ECLI:NL:RVS:2025:4798

Raad van State

Datum uitspraak
8 oktober 2025
Publicatiedatum
8 oktober 2025
Zaaknummer
202501974/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 maart 2025, waarin het beroep van de appellant tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf gegrond werd verklaard. De rechtbank had bepaald dat de minister van Asiel en Migratie voor 30 augustus 2025 een besluit moest nemen. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte een beslistermijn van 90 dagen had opgelegd. Dit was in strijd met de strekking van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en bood niet de beoogde rechtsbescherming. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd voor zover deze de minister opdroeg om voor 30 augustus 2025 een besluit bekend te maken.

In plaats daarvan heeft de Afdeling een nieuwe termijn vastgesteld voor de minister om een besluit te nemen, afhankelijk van de omstandigheden van de zaak. De minister is ook veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de appellant, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn gemaakt. De uitspraak is gedaan op 8 oktober 2025 door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.

Uitspraak

202501974/1/V1.
Datum uitspraak: 8 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 maart 2025 in zaak nr. NL24.52226 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen.
Bij uitspraak van 6 maart 2025 heeft de rechtbank dat beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en bepaald dat de minister voor 30 augustus 2025 alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. A. Khalaf, advocaat in Zwolle, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       De tweede en de derde grief leiden niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Appellant klaagt in de eerste grief echter terecht dat de rechtbank ten onrechte een beslistermijn heeft opgelegd van 90 dagen, gerekend vanaf het moment dat de minister de aanvraag volgens het ‘first in, first out’-principe inhoudelijk in behandeling neemt. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 11 september 2025, ECLI:NL:RVS:2025:4361, onder 4.3, is zo’n beslistermijn in strijd met de strekking van artikel 8:55d van de Awb en biedt deze niet de beoogde rechtsbescherming van het recht in artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover zij de minister heeft opgedragen om voor 30 augustus 2025 alsnog een besluit bekend te maken. De Afdeling zal dit vervangen door een nadere termijn van vier weken na de dag van verzending van de uitspraak van de rechtbank, door acht weken als de minister gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als zij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als zij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 6 maart 2025 in zaak nr. NL24.52226, voor zover zij de minister van Asiel en Migratie heeft opgedragen om voor 30 augustus 2025 alsnog een besluit bekend te maken;
III.      vervangt de termijn in die uitspraak door vier weken na verzending van die uitspraak, door acht weken als de minister van Asiel en Migratie gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als zij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als zij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt;
IV.     veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 907,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hanrath
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2025
392