ECLI:NL:RVS:2025:4721
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring verblijfsvergunning asiel
Op 2 oktober 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de aanvraag van een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 19 maart 2024 de aanvraag van de appellant, die ook voor haar minderjarige kind was, niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, had op 23 april 2024 het beroep van de appellant tegen deze beslissing ongegrond verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. T. Bruinsma, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in haar uitspraak geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet nodig was. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister geen proceskosten hoefde te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.R. Kraak, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 2 oktober 2025.