ECLI:NL:RVS:2025:4797
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag document op basis van Terugtrekkingsakkoord
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 15 juli 2025 het beroep van de appellant ongegrond verklaarde. De appellant had een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor de afgifte van een document op basis van de artikelen 18 en 19 van het Terugtrekkingsakkoord. Deze aanvraag werd op 22 februari 2022 afgewezen. De minister van Asiel en Migratie verklaarde het bezwaar van de appellant tegen deze afwijzing op 17 november 2024 opnieuw ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en dat de afwijzing van de aanvraag op goede gronden was gebaseerd.
In het hoger beroep, dat werd ingesteld door de appellant, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, werd aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidde, omdat de rechtbank terecht en op goede gronden tot haar oordeel was gekomen. De Afdeling nam de motivering van de rechtbank over en concludeerde dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. De beslissing van de Afdeling was dat het hoger beroep ongegrond was en dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.