ECLI:NL:RVS:2025:4855

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
202504647/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag inzake bewaring door de minister van Asiel en Migratie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 11 augustus 2025. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Appellant was in bewaring gesteld door de minister van Asiel en Migratie op 23 juli 2025. In hoger beroep betoogde appellant dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de minister geen geldige machtiging tot binnentreden had overgelegd, omdat de elektronische handtekening niet kon worden geverifieerd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de rechtbank dit gebrek had moeten verdisconteren in een proceskostenveroordeling. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de minister niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De minister werd veroordeeld tot betaling van € 3.174,50 aan proceskosten aan appellant, geheel toe te rekenen aan door een derde verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd uitgesproken op 9 oktober 2025.

Uitspraak

202504647/1/V3.
Datum uitspraak: 9 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 11 augustus 2025 in zaak nr. NL25.33667 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 23 juli 2025 heeft de minister appellant in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 11 augustus 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. M.C. de Jong, advocaat in Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat appellant in grief 1 heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       In grief 2 betoogt appellant terecht dat het oordeel van de rechtbank dat niet kan worden vastgesteld dat de minister een geldige machtiging tot binnentreden heeft overgelegd omdat de elektronische handtekening niet kan worden geverifieerd, tot een proceskostenveroordeling had moeten leiden. De rechtbank had aanleiding moeten zien om de minister te veroordelen in de proceskosten, omdat het gebrek betrekking heeft op de staandehouding, overbrenging of ophouding. De Afdeling wijst ter vergelijking op haar uitspraken van 3 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1498, onder 2.2, en van 15 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1544. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet gedaan.
3.       De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover daarbij de minister niet is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van het beroep van appellant. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd. De minister moet de proceskosten die de rechtbank in beroep ten onrechte niet heeft toegekend en de proceskosten voor het hoger beroep vergoeden.
4.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 11 augustus 2025 in zaak nr. NL25.33667, voor zover de rechtbank de minister van Asiel en Migratie niet heeft veroordeeld tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III.      bevestigt die uitspraak voor het overige;
IV.     veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.174,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. De Poorter
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2025
18-1137