ECLI:NL:RVS:2025:4736
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning asiel en afwijzing herhaalde aanvraag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 18 januari 2024 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had eerder een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd gekregen, maar deze werd op 6 mei 2013 ingetrokken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Vervolgens heeft appellant in 2015 een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke ook werd afgewezen. In 2021 verzocht appellant om bestuurlijke heroverweging van de eerdere besluiten, maar dit verzoek werd afgewezen. In september 2023 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van 2021 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en dat er geen aanleiding was om de eerdere besluiten te herzien. Het hoger beroep van appellant is ongegrond verklaard, en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.