ECLI:NL:RVS:2025:4736

Raad van State

Datum uitspraak
3 oktober 2025
Publicatiedatum
3 oktober 2025
Zaaknummer
202401042/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake intrekking verblijfsvergunning asiel en afwijzing herhaalde aanvraag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 18 januari 2024 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant had eerder een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd gekregen, maar deze werd op 6 mei 2013 ingetrokken door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Vervolgens heeft appellant in 2015 een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke ook werd afgewezen. In 2021 verzocht appellant om bestuurlijke heroverweging van de eerdere besluiten, maar dit verzoek werd afgewezen. In september 2023 verklaarde de staatssecretaris het bezwaar van appellant tegen de afwijzing van 2021 ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gehandeld en dat er geen aanleiding was om de eerdere besluiten te herzien. Het hoger beroep van appellant is ongegrond verklaard, en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202401042/1/V3.
Datum uitspraak: 3 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[appellant],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 januari 2024 in zaak nr. NL22.25501 in het geding tussen:
appellant
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2013 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aan appellant verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken. Bij besluit van 16 maart 2015 heeft de staatssecretaris een herhaalde aanvraag van appellant om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 14 november 2021 heeft de staatssecretaris een verzoek van appellant om bestuurlijke heroverweging van de besluiten van 6 mei 2013 en 16 maart 2015, afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2023 heeft de staatssecretaris het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van 14 november 2021 ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 januari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. I. Petkovski, advocaat in Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 5.1 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B. Meijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van S. van Dijk LLM, griffier.
w.g. Meijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Dijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2025
967