ECLI:NL:RVS:2025:4664

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
202402150/1/R1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.T.J.M. Jurgens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanwijzing locatie voor afvalcontainers door college van burgemeester en wethouders van Deventer

Op 1 oktober 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin appellanten, bewoners van de H.J.Ph. Fesevurstraat in Deventer, in beroep gingen tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Deventer. Dit college had op 27 februari 2024 een locatie aangewezen voor de plaatsing van een zogenoemde GF-zuil voor de inzameling van groente- en fruitafval, evenals vier ondergrondse afvalcontainers voor restafval, textiel, oud papier en incontinentiemateriaal. De appellanten waren van mening dat het college de beleidsregels niet correct had toegepast bij de belangenafweging en dat de mogelijkheid om tegemoet te komen aan individuele bezwaren van bewoners te beperkt was. Ze voerden aan dat dit hen ontmoedigde om een zienswijze in te dienen.

De Afdeling oordeelde dat het college bij de keuze van de locatie een zorgvuldige afweging had gemaakt en dat de beleidsregels niet onredelijk waren. De appellanten stelden ook dat er onvoldoende gelegenheid was geboden om in te spreken en dat de werkzaamheden voor de plaatsing van de containers al waren begonnen voordat het aanwijzingsbesluit was genomen. De Afdeling concludeerde echter dat het college de juiste procedure had gevolgd en dat de communicatieproblemen niet leidden tot onrechtmatigheid van het besluit.

Daarnaast werd het betoog van de appellanten dat er geen behoefte was aan de afvalcontainers voor textiel en incontinentiemateriaal verworpen, omdat het college voldoende onderbouwing had gegeven voor de noodzaak van deze containers. De Afdeling oordeelde dat de alternatieve locaties die door de appellanten werden voorgesteld niet geschikter waren dan de aangewezen locatie. Uiteindelijk verklaarde de Afdeling het beroep ongegrond en stelde vast dat het college geen proceskosten hoefde te vergoeden.

Uitspraak

202402150/1/R1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in Deventer,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Deventer,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 februari 2024 heeft het college de locatie aan de H.J.Ph. Fesevurstraat ter hoogte van [locatie] in Deventer (hierna: de aangewezen locatie) aangewezen voor de plaatsing van afvalcontainers.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op 2 september 2025 aan de orde gesteld, waar geen van de partijen is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Bij besluit van 27 februari 2024 heeft het college de locatie aangewezen voor de plaatsing van een zogenoemde GF-zuil voor de inzameling van groente- en fruitafval en voor vier ondergrondse afvalcontainers voor de inzameling van onderscheidenlijk restafval, textiel, oud papier, en incontinentiemateriaal. [appellant] en anderen wonen allen aan de H.J.Ph. Fesevurstraat tegenover of schuin tegenover de aangewezen locatie. Zij kunnen zich niet met het besluit verenigen en hebben hier daarom beroep tegen ingesteld.
Toetsingskader
2.       Bij de keuze van een locatie voor een afvalcontainer moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de aanwijzing van de locatie. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van de afvalcontainer.
2.1.    Bij de beoordeling van de geschiktheid van een locatie heeft het college toepassing gegeven aan de beleidsregel "Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Deventer houdende regels omtrent de locatiekeuze voor ondergrondse inzamelvoorzieningen" (hierna: de beleidsregels).
Beleidsregels
3.       [appellant] en anderen voeren aan dat het college de beleidsregels voor zover die betrekking hebben op de te maken belangenafweging niet had mogen toepassen bij de totstandkoming van het aanwijzingsbesluit. Zij wijzen erop dat in de beleidsregels enerzijds het belang van het betrekken van bewoners bij de besluitvorming wordt benadrukt maar anderzijds is aangegeven dat de mogelijkheid om tegemoet te komen aan individuele bezwaren van bewoners beperkt is. Volgens hen is dit tegenstrijdig en ontmoedigt dit belanghebbenden om een zienswijze uit te brengen.
3.1.    In de beleidsregels staat onder "2. Locatiekeuze" het volgende:
"Algemene belang versus het individuele belang
De gemeente beoogt het bewoners zo gemakkelijk mogelijk te maken om afval te scheiden door een goede infrastructuur van inzamelvoorzieningen te bieden. Ook wil de gemeente de locaties van de voorzieningen met de juiste betrokkenheid van bewoners bepalen. Bij het uitkiezen van locaties vindt per locatie een zorgvuldige afweging plaats op basis van een aantal randvoorwaarden en/of criteria. Deze zijn uitgewerkt in een (niet-limitatieve) lijst in paragraaf 3. De mogelijkheden om tegemoet te komen aan individuele bewoners die bedenkingen hebben (zienswijze) tegen gekozen locaties zijn in dat opzicht relatief beperkt. Het algemene belang (bijvoorbeeld): doelmatige inzameling, optimale verdeling van de locaties van de ondergrondse containers zodat er sprake is van een logisch, kostenefficiënt en samenhangend netwerk, het creëren van een veilige situatie, het behoud van bomen, onmogelijkheid om te plaatsen wegens kabels en leidingen) gaat daarbij in beginsel voor op het individuele belang."
3.2.    Het in de beleidsregels neergelegde uitgangspunt - daargelaten of die passage als beleidsregel of louter als een toelichting moet worden aangemerkt - dat bij de keuze voor locaties voor afvalcontainers algemene belangen, zoals een doelmatige inzameling en een optimale verdeling van de locaties, in het algemeen zwaarder wegen dan bezwaren van individuele bewoners, acht de Afdeling niet onredelijk. Evenmin ziet de Afdeling hierin een tegenstrijdigheid met de in de beleidsregels geuite wens om bewoners in voldoende mate te betrekken bij een locatiekeuze. De beleidsregels sluiten immers niet uit dat individuele bezwaren van bewoners in een bijzonder geval zwaarder wegen dan het algemeen belang. Dat dit over het algemeen niet het geval is neemt daarom niet weg dat het zinvol is om bewoners in de besluitvorming te betrekken.
Het betoog slaagt niet.
Participatie bij de totstandkoming van het aanwijzingsbesluit
4.       [appellant] en anderen betogen dat het college onvoldoende gelegenheid heeft geboden om in te spreken bij de keuze voor de aangewezen locatie. Volgens hen zijn zij voor een voldongen feit geplaatst toen de aannemer is begonnen met de werkzaamheden voor het plaatsen van de betonnen bakken van de afvalcontainers voordat er door het college een aanwijzingsbesluit was genomen. De gesprekken die met het college zijn gevoerd vonden volgens [appellant] en anderen steeds op hun initiatief plaats. Het gebrek aan de mogelijkheid om in te spreken is volgens [appellant] en anderen in strijd met de beleidsregels van het college.
4.1.    In juli 2023 zijn door een aannemer putten aangelegd voor de plaatsing van afvalcontainers op de - nadien - door het college aangewezen locatie. Nadat het college hierop was geattendeerd door bewoners van de H.J.Ph. Fesevurstraat zijn de werkzaamheden stilgelegd en zijn de putten afgedekt. Het college heeft alsnog een aanwijzingsbesluit voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
Niet is gebleken dat het college niet op juiste wijze toepassing heeft gegeven aan wat er is bepaald in die afdeling. Het ontwerpbesluit is ter inzage gelegd en belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren te brengen. Een aantal van de personen die beroep hebben ingesteld, namelijk [gemachtigde A], [gemachtigde B] en [gemachtigde C], heeft van die mogelijkheid ook gebruik gemaakt. Het college heeft daarmee voldaan aan de eisen die de Awb aan de voorbereiding van het besluit stelt. [appellant] en anderen hebben verder niet onderbouwd waarom het aanwijzingsbesluit in strijd zou zijn met de beleidsregels.
Ten overvloede overweegt de Afdeling dat het college heeft erkend dat er in het traject voorafgaand aan de aanwijzing van de locatie veel is misgegaan in de communicatie. Dat dit is gebeurd betekent niet dat het college de locatie waar de putten zijn aangelegd niet alsnog, nadat de daarvoor aangewezen procedure was doorlopen, had mogen aanwijzen voor de plaatsing van afvalcontainers. De uitvoering van het besluit staat namelijk los van de rechtmatigheid daarvan.
Het betoog slaagt niet.
Behoefte aan afvalcontainers voor textiel en incontinentiemateriaal op de aangewezen locatie
5.       [appellant] en anderen voeren aan dat er op de aangewezen locatie geen behoefte is aan afvalcontainers voor textiel of incontinentiemateriaal. Dit is volgens [appellant] en anderen in strijd met de beleidsregels van het college.
5.1.    In de beleidsregels staat voor zover relevant onder 2:
"Locatiekeuze
[…]
Samenhangend netwerk van inzamelvoorzieningen
De locaties van de (ondergrondse) inzamelvoorzieningen worden zo bepaald, dat een bewoner de mogelijkheid heeft om het afval op meerdere, voor de bewoner voor de hand liggende, logische locaties (zoals bij  een winkelcentrum) in  een ondergrondse container te deponeren."
5.2.    In wat [appellant] en anderen aanvoeren bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat er geen behoefte is aan afvalcontainers voor textiel en incontinentiemateriaal en dat hat het aanwijzingsbesluit in verband hiermee in strijd is met de beleidsregels.
[appellant] en anderen hebben namelijk niet onderbouwd waarom er geen behoefte zou zijn aan een afvalcontainer voor textiel op de aangewezen locatie. Wat betreft de afvalcontainer voor incontinentiemateriaal heeft het college gemotiveerd dat gezien het toenemend aantal jonge gezinnen in de buurt en gelet op de maatschappelijke ontwikkeling dat ouderen langer thuis blijven wonen, er behoefte is aan een dergelijke afvalcontainer. [appellant] en anderen hebben niet aangegeven waarom die motivering onjuist zou zijn. Het college heeft er met het oog op een doelmatige inzameling van huishoudelijk afval verder de voorkeur aan mogen geven om de afvalcontainers zoveel mogelijk bij elkaar te plaatsen. Op die manier kunnen bewoners verschillende soorten huishoudelijk afval op één punt inleveren.
Het betoog slaagt niet.
Alternatieve locaties
6.       [appellant] en anderen betogen dat het college de locatie niet had mogen aanwijzen omdat er geschiktere alternatieve locaties zijn. Het zou volgens hen logischer zijn om deze afvalcontainers te plaatsen bij een winkelcentrum of wat betreft de afvalcontainer voor incontinentiemateriaal bij een kinderdagverblijf.
6.1.    In overweging 5.2 heeft de Afdeling geoordeeld dat het college de locatie geschikt heeft mogen achten voor het plaatsen van de afvalcontainers. De Afdeling zal beoordelen of het college toch had moeten afzien van aanwijzing van de aangewezen locatie vanwege de voorgestelde alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie dat geoordeeld moet worden dat het college niet heeft mogen vasthouden aan zijn keuze voor de aangewezen locatie, maar had moeten kiezen voor de alternatieve locatie.
6.2.    De Afdeling ziet in het betoog van [appellant] en anderen geen aanleiding voor het oordeel dat de alternatieve locaties geschikter zijn dan de aangewezen locatie.
Het college heeft aangegeven dat is onderzocht of de afvalcontainer voor incontinentiemateriaal bij het plaatselijke kinderdagverblijf kan worden geplaatst maar dat die locatie vanwege technische redenen niet geschikt was. De Afdeling heeft geen aanleiding om aan de juistheid van deze toelichting van het college te twijfelen. Verder hebben [appellant] en anderen niet onderbouwd waarom het voor de inzameling van textiel beter zou zijn om de afvalcontainer die daarvoor is bedoeld bij een winkelcentrum te plaatsen.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
7.       Het beroep is ongegrond.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.I. van der Schoot, griffier.
w.g. Jurgens
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van der Schoot
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025
195-1082