oktober 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had op 24 september 2024 geoordeeld dat zij onbevoegd was om van het geschil kennis te nemen. De Afdeling bevestigt dit oordeel en oordeelt dat uit de Huisvestingsverordening Rucphen 2020 niet blijkt dat er een regeling is opgenomen die het college de bevoegdheid geeft om besluiten over urgentieverklaringen te nemen. Hierdoor kan er geen sprake zijn van het niet-tijdig nemen van een besluit door het college.

Het hoger beroep van de appellante is ongegrond verklaard en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een duidelijke wettelijke basis voor het nemen van besluiten over urgentieverklaringen door het college.

Uitspraak

202406792/1/A2.
Datum uitspraak: 3 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Sint Willebrord, gemeente Rucphen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 24 september 2024 in zaak nr. 23/10699 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rucphen.
Openbare zitting gehouden op 3 oktober 2025 om 10:45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer;
mr. C. Kouidar, griffier.
Verschenen:
[appellante], vertegenwoordigd door mr. O.C. Bozbiyik;
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 24 september 2024 van de rechtbank Zeeland-­West­-Brabant.
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Motivering:
1.       [appellante] heeft bij de woningcorporatie Stichting Thuisvester (hierna: Thuisvester) verzocht om een urgentieverklaring. Vervolgens heeft zij vanwege het uitblijven van een reactie op haar verzoek om een urgentieverklaring beroep ingesteld bij de rechtbank. Drie dagen daarna heeft Thuisvester haar bericht dat zij een urgentieverklaring krijgt. Volgens haar heeft het college een dwangsom verbeurd, omdat niet tijdig op haar verzoek was beslist door Thuisvester.
2.       De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank zich terecht onbevoegd heeft geacht van het geschil kennis te nemen. Uit wat [appellante] naar voren heeft gebracht, is niet gebleken dat het oordeel van de rechtbank onjuist is. In de van toepassing zijnde Huisvestingsverordening Rucphen 2020 is geen regeling zoals bedoeld in artikel 12 van de Huisvestingswet 2014 opgenomen. Daarmee is er voor het college geen publiekrechtelijke bevoegdheid voor het nemen van besluiten over urgentieverklaringen. Daarom kan ook geen sprake zijn van het niet-tijdig nemen van een besluit door het college. Het betoog slaagt niet.
3.       Het hoger beroep is ongegrond.
4.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kouidar
griffier
1120