202502414/1/R4.
Datum uitspraak: 8 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in Zaandam, gemeente Zaanstad,
appellant,
en
het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2024 heeft het college zijn beslissing om op die dag spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening Zaanstad 2020 aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten € 210,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 27 maart 2025 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het college en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 3 september 2025, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F.P. Brouwer en A. Lourens, is verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 20 november 2024 is aangetroffen naast restafvalcontainer nummer 71448 aan de Vrieschgroenstraat in Zaandam. Niet in geschil is dat [appellant] de huisvuilzak daar heeft geplaatst.
2. [appellant] betoogt dat het college de kosten van de verwijdering van de huisvuilzak niet redelijkerwijze bij hem in rekening heeft kunnen brengen. Hij wijst er op dat de afvalcontainer in kwestie vol of defect was en dat dat vaak zo is, volgens hem omdat de afvalcontainers worden gebruikt door de plaatselijke horecabedrijven. Hij heeft foto’s overgelegd, waarop te zien is dat er op verschillende tijdstippen veel huisvuil buiten de afvalcontainers ligt. Hij stelt dat het college hiervan op de hoogte is en in het verleden heeft toegezegd andere afvalcontainers te plaatsen, maar dat dat nooit is gebeurd.
[appellant] stelt daarbij dat het voor hem niet mogelijk is om zijn huisvuilzak naar een andere afvalcontainer te brengen. Ten eerste werkt zijn afvalpas volgens hem maar op één container. Hij heeft foto’s overgelegd waarop volgens hem te zien is dat een andere afvalcontainer niet op zijn afvalpas reageert. Ten tweede stelt [appellant] dat hij een chronische hernia heeft, waardoor het voor hem fysiek onmogelijk is om ver te lopen met een zware huisvuilzak. Om diezelfde reden is het voor hem ook niet mogelijk om die zak terug naar huis te nemen, als de afvalcontainer vol of defect blijkt te zijn, aldus [appellant]. Hij meent dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met die omstandigheden.
3. Het college heeft op de zitting toegelicht hoe de afvalcontainers werken. De afvalcontainers aan de Vrieschgroenstraat en elders in de buurt zijn voorzien van een sensor die de vulgraad van de afvalcontainers in de gaten houdt en een seintje stuurt aan de ophaaldienst als de container 80% vol is. Het college heeft daarbij een overzicht gegeven van de zeven afvalcontainers (vier aan de Vriesgroenstraat/Bergblauwstraat en drie aan de Panneroodstraat) waarop de afvalpas van [appellant] geregistreerd staat en een overzicht van de vulgraad van die containers op 20 november 2024. Op die dag was één van de zeven afvalcontainers vol, maar de andere zes hadden elk een vulgraad van minder dan 75%. Het college heeft verder ook toegelicht dat de afvalpassen voor de afvalcontainers, die aan de buurtbewoners worden verstrekt, niet voor bedrijven zijn. Bedrijven moeten een afzonderlijk contract afsluiten met een afvalophaaldienst en kunnen de reguliere afvalcontainers niet gebruiken.
4. Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt: "De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
5. De Afdeling stelt voorop dat deze procedure gaat over de rechtmatigheid van het besluit van het college om spoedeisende bestuursdwang toe te passen en de kosten daarvan in rekening te brengen bij [appellant]. De problemen rond de inzamelvoorzieningen in de buurt van de Vrieschgroenstaat en de vraag of het college voldoet aan zijn plichten in dat verband, staan niet ter beoordeling in deze procedure.
Vast staat dat [appellant] zijn huisvuilzak verkeerd heeft aangeboden. Daardoor heeft het college kosten moeten maken voor het verwijderen daarvan. In beginsel behoren die kosten voor rekening van de overtreder te komen. Van de zeven afvalcontainers waar [appellant] gebruik van kan maken waren er zes op 20 november 2024 niet vol of defect, zodat hij die gewoon had kunnen gebruiken. Zelfs als alle afvalcontainers wel vol of defect waren geweest, zou dat overigens [appellant] nog niet hebben ontslagen van zijn verantwoordelijkheid om zijn huisvuil volgens de daarvoor geldende regels ter inzameling aan te bieden. Aangezien hij in staat was om de vuilniszak naar de afvalcontainer te brengen, ziet de Afdeling niet in dat het voor hem onredelijk bezwarend was om de vuilniszak weer mee te nemen als hij de afvalcontainer niet had kunnen gebruiken.
De door [appellant] gestelde omstandigheden geven geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet kon overgaan tot het verhalen van de kosten van de toegepaste bestuursdwang.
Het betoog slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.C. Hoekstra, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hoekstra
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2025
860