ECLI:NL:RVS:2025:4645

Raad van State

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
1 oktober 2025
Zaaknummer
202301208/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen verkorting geldigheidsduur coronaherstelbewijs

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, die op 31 januari 2023 het beroep van [appellante] tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen de verkorting van de geldigheidsduur van haar coronaherstelbewijs heeft afgewezen. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport had op 6 mei 2022 het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de geldigheidsduur van het coronaherstelbewijs was verkort van 365 dagen naar 180 dagen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] geen procesbelang had, omdat het coronaherstelbewijs sinds de intrekking van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 op 20 mei 2022 niet meer bestond. [appellante] stelde dat zij gedupeerd was door de onduidelijke communicatie van de overheid en dat zij als zzp-er inkomsten had misgelopen door de verkorting van de geldigheidsduur. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen procesbelang was en dat de gronden van [appellante] in hoger beroep grotendeels een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202301208/1/A3.
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend in [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 31 januari 2023 in zaak nr. 22/2403 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Procesverloop
Bij besluit van 6 mei 2022 heeft de minister het door [appellante] gemaakte bezwaar tegen de verkorting van de geldigheidsduur van haar coronaherstelbewijs niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 31 januari 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 augustus 2025, waar [appellante] en de minister, vertegenwoordigd door mr. E.E. Schaake, zijn verschenen.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1.       Op 1 juni 2021 is de Tijdelijke wet coronatoegangsbewijzen in werking getreden. Daarmee werden tijdelijke regels gesteld over de inzet van coronatoegangsbewijzen bij de bestrijding van covid-19. Een coronatoegangsbewijs kon worden verkregen door volledige vaccinatie, na een negatieve test en na herstel van covid-19. Het coronatoegangsbewijs werd vormgegeven door een QR-code in de CoronaCheck-app.
In de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (hierna: Trm) waren de voorwaarden opgenomen waaronder een coronatoegangsbewijs geldig was voor deelname aan een activiteit of toegang tot een voorziening waarvoor het coronatoegangsbewijs was voorgeschreven. Tot 8 februari 2022 had het coronaherstelbewijs een geldigheidsduur van 365 dagen. Daarna werd door wijziging van de Trm de geldigheidsduur van het coronaherstelbewijs teruggebracht tot 180 dagen. Van deze verkorting van de geldigheidsduur werd mededeling gedaan in de CoronaCheck-app.
2.       Naast het coronatoegangsbewijs bestond ook het Digitaal Corona Certificaat (hierna: DCC) dat op grond van Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2021 werd afgegeven. Met een DCC kon een persoon bij grensoverschrijding binnen de Europese Unie bewijzen dat hij tegen covid-19 is gevaccineerd, over een negatief testresultaat beschikte of recent van een covid-19-infectie was hersteld. In CoronaCheck-app was er een aparte QR-code voor het DCC.
3.       [appellante] had een coronatoegangsbewijs op basis van herstel (coronaherstelbewijs) en heeft bezwaar gemaakt tegen de verkorting van de geldigheidsduur ervan. De minister heeft dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Wat heeft de rechtbank overwogen?
4.       De rechtbank heeft het daartegen door [appellante] ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De indiener dient een actueel en reëel belang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Dit houdt volgens vaste rechtspraak in dat de bestuursrechter een bij hem ingediend beroep alleen inhoudelijk hoeft te beoordelen als het doel dat de indiener voor ogen staat met het beroep kan worden bereikt en voor hem feitelijk van betekenis is. Als dat belang is vervallen, is de bestuursrechter niet gehouden uitspraak te doen uitsluitend vanwege de principiële betekenis daarvan. [appellante] kan met haar beroep niet bereiken dat de geldigheidsduur van haar coronatoegangsbewijs wordt teruggebracht naar 365 dagen, omdat dit bewijs sinds de intrekking van de Trm op 20 mei 2022 niet meer bestaat. Belang bij een beroep kan ook worden aangenomen, als wordt gesteld dat als gevolg van de besluitvorming schade is geleden die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen en dit tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt. Volgens de rechtbank leidt de gestelde schade niet tot procesbelang. Dat de periode waarin [appellante] in het buitenland op vakantie kon gaan werd verkort, is geen consequentie van de verkorting van het herstelbewijs. Daar ziet het herstelbewijs namelijk niet op. Daarop ziet wel het DCC, maar de minister heeft de geldigheidsduur van het DCC niet veranderd. De gestelde schade is dus niet het gevolg van de beperking van de geldigheidsduur van het herstelbewijs.
5.       [appellante] is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank en heeft hoger beroep ingesteld.
Wat heeft [appellante] aangevoerd?
6.       [appellante] heeft aangevoerd dat zij belanghebbende is. Zij vindt dat de communicatie en het beleid van de Nederlandse regering over het coronatoegangsbewijs onduidelijk was. [appellante] stelt dat zij is gedupeerd, omdat zij genoodzaakt werd om eerder een vakantie te boeken in een duur land en als zzp-er daardoor in die periode geen inkomsten had. Als de duur van het Nederlandse herstelbewijs niet gelijk was getrokken met de Europese geldigheid, dan had zij na afloop van haar opdracht op vakantie kunnen gaan. Verder vindt zij dat de CoronaCheck-App niet voldeed aan de regels van de Algemene Verordening Gegevensbescherming. De rechtbank is ten onrechte niet op haar betoog ingegaan.
Oordeel van de Afdeling
6.1.    De Afdeling stelt voorop dat het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De beoordeling van de aanwezigheid van procesbelang was een kwestie die de rechtbank eerst ambtshalve moest beoordelen, voordat de rechtbank kon oordelen of de minister het bezwaar van [appellante] tegen het besluit om de geldigheidsduur van haar coronatoegangsbewijs te beperken, terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat het geschil dus niet kan gaan over de communicatie en het beleid van de Nederlandse regering en de wijze waarop de persoonsgegevens van [appellante] in de CoronaCheck-App zijn verwerkt. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op dat wat zij daarover naar voren heeft gebracht.
6.2.    Verder zijn de gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appellante] heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de aangevallen uitspraak onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 4 tot en met 4.2.2 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
6.3.    Het betoog slaagt niet.
7.       Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
8.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Larsson-van Reijsen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025
978