ECLI:NL:RVS:2025:4844

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
202500695/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit tot overplaatsing naar Handhavings- en Toezichtlocatie en vrijheidsbeperkende maatregel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 3 januari 2025 de beroepen van de appellant tegen besluiten van het COa en de minister van Asiel en Migratie ongegrond heeft verklaard. De appellant was overgeplaatst naar de Handhavings- en Toezichtlocatie in Hoogeveen en kreeg een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de besluiten van het COa en de minister rechtmatig waren. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Nijholt, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 9 oktober 2025 uitspraak gedaan. De Afdeling verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, omdat hiertegen geen hoger beroep mogelijk is volgens de Vreemdelingenwet 2000. De Afdeling oordeelde dat er geen reden was om het hoger beroep in behandeling te nemen, aangezien er geen sprake was van een eerlijk proces.

Wat betreft het hoger beroep tegen de overplaatsing naar de Handhavings- en Toezichtlocatie, oordeelde de Afdeling dat dit niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De grieven van de appellant bevatten geen vragen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moeten worden. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister en het COa geen proceskosten hoeven te vergoeden.

Uitspraak

202500695/1/V1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 3 januari 2025 in zaken nrs. 24/20130 en NL24.42141 in het geding tussen:
appellant
en
1.       de minister van Asiel en Migratie, en
2.       het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa).
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2024 heeft het COa appellant overgeplaatst naar de Handhavings- en Toezichtlocatie in Hoogeveen.
Bij besluit van 4 oktober 2024 heeft de minister appellant een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 3 januari 2025 heeft de rechtbank de tegen die besluiten door appellant ingestelde beroepen ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Nijholt, advocaat in Emmen, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De grieven zijn gedeeltelijk gericht tegen het oordeel van de rechtbank over een vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 56 van de Vw 2000). Hiertegen kan geen hoger beroep worden ingesteld (artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000).
1.1.    Wat appellant in dit deel van het hoger beroep aanvoert, is geen reden om het hoger beroep toch in behandeling te nemen. Het verbod op hoger beroep kan alleen worden doorbroken als er geen eerlijk proces is geweest. Dit doet zich hier niet voor.
1.2.    De Afdeling is in zoverre onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
2.       Het hoger beroep is verder gericht tegen het oordeel van de rechtbank over het besluit tot overplaatsing van de vreemdeling naar de HTL. Het hoger beroep leidt in zoverre niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.1.    Het hoger beroep gaat onder meer over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord (uitspraak van 11 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3564, onder 5.24 tot en met 5.33, over de vraag of overplaatsing naar de Handhavings- en Toezichtlocatie vrijheidsontneming inhoudt). Het hoger beroep biedt geen reden hierover in dit geval anders te oordelen.
2.2.    Het hoger beroep is in zoverre ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank in zoverre.
3.       De minister en het COa hoeven geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de vrijheidsbeperkende maatregel;
II.       bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Willems, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.
w.g. Willems
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van den Oosterkamp
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2025
941-1151