202302374/1/A2.
Datum uitspraak: 2 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge uitspraak (artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank ZeelandWestBrabant van 27 februari 2023 in zaak nr. 22/3874 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen, thans en hierna: de Dienst Toeslagen.
Openbare zitting gehouden op 2 oktober 2025 om 13:00 uur.
Tegenwoordig:
voorzitter: staatsraad mr. J.M. Willems;
griffier: mr. M. Schuurman.
Verschenen:
de Dienst Toeslagen, vertegenwoordigd door [gemachtigden].
Het hoger beroep richt zich tegen de uitspraak van 27 februari 2023 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen.
Motivering:
1. De gronden die [appellant] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellant] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 3.3 tot en met 3.7 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd. Zij voegt daaraan nog het volgende toe.
2. Het gaat in deze zaak nog om compensatie op grond van de Wet herstel toeslagen van kosten van rechtsbijstand van [appellant] in een procedure over kinderopvangtoeslag. Het gaat in dit hoger beroep om toeslagjaar 2010.
3. De Afdeling stelt met de rechtbank vast dat ten aanzien van toeslagjaar 2010 geen voor compensatie in aanmerking komende proceshandelingen zijn verricht. Die compensatie is alleen aan de orde als sprake is geweest van beroepsmatig verleende rechtsbijstand overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het bezwaar van [appellant] van destijds over toeslagjaar 2008, 2009 en 2010, is gemaakt zonder een rechtsbijstandsverlener. Het beroep dat vervolgens is ingesteld tegen de besluiten op bezwaar door zijn gemachtigde, zag niet op toeslagjaar 2010. Niet in geschil is dat destijds over het toeslagjaar 2010 geen beslissing op bezwaar genomen was. De gemachtigde van [appellant] heeft hierop gewezen in de beroepsprocedure die heeft geleid tot de uitspraak van de rechtbank van 28 mei 2013 en destijds het standpunt ingenomen dat toeslagjaar 2010 buiten de omvang van het geding in beroep viel. Ook de rechtbank heeft dat in die uitspraak vastgesteld. In de beroepsprocedure van destijds zijn dus geen proceshandelingen over toeslagjaar 2010 verricht. Anders dan [appellant] thans betoogt bepaalt het beroepschrift de omvang van het geding in beroep en niet het daaraan voorafgegane bezwaarschrift.
4. De ingediende voorschotnota van 11 december 2012, waarin is vermeld "[appellant]/Belastingdienst beroepschrift", leidt niet tot een ander oordeel. Deze ziet niet op toeslagjaar 2010, omdat de gemachtigde hiervoor zoals gezegd geen voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt. De voorschotnota van 14 mei 2021 gaat kennelijk over de kosten van beroep in de onderhavige procedure. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat er geen proceskosten zijn gemaakt over toeslagjaar 2010 die in aanmerking komen voor compensatie.
5. De Dienst Toeslagen hoeft geen proceskosten te vergoeden.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schuurman
griffier
1100