ECLI:NL:RVS:2025:4903

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
202501413/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake urgentieverklaring voor woningaanpassing door lichamelijke beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellante die samen met haar twee meerderjarige kinderen in een eengezinswoning woont. De appellante heeft lichamelijke beperkingen waardoor zij niet meer in staat is om de trap op te lopen naar de slaapkamer en badkamer. Ze verzoekt om een verhuizing naar een gelijkvloerse woning, maar wil geen traplift laten plaatsen vanwege de psychische impact die dit op haar heeft. De appellante betoogt dat het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven de hardheidsclausule had moeten toepassen om haar te helpen.

De rechtbank Oost-Brabant had eerder de aanvraag om een urgentieverklaring afgewezen, omdat het college van mening was dat er geen bijzondere noodsituatie was die buiten de eigen toedoen van de appellante was ontstaan. De appellante had geen bewijsstukken overgelegd die haar situatie onderbouwden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de appellante niet heeft aangetoond dat haar situatie acuut onhoudbaar is.

De Afdeling concludeert dat het college geen toepassing hoefde te geven aan de hardheidsclausule en dat het hoger beroep ongegrond is. De appellante moet de proceskosten niet vergoeden, en de uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank.

Uitspraak

202501413/1/A2.
Datum uitspraak: 3 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in Eindhoven,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost­-Brabant van 31 januari 2025 in zaak nr. 24/2965 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven.
Openbare zitting gehouden op 3 oktober 2025 om 13:45 uur.
Tegenwoordig:
Staatsraad mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer;
mr. C. Kouidar, griffier.
Verschenen:
Het college, vertegenwoordigd door mr. A.J. Rijkers;
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 31 januari 2025 van de rechtbank Oost­Brabant.
De Afdeling bevestigt de aangevallen uitspraak.
Motivering:
1.       [appellante] woont samen met haar twee meerderjarige kinderen in een eengezinswoning die uit drie verdiepingen bestaat. Zij wil verhuizen naar een gelijkvloerse woning, omdat zij vanwege lichamelijke beperkingen niet meer lopend de trap op kan om de slaapkamer en de badkamer te bereiken. Zij wil geen traplift laten plaatsen, omdat dit voor haar een te grote psychische impact heeft. Ook wil zij met haar kinderen blijven wonen. Zij betoogt dat het college desnoods toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule.|
2.       Het college heeft bij besluit van 4 juli 2024 de afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring onder verwijzing naar het advies van de commissie voor bezwaarschriften gehandhaafd. Volgens het college kan niet vastgesteld worden dat zich een bijzondere noodsituatie, die buiten eigen toedoen is ontstaan, voordoet. [appellante] beschikt over woonruimte en de ervaren woonproblematiek wordt mede veroorzaakt door de keuze om deze woning niet op haar beperkingen aan te laten passen. Zij heeft geen bewijsstukken overgelegd waaruit volgt dat de situatie dusdanig onhoudbaar is, dat het college toepassing moet geven aan de hardheidsclausule.
3.       [appellante] heeft niet onderbouwd dat de psychische impact van het aanpassen van haar woning op haar beperkingen dusdanig groot is, dat van haar niet gevergd kan worden dat zij blijft wonen in haar huidige woning. De Afdeling volgt daarom het oordeel van de rechtbank dat zich in dit geval geen bijzondere noodsituatie voordoet. Ook volgt de Afdeling het oordeel van de rechtbank dat [appellante] niet heeft onderbouwd dat haar (medische) situatie acuut onhoudbaar is, zodat het college geen toepassing hoefde te geven aan de hardheidsclausule. De betogen slagen niet.
4.       Het hoger beroep is ongegrond.
5.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Kouidar
griffier
1120