ECLI:NL:RVS:2025:4546

Raad van State

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
202303062/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over omgevingsvergunning voor dakuitbouw in Den Haag met betrekking tot bestemmingsplan en bouwbesluit

Op 24 september 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een tussenuitspraak gedaan in een hoger beroep over een omgevingsvergunning voor het vergroten van een woning in Den Haag. De zaak betreft een omgevingsvergunning die op 6 oktober 2020 door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag is verleend aan [belanghebbende] voor het maken van een dakuitbouw. [appellant], wonend in de nabijheid, heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, stellende dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat hij onvoldoende is geïnformeerd over de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep van [appellant] ongegrond verklaard, waarna hij in hoger beroep is gegaan.

De Afdeling heeft in haar uitspraak de relevante wet- en regelgeving besproken, waaronder de Wabo en de Algemene wet bestuursrecht. De Afdeling heeft vastgesteld dat de aanvraag om omgevingsvergunning is ingediend vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waardoor de oude regelgeving van toepassing blijft. De Afdeling heeft de argumenten van [appellant] beoordeeld, waaronder de stelling dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht.

De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college niet voldoende heeft onderbouwd dat het bouwplan voldoet aan de eisen van het bestemmingsplan en het Bouwbesluit 2012. De Afdeling heeft het college opgedragen om binnen 18 weken de gebreken in het besluit van 3 mei 2021 te herstellen, met inachtneming van de vastgestelde tekortkomingen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige toetsing aan de geldende regelgeving en de noodzaak voor het college om de belangen van omwonenden adequaat te wegen.

Uitspraak

202303062/1/R3.
Datum uitspraak: 24 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in Den Haag,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 maart 2023 in zaak nr. 21/4137 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
Procesverloop
Bij besluit van 6 oktober 2020 heeft het college aan [belanghebbende] een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie A] in Den Haag (hierna: het perceel) door het maken van een dakuitbouw.
Bij besluit van 3 mei 2021 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 maart 2023 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.
[belanghebbende] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 31 maart 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. R.M. van der Zwan, advocaat in Den Haag, en het college, vertegenwoordigd door mr. T.M.T Konings, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], bijgestaan door mr. drs. M.R. van Leeuwen, advocaat in Zoetermeer, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, dan blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo).
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 29 juni 2020. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Inleiding
2.       [belanghebbende] heeft op 29 juni 2020 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het vergroten van de woning op het perceel door het maken van een dakuitbouw. Het college heeft de omgevingsvergunning op 6 oktober 2020 verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. [appellant] woont op het perceel [locatie B] in Den Haag en heeft bezwaren tegen het bouwplan.
Toetsingskader
3.       Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo is het toetsingskader voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen van een bouwwerk’. Dat is een vergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Toetsen aan artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo houdt in dat het college uitsluitend moet beoordelen of zich één van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden voordoet. Als dat niet het geval is, dan moet het de gevraagde vergunning verlenen. Als dat wel zo is, dan moet het de gevraagde vergunning weigeren. Het college heeft daarbij dus geen ruimte voor een belangenafweging.
4.       De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt onderdeel uit van de uitspraak.
Hoger beroep
Onvoldoende geïnformeerd
5.       [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij door het college voldoende is geïnformeerd over de ingediende aanvraag voor de omgevingsvergunning. Hij voert hiertoe aan dat hij in de periode juli tot en met september 2020 vier keer naar de projectinspecteur van de gemeente Den Haag heeft gemaild over het bouwplan. Op drie van deze mails heeft hij alleen een ontvangstbevestiging gekregen, en op een andere helemaal geen reactie. De rechtbank heeft daarom volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat er tussen hem en de projectinspecteur persoonlijk contact is geweest.
5.1.    De Afdeling overweegt dat met het besluit van 6 oktober 2020 een vergunning is verleend voor de activiteit bouwen zoals genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo. Dat betekent dat de reguliere voorbereidingsprocedure als bedoeld in paragraaf 3.2 van de Wabo van toepassing is. De reguliere voorbereidingsprocedure houdt niet in dat omwonenden persoonlijk geïnformeerd dienen te worden over de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Ook is er geen verplichting om met [appellant] in overleg te treden. Dit heeft de rechtbank ook overwogen. Dat de rechtbank hieraan heeft toegevoegd dat het college heeft toegelicht dat hij zich niet herkent in het beeld dat [appellant] niet volledig of onjuist zou zijn geïnformeerd, omdat de projectinspecteur op verschillende momenten contact heeft gehad met [appellant], kan niet tot een ander oordeel leiden.
Het betoog slaagt niet.
Strijd met het bestemmingsplan
Dakopbouw/uitbouw
6.       [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan.
Volgens hem heeft de rechtbank de uitbreiding van de woning ten onrechte als dakuitbouw gekwalificeerd. Hij voert hiertoe aan dat er sprake is van een dakopbouw. De definitie van de dakopbouw uit het bestemmingsplan is volgens hem leidend. Aangezien het bouwplan op het dak van de daaronder gelegen woning wordt gerealiseerd en daar deel van gaat uitmaken, wordt volgens hem aan de definitie voldaan. De rechtbank had daarom moeten concluderen dat het bouwplan volgens de definitie van het bestemmingsplan een dakopbouw is, en omdat een dakopbouw op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan op het perceel, moeten oordelen dat het college ten onrechte een omgevingsvergunning voor het bouwplan heeft verleend.
[appellant] voert verder aan dat artikel 23.2.1, aanhef en onder b, van de planregels, ook zo kan worden geïnterpreteerd dat niet de kapzijde aan de voorzijde van het perceel, maar het platte dak aan de achterzijde van het perceel de maximale bouwhoogte bepaalt. Het bouwplan is hoger dan het platte dak, zodat het in strijd is met het bestemmingsplan.
6.1.    Voor het perceel geldt het bestemmingsplan "Regentesse- /Valkenboskwartier (Integrale herziening)". Op het perceel geldt de bestemming "Wonen -1" en de gebiedsaanduiding "Overige zone - Gemeentelijk beschermd Stadsgezicht".
Artikel 1.35 van de planregels luidt:
"dakopbouw: een vergroting van een gebouw welke een onzelfstandige uitbreiding vormt van de onder het dak gelegen woning of andere daar gevestigde rechtmatige functie, en daarvan deel uitmaakt."
Artikel 23.2.1. luidt:
"Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
[..]
b. de goot- en/of bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven.
c. in uitzondering op het voorgaande onder 'b' mag ter plaatse van de ‘specifieke bouwaanduiding - dakopbouw’(sba-dob) een dakopbouw van maximaal 3,5 m hoogte gebouwd worden.
[…]"
6.2.    De Afdeling stelt voorop dat uit artikel 23.2.1, aanhef en onder b, van de planregels voortvloeit dat de maximaal toegestane goot- en bouwhoogte volgt uit wat op de verbeelding staat aangegeven. Een uitleg zoals [appellant] voorstaat, waarbij de toegestane goot- en bouwhoogte wordt afgeleid uit de feitelijk bestaande situatie, is gelet op de bewoordingen van die bepaling, waarbij naar de verbeelding wordt verwezen, niet mogelijk.
6.3.    Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich op het standpunt heeft mogen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat geen sprake is van een overschrijding van de toegestane bouw- en/of goothoogte op het perceel. De Afdeling stelt hiertoe vast dat de maximaal toegestane bouwhoogte binnen het gehele bouwvlak op grond van artikel 23.2.1, aanhef en onder b, van de planregels, in samenhang met de verbeelding, 11 m is, en de maximaal toegestane goothoogte 8 m. De bouwhoogte van het pand op het perceel bedraagt volgens de bouwtekening 10,13 m. De goothoogte bedraagt 7,07 m. De bestaande kapverdieping wordt op dezelfde hoogte doorgetrokken naar de achterzijde van het pand. Met de realisering van het bouwplan worden de maximaal toegestane bouw- en goothoogte dus niet overschreden.
Dat aan het perceel niet de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - dakopbouw (sba-dob)" is toegekend, maakt dat niet anders. Artikel 23.2.1, aanhef en onder c, van de planregels betreft immers een uitzondering op artikel 23.2.1, aanhef en onder b, van de planregels. Als op een perceel de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - dakopbouw (sba-dob)" geldt, mag op dat perceel bovenop de maximaal toegestane bouwhoogte een dakopbouw van maximaal 3,5 m hoogte gebouwd worden. Nu de maximale bouwhoogte uit het bestemmingsplan met de realisering van het bouwplan niet wordt overschreden en het bouwplan dus is toegestaan, komt aan deze uitzondering geen betekenis toe.
Het betoog slaagt niet.
Beschermd stadsgezicht
7.       [appellant] betoogt dat de rechtbank onvoldoende betekenis heeft toegekend aan de omgeving van het perceel dat is aangewezen als beschermd stadsgezicht. Volgens [appellant] moet de bestaande architectuur binnen het beschermd stadsgezicht zoveel mogelijk behouden blijven.
7.1.    De Afdeling begrijpt dit betoog zo, dat [appellant] wijst op de aanduiding "Overige Zone - Gemeentelijk beschermd stadsgezicht" die het perceel in het bestemmingsplan heeft gekregen.
Artikel 34.1. van de planregels luidt:
"a. Ter plaatse van de aanduiding Overige zone - Gemeentelijk beschermd Stadsgezicht zijn de aangewezen gronden behalve voor de daar voorkomende bestemmingen als bedoeld in de artikelen 3 tot en met 29, mede bestemd voor behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden van de Gemeentelijk beschermde stadsgezichten Regentessekwartier en Valkenboskwartier, zoals beschreven in de aanwijzingsbesluiten van 14 februari 2002 met de bijbehorende toelichtingen, als opgenomen in de bijlagen 2 en 3 bij de regels van dit plan.
b. Voor het bouwen binnen de aanduiding Overige zone - Gemeentelijk beschermd Stadsgezicht' als bedoeld in artikel 34.1 gelden de volgende regels:
1. het bouwen moet plaatsvinden met inachtneming van de cultuurhistorische waarden als bedoeld in artikel Overige zone - Gemeentelijk beschermd Stadsgezicht;
2. daar waar op de verbeelding een goothoogte is aangegeven, dient de kapvorm in stand te worden gehouden;
3. indien het bouwen betrekking heeft op de uiterlijke verschijningsvorm van een bouwwerk dient voorafgaande aan het bouwen over de cultuurhistorische waarden als bedoeld in voornoemd aanwijzingsbesluit en de toelichting daarop, advies te worden ingewonnen bij de commissie als bedoeld in artikel 1, lid 9 van de Monumentenverordening Den Haag of een deskundig lid van die commissie;
4. in aanvulling op het in voorafgaande sub-leden gestelde, dient bij karakteristieke panden of ensembles zoals opgenomen in bijlage 1 bij de regels van dit plan, de naar openbaar toegankelijk gebied gerichte gevelindeling en de in sub 2 bedoelde kapvorm gehandhaafd te blijven;
5. in uitzondering op het gestelde in sub 2 en 4 mag de aldaar omschreven gevelindeling en/of kapvorm worden aangepast, indien en voor zover ter plaatse van het pand of de panden op de verbeelding een specifieke bouwaanduiding-dakopbouw is aangegeven dan wel een hogere goot- en/of bouwhoogte ten opzichte van de bestaande bebouwing is opgenomen en die aanpassingen uitsluitend op het optoppen van de bebouwing betrekking hebben;
[…]"
7.2.    De Afdeling stelt vast dat het college het bouwplan niet heeft getoetst aan artikel 34.1 van de planregels, althans niet op een kenbare manier. In het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning van 6 oktober 2020 staat alleen: "Gebleken is dat de aanvraag voldoet aan de bestemmingsplannen". In het besluit op bezwaar van 3 mei 2021 is op dit punt niets toegevoegd. Er is weliswaar in overeenstemming met artikel 34.1, onder b, sub 3, van de planregels advies ingewonnen bij de Welstands- en Monumentencommissie, en in dat advies staat dat die commissie het bouwplan heeft beoordeeld in het kader van de gebiedsaanduiding "Overige zone - Gemeentelijk beschermd stadsgezicht" en dat het passend is bij de bestaande architectuur. Het college heeft echter daarmee naar het oordeel van de Afdeling niet voldoende inzichtelijk gemaakt dat het bouwen zal plaatsvinden met inachtneming van de cultuurhistorische waarden van het gemeentelijk beschermde stadsgezicht Valkenboskwartier (artikel 34.1, onder b, sub 1, van de planregels). Ook is niet uitdrukkelijk beoordeeld of met het bouwplan de kapvorm in stand wordt gehouden, zoals in sub 2 is bepaald voor percelen waar een goothoogte op de verbeelding is aangegeven, zoals in dit geval. Ook is niet getoetst aan artikel 34.1, onder b, sub 5, van de planregels, mocht dat aan de orde zijn. Dat zich geen strijd met het bestemmingsplan voordoet op dit punt is gelet hierop naar het oordeel van de Afdeling niet voldoende onderbouwd. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog slaagt.
Redelijke eisen van welstand
8.       [appellant] betoogt dat de rechtbank voorbij is gegaan aan zijn betoog dat het college geen doorslaggevende betekenis aan het advies van de welstandscommissie had mogen toekennen. Volgens [appellant] is het welstandsadvies in strijd met de Welstandsnota. Er is namelijk geen rekening gehouden met het geheel van herenhuizen waarvan het pand aan de [locatie A] deel uitmaakt. Dit geheel kent aan de achterzijde geen dakopbouwen of dakuitbouwen.
8.1.    De Afdeling overweegt dat hoewel het college niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij het college zelf ligt, het op het advies mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
8.2.    De welstandscommissie heeft op 16 september 2020 beoordeeld of het bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand. De welstandscommissie heeft het bouwplan getoetst aan de Welstandsnota. In het advies staat dat de welstandscommissie akkoord is met het bouwplan, omdat de voorgestelde dakuitbouw past bij de bestaande architectuur. Het college heeft dit advies overgenomen.
8.3.    De Afdeling overweegt dat [appellant] geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan het welstandsadvies naar voren heeft gebracht. Daarbij betrekt de Afdeling dat de welstandscommissie de ligging van het perceel in het beschermd stadsgezicht en daarmee ook de ensemblewaarde daarvan, zoals door [appellant] genoemd, bij de beoordeling heeft betrokken. Ook neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] niet heeft geconcretiseerd waarom het welstandsadvies niet strookt met de Welstandsnota. Hij heeft geen criteria uit de Welstandsnota genoemd waarmee het bouwplan in strijd zou zijn. Daarnaast heeft [appellant] geen advies van een andere deskundige overgelegd.
8.4.    De Afdeling concludeert dat het college zich onder verwijzing naar het advies van de welstandscommissie van 16 september 2020 op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Het betoog slaagt niet.
Strijd met Bouwbesluit 2012
Brandveiligheid
9.       [appellant] betoogt dat het bouwplan niet voldoet aan het Bouwbesluit 2012.
Hij voert hiertoe aan dat de wand van de dakopbouw een brandwerendheid van 30 minuten krijgt, terwijl dat volgens het Bouwbesluit 2012 60 minuten moet zijn.
Ook is met de realisering van de dakopbouw de vluchtroute van [appellant] via de bovenverdieping geblokkeerd, zodat hij bij brand via het dak niet meer weg kan komen.
9.1.    De Afdeling stelt vast dat rechtbank het betoog van [appellant] over de brandveiligheid van het bouwplan buiten beschouwing heeft gelaten vanwege strijd met de goede procesorde. Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 13 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4631, onder 2-2.4 heeft overwogen, neemt de Afdeling deze beroepsgrond in hoger beroep daarom niet mee in haar beoordeling. In het omgevingsrecht kunnen beroepsgronden niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor. De Afdeling zal deze beroepsgrond dus niet inhoudelijk bespreken.
Lichtinval
10.     [appellant] betoogt dat de positie van de wand van de dakopbouw ertoe leidt dat er veel minder licht in zijn huis valt, wat in strijd is met het Bouwbesluit 2012. Er is daardoor minder zicht in de gang en de trap op de eerste verdieping, wat tot ongelukken kan leiden.
10.1.  De Afdeling stelt vast dat [appellant] dit betoog niet eerder heeft aangevoerd. Zoals de Afdeling hiervoor onder 9.1 heeft overwogen kunnen beroepsgronden in het omgevingsrecht niet voor het eerst in hoger beroep worden aangevoerd. Een uitzondering wordt gemaakt als uitgesloten is dat andere belanghebbenden daardoor worden benadeeld. Die uitzondering doet zich bij deze beroepsgrond niet voor. De Afdeling zal ook deze beroepsgrond dus niet inhoudelijk bespreken.
Fundering
11.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen geen reden te zien om aan de constructieve gegevens te twijfelen, omdat hij zijn stelling over de draagkracht en fundering niet heeft onderbouwd. Hij voert hiertoe aan dat het college in de omgevingsvergunning de eis heeft gesteld dat er een berekening moest komen waaruit blijkt dat de bestaande constructie inclusief fundering voldoet ten aanzien van de belastingen uit de extra bouwlaag en dat er voor de fundering een controle door middel van een draagkrachtberekening moest komen. Het rapport van het door [belanghebbende] ingeschakelde constructiebureau Broersma bevat echter geen draagkrachtberekening, aldus [appellant]. Het is aan het college om dat vast te stellen en daar alsnog om te vragen, en niet aan [appellant], zoals de rechtbank lijkt te overwegen.
[appellant] benadrukt het belang van deze gegevens door over de fundering het volgende aan te voeren. De gezamenlijke fundering van het betreffende huis is al meer dan 110 jaar oud, en bij het berekenen van de draagkracht moet rekening worden gehouden met de sterk wisselende grondwaterstanden en de invloed van optrekkend vocht in de fundering en muren van de panden. Hij verwijst daarbij naar gegevens van de website www.funderingsrisico.nl, naar grondwaterpeilingen op de website Munisense open data portal en op publicaties van het Kenniscentrum Aanpak Funderingsproblematiek.
11.1.  De rechtbank heeft onder 6.1 overwogen dat ter zitting door het college en [belanghebbende] is toegelicht dat de berekeningen zijn gemaakt door bouwkundig ingenieur Broersma Bouwadvies en dat die zijn opgestuurd naar het college. De nadere constructieve gegevens zijn door het college akkoord bevonden. De rechtbank ziet geen reden om aan de constructieve gegevens te twijfelen nu [appellant] zijn stelling over de draagkracht en fundering niet heeft onderbouwd.
11.2.  In de omgevingsvergunning staat dat voldoende aannemelijk is gemaakt dat voldaan wordt aan de beoordelingsgronden van het Bouwbesluit 2012.
In de omgevingsvergunning is het volgende voorschrift opgenomen:
"Artikel 2.1, 2.2 en 2.7 Nader in te dienen constructieve gegevens
De hierna genoemde gegevens van de constructie en de bouwveiligheid moeten minimaal drie weken voor uitvoering worden ingediend.
[…]
- de constructietekeningen en berekeningen;
noot: Inclusief verankeringen en aansluitdetails
- de gegevens van de fundering;
- een berekening waaruit blijkt dat de bestaande constructie inclusief fundering voldoet met betrekking tot de belastingen uit de extra bouwlaag;
noot: Voor de fundering een controle middels een draagkrachtberekening
- een verantwoording van de stabiliteit van de dakopbouw;
- een controleberekening van de bestaande dakvloer waaruit blijkt dat deze weerstand kan bieden aan de verhoogde belastingen;
- een detailtekening en berekening van de verankering van de dakopbouw op de bestaande woning;
- een berekening van het balkonhek en de bevestiging op de onderliggende constructie;
Deze gegevens dienen te zijn goedgekeurd voordat met de uitvoering wordt begonnen."
11.3.  De Afdeling ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of het college met toepassing van artikel 2.7, eerste lid, onder a, van de Regeling omgevingsrecht (hierna: Mor) heeft mogen toestaan dat [belanghebbende] de gegevens van de fundering en de constructieberekening met betrekking tot de fundering later mocht aanleveren. De Afdeling overweegt hierover als volgt.
11.4.  Artikel 2.7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Mor luidt:
"In de vergunning voor een bouwactiviteit wordt, indien de aanvrager een verzoek tot latere aanlevering heeft ingediend, bepaald dat de volgende gegevens en bescheiden uiterlijk binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de desbetreffende handeling worden overgelegd: gegevens en bescheiden met betrekking tot belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) en de uiterste grenstoestand van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk alsmede van het bouwwerk als geheel, voor zover het niet de hoofdlijn van de constructie dan wel het constructieprincipe betreft."
Het tweede lid, aanhef en onder a en b, luidt:
"Het eerste lid is niet van toepassing voor zover de gegevens en bescheiden betrekking hebben op tekeningen of berekeningen waaruit het constructieprincipe blijkt voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, voor de bestaande situatie. Dit betreft:
a. tekeningen van de definitieve hoofdopzet van de constructie van alle verdiepingen inclusief globale maatvoering;
b. schematisch funderingsoverzicht of palenplan met globale plaatsing, aantallen en paalpuntniveaus, inclusief globaal grondonderzoek waaruit de draagkracht van de ondergrond blijkt;"
11.5.  Artikel 2.7 van de Mor biedt de aanvrager de mogelijkheid om bepaalde gegevens uiterlijk binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de desbetreffende handeling te overleggen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 17 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:112, onder 4.1, moet er op het moment van vergunningverlening echter wel duidelijkheid bestaan over de hoofdlijn van de constructie. Het is aan het college om te beoordelen of er voldoende gegevens en stukken bij de aanvraag zijn ingediend om een besluit op de aanvraag te nemen. De toets aan het Bouwbesluit 2012 die het college moet uitvoeren is een aannemelijkheidstoets. Het college komt beoordelingsvrijheid toe bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit wordt voldaan.
11.6.  De Afdeling stelt vast dat [belanghebbende] bij de aanvraag van 29 juni 2020 tekeningen heeft overgelegd met onder andere de maatvoering en materiaalgebruik voor het bouwplan. De Afdeling overweegt dat de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden geen kenbare informatie over de fundering en de draagkracht daarvan bevatten. Het college heeft in dit geval met de gegevens waarover hij beschikte daarom niet aannemelijk kunnen achten dat het bouwplan, wat betreft de hoofdlijn van de constructie dan wel het constructieprincipe, aan het Bouwbesluit 2012 voldoet. Op grond van artikel 2.7 van de Mor mogen die gegevens en bescheiden niet op een later moment worden aangeleverd. Het college heeft daarom ten onrechte toegestaan dat [belanghebbende] deze gegevens uiterlijk binnen een termijn van drie weken voor de start van de uitvoering van de bouw overlegt. In het besluit op bezwaar van 3 mei 2021 is de omgevingsvergunning ook op dit punt in stand gelaten. Pas daarna, hangende het beroep bij de rechtbank, is het rapport "Statische berekening, verbouwing woonhuis [locatie A] Den Haag" (hierna: het rapport) van Broersma Bouwadvies van 23 augustus 2021 bij het college ingediend. De rechtbank heeft dit ten onrechte niet onderkend.
Het betoog slaagt.
Evidente privaatrechtelijke belemmering
12.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een beoordeling van een evidente privaatrechtelijke belemmering niet mogelijk is, omdat het verlenen van de omgevingsvergunning door het college een gebonden beschikking betreft. Hij voert hiertoe aan dat de beslissing van het college om een omgevingsvergunning te verlenen door de verschillende gebreken die eraan kleven niet als een gebonden beschikking kan worden beschouwd.
12.1.  Gelet op het feit dat een eventueel herstel van het gebrek als genoemd in 7.2, waartoe de Afdeling het college hierna een opdracht geeft, van invloed kan zijn op het oordeel over de beroepsgrond van [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat een beoordeling van een evidente privaatrechtelijke belemmering niet mogelijk is, zal de Afdeling deze beroepsgrond niet in deze tussenuitspraak, maar in de einduitspraak behandelen.
Conclusie
13.     Gelet op wat de Afdeling onder 7.2 en 11.6 heeft overwogen, is het besluit van 3 mei 2021 in strijd met artikel 7:12, eerste lid van de Awb genomen. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
14.     Met het oog op een spoedige beslechting van het geschil ziet de Afdeling zich gesteld voor de vraag of het college met het door [belanghebbende] alsnog overgelegde rapport het onder 11.6 vastgestelde gebrek al heeft hersteld. De Afdeling overweegt hierover als volgt.
14.1.  In het rapport staat alleen dat er geen bouwlagen worden toegevoegd en dat de bestaande fundering is uitgevoerd voor drie bouwlagen. Ook is daarbij een bouwtekening gevoegd. Een kenbare controle van de draagkracht van de fundering middels een draagkrachtberekening bevat het rapport echter niet, terwijl het college zo’n berekening wel nodig achtte omdat daarover in de omgevingsvergunning een specifiek voorschrift is opgenomen. Het college heeft dus naar het oordeel van de Afdeling ook met de in het rapport aangeleverde gegevens niet aannemelijk kunnen achten dat het bouwplan, wat betreft de hoofdlijn van de constructie dan wel het constructieprincipe, aan het Bouwbesluit 2012 voldoet. Het gebrek in het besluit van 3 mei 2021 is in zoverre met het rapport dus nog niet hersteld.
15.     Op grond van artikel 8:51d van de Awb draagt de Afdeling het college op om binnen 18 weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van wat hiervoor is overwogen, de onder 7.2 en 11.6 vastgestelde gebreken te herstellen, door:
- te toetsen of het bouwplan in overeenstemming is met artikel 34.1 van de regels van het bestemmingsplan "Regentesse-/Valkenboskwartier (Integrale herziening)" en dat deugdelijk te onderbouwen;
- te toetsen of het aannemelijk is dat het bouwplan aan het Bouwbesluit 2012 voldoet door inzichtelijk te maken of de fundering wat betreft de draagkracht is berekend op de dakuitbouw;
dan wel een gewijzigd of een nieuw besluit te nemen.
Het college moet de Afdeling en de andere partijen de uitkomst meedelen en een eventueel gewijzigd of nieuw besluit zo spoedig mogelijk op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen.
Proceskosten en griffierecht
16.     In de einduitspraak zal worden beslist over de vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van Den Haag op om binnen 18 weken na verzending van deze tussenuitspraak:
-         met inachtneming van overweging 7.2, 11.6 en 15 de daar omschreven gebreken in het besluit van 3 mei 2021 te herstellen, dan wel een gewijzigd of nieuw besluit te nemen en;
-         de Afdeling, [appellant] en [belanghebbende], de uitkomst mee te delen en een gewijzigd of een nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.J.M.A. Wolvers-Poppelaars, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Wolvers-Poppelaars
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3:9
Indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, dient het bestuursorgaan zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. Daarbij wordt, indien ingevolge artikel 7:3 van het horen is afgezien, tevens aangegeven op welke grond dat is geschied.
[…]
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
[…]
Artikel 2.10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
[…]