ECLI:NL:RVS:2025:442

Raad van State

Datum uitspraak
5 februari 2025
Publicatiedatum
5 februari 2025
Zaaknummer
202301807/1/A2 en 202301808/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bekostiging experiment samenwerking regulier en speciaal onderwijs door staatssecretaris

Op 5 februari 2025 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Alterius en de Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg (SVOPL) enerzijds en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap anderzijds. De zaak betreft de afwijzing van een gezamenlijke aanvraag van de stichtingen voor bekostiging van een experiment gericht op samenwerking tussen regulier en speciaal onderwijs. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris op basis van de beleidsregel experimenten samenwerking regulier en speciaal onderwijs 2020, die vereist dat de samenwerking gericht moet zijn op volledige integratie van leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs (vso) in het regulier onderwijs. De stichtingen voerden aan dat zij tegen wettelijke beperkingen aanliepen en dat hun samenwerking niet tot volledige integratie leidde, maar dat de prikkelarme afdeling op het Bernardinuscollege juist een tussenstap was naar integratie. De staatssecretaris stelde dat de samenwerking niet voldeed aan de voorwaarden van de beleidsregel, omdat niet alle leerlingen van de Buitenhof, inclusief vmbo-leerlingen, betrokken waren bij het experiment. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris de aanvraag had moeten honoreren, omdat de voorwaarde van volledige integratie in dit geval onevenredig was. De besluiten van de staatssecretaris werden vernietigd en hij werd opgedragen een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van de stichtingen.

Uitspraak

202301807/1/A2 en 202301808/1/A2.
Datum uitspraak: 5 februari 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in de gedingen tussen:
de Stichting Alterius en de Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg (hierna: SVOPL) (hierna gezamenlijk: de stichtingen), beide gevestigd in Heerlen,
appellanten,
en
de minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs (hierna: de minister) thans: de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de staatssecretaris),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 25 augustus 2022 heeft de minister de gezamenlijke aanvraag van de SVOPL en de Stichting Alterius om bekostiging van een experiment samenwerking regulier en speciaal onderwijs afgewezen.
Bij besluiten van 8 februari 2023 heeft de minister de door de Stichting Alterius en de SVOPL hiertegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten hebben de Stichting Alterius en de SVOPL beroepen ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 31 oktober 2024, waar de Stichting Alterius, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de SVOPL, vertegenwoordigd door [gemachtigde], beiden vergezeld van mr. H.A.A. Berendsen, advocaat in Heerlen, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. M. Kempen en J. Arkensteijn, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Onder de staatssecretaris wordt hierna tevens verstaan: de minister.
2.       De Stichting Alterius is het bevoegd gezag van De Buitenhof, een school met vestigingen in Heerlen en Maastricht voor voortgezet speciaal onderwijs (hierna: vso) in het vmbo en havo. De SVOPL is het bevoegd gezag van het Bernardinuscollege te Heerlen. Het Bernardinuscollege is een reguliere scholengemeenschap in het voortgezet onderwijs (hierna: vo) met drie scholen - gymnasium, atheneum en havo.
3.       De Buitenhof en het Bernardinuscollege zijn gaan samenwerken, met het doel dat de havoleerlingen uit het vso van De Buitenhof steeds meer gaan deelnemen aan en integreren in het vo van de scholen van het Bernardinuscollege. Deze leerlingen kampen hoofdzakelijk met internaliserende psychische problematiek. In het kader van de samenwerking volgen deze leerlingen van De Buitenhof vanaf de brugklas onderwijs in het gebouw van het Bernardinuscollege. In het Bernardinuscollege is een prikkelarme afdeling ingericht ten behoeve van de integratie van deze leerlingen. Zij volgen onderwijs van zowel docenten van De Buitenhof als onderwijs van personeelsleden van het Bernardinuscollege op havo- en vwo-niveau en bereiden zich stapsgewijs voor op een overstap naar het reguliere onderwijs van het Bernardinuscollege. Een aantal leerlingen is het inmiddels gelukt om de overstap volledig te maken.
Aanvraag
4.       Volgens de stichtingen lopen zij in hun samenwerking op tegen beperkingen voortvloeiend uit de wetgeving. Om die reden hebben zij op 31 mei 2022 een gezamenlijke aanvraag gedaan in het kader van de op artikel 2 van de Experimentenwet gebaseerde Beleidsregel experimenten samenwerking regulier en speciaal onderwijs 2020 (hierna: de beleidsregel 2020). De stichtingen zouden bij honorering van hun aanvraag hun samenwerking kunnen voortzetten en daarvoor beide bekostiging van de staatssecretaris ontvangen.
Besluiten van de staatssecretaris
5.       In zijn besluiten van 25 augustus 2022 en 8 februari 2023 heeft de staatssecretaris geconcludeerd dat de aanvraag niet voldoet aan artikel 2, artikel 3 en artikel 4, eerste lid, van de beleidsregel 2020. Hij heeft erop gewezen dat in de toelichting van de beleidsregel 2020 weliswaar is opgenomen dat deelnemende scholen niet langer verplicht zijn om gedurende het experiment te fuseren. Volledige integratie is echter, aldus de staatssecretaris, nog steeds de uiteindelijke doelstelling van de beleidsregel.
6.       De staatssecretaris heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de samenwerking van de stichtingen niet leidt tot volledige integratie van de scholen. De staatssecretaris heeft verder gesteld dat de stichtingen zich er niet op richten alle vso-leerlingen volledig te integreren in het onderwijs op het Bernardinuscollege. Van integratie, zoals bedoeld in de beleidsregel 2020, is geen sprake omdat er een prikkelarme afdeling in het Bernardinuscollege is ingericht voor de leerlingen van De Buitenhof. In deze aparte afdeling krijgen de leerlingen van De Buitenhof les, totdat er op individuele basis een overstap mogelijk is naar het Bernardinuscollege. Bovendien geldt de samenwerking alleen voor de havoleerlingen en niet voor de andere vso-leerlingen, die vmbo volgen op de vestiging van De Buitenhof aan de Kloosterkensweg 6.
7.       De staatssecretaris heeft er daarnaast op gewezen dat er andere mogelijkheden zijn voor de samenwerking binnen de huidige wet- en regelgeving, zoals symbiose op grond van artikel 24 van de Wet op de Expertisecentra (hierna: de Wec). De Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) hanteert daarbij een richtlijn van 60:40, wat betekent dat 60% van onderwijstijd kan worden gegeven op een andere school en 40% op de eigen school. De staatssecretaris heeft erop gewezen dat de inspectie hiervan kan afwijken en dat dus ook de stichtingen daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen als de leerlingen meer dan 60% van de tijd op het Bernardinuscollege onderwijs volgen.
Beroep en de beoordeling daarvan
Verloop van de zaak
8.       Nadat de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag bij besluit op bezwaar van 8 februari 2023 in stand heeft gelaten hebben de stichtingen hun samenwerking voortgezet. De deelnemende vso-leerlingen van De Buitenhof zijn ingeschreven als vo-leerlingen van het Bernardinuscollege. De SVOPL ontving hiervoor dus alleen de reguliere bekostiging voor vo-leerlingen, en niet de beduidend hogere bekostiging voor vso-leerlingen. Daarnaast is de ondersteuning van de vso-leerlingen door deskundigen van De Buitenhof op het Bernardinuscollege deels door de stichtingen en deels door het samenwerkingsverband gefinancierd.
9.       In geschil is of de staatssecretaris de aanvraag van het experiment had moeten honoreren en de bekostiging hiervan voor zijn rekening had moeten nemen.
10.     In zijn brief aan de Tweede Kamer van 17 maart 2023 heeft de staatssecretaris aangekondigd de beleidsregel 2020 te verruimen en die te vervangen voor een nieuwe regeling in het voorjaar van 2024 (zie Kamerstukken II 2022/23, 31 497, nr. 446, p. 9). Op 22 juni 2024 is de beleidsregel 2020 vervallen en is de Beleidsregel experiment inclusieve leeromgeving 2024 (hierna: beleidsregel 2024) in werking getreden. De beleidsregel 2024 bevat niet langer de voorwaarde dat het experiment gericht moet zijn op volledige integratie van het vso in het vo. In de toelichting van de beleidsregel 2024 staat daarnaast dat het experiment ook ruimte biedt voor het integreren van een deel van de leerlingen uit het vso, bijvoorbeeld slechts van vso-leerlingen met een bepaald uitstroomprofiel.
11.     De staatssecretaris heeft ter zitting van de Afdeling zijn grote waardering voor de samenwerking van de stichtingen uitgesproken en opgemerkt dat die op het eerste oog voldoet aan de beleidsregel 2024 en hij een aanvraag, ingediend vóór 1 december 2024, op basis daarvan welwillend en voortvarend zal behandelen. De bekostiging van de staatssecretaris zou, in geval van inwilliging van de aanvraag, ingaan op 1 augustus 2025. Een positieve beslissing op de aanvraag zou dus geen betrekking hebben op de bekostiging van het experiment vóór 1 augustus 2025.
Volledige integratie
12.     In artikel 2 van de beleidsregel 2020 staat dat het doel van een experiment is om te onderzoeken in hoeverre het samenvoegen van leerlingenstromen bijdraagt aan het verbeteren van de kwaliteit van de onderwijsondersteuning in het primair onderwijs of voortgezet onderwijs en aan een grotere toegankelijkheid van het primair onderwijs of voortgezet onderwijs voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte. Het gericht zijn op volledige integratie van het aangeboden onderwijs door scholen die samenwerken in een gezamenlijk experiment is, zo blijkt uit de beleidsregel 2020, een voorwaarde om voornoemd doel te behalen.
13.     Er zijn twee geschilpunten over de voorwaarde van het gericht zijn op volledige integratie als bedoeld in de beleidsregel 2020. Ten eerste verschillen partijen van mening over de betekenis van de ‘prikkelarme afdeling’ op het Bernardinuscollege. Ten tweede verschillen partijen van mening over de gevolgen van het feit dat de vmbo-leerlingen van De Buitenhof niet meedoen aan het experiment. De Afdeling zal hierna ingaan op beide geschilpunten.
Prikkelarme afdeling
13.1.  In hun bezwaren hebben de stichtingen gesteld dat het de bedoeling is dat onderwijs wordt gegeven in één gebouw, waarbij flexibel kan worden ingespeeld op de onderwijsbehoeften van de leerlingen uit het vso, zodat zij op een veilige manier naar regulier onderwijs begeleid kunnen worden. Het doel is om deze leerlingen op gefaseerde wijze, maar uiteindelijk structureel, samen met de andere leerlingen van het Bernardinuscollege onderwijs te geven. In beroep hebben de stichtingen daaraan toegevoegd dat vanwege de individuele ondersteuningsbehoefte van deze specifieke groep leerlingen een zorgvuldige en geleidelijke instroom in het vo noodzakelijk is, onder andere met behulp van de prikkelarme afdeling. Volgens de stichtingen is het niet realistisch en niet in het belang van de vso-leerlingen om hen in één keer in een vo-klas te plaatsen. Voor iedere vso-leerling is een individueel plan opgesteld, waarbij de één sneller kan overgaan dan de ander. Bovendien hebben sommige leerlingen een geleidelijke instroom nodig, door tijdelijk te beginnen in of terug te kunnen vallen op de prikkelarme afdeling. Ook komt het voor dat reguliere vo-leerlingen tijdelijk geplaatst worden in de prikkelarme afdeling als dat voor hen nodig blijkt. Volgens de stichtingen moet de prikkelarme afdeling dan ook niet gezien worden als een scheiding tussen vso- en vo-leerlingen, maar als een instrument om uiteindelijk een volledige integratie te kunnen bereiken. De stichtingen hebben verder toegelicht dat vso- en vo-leerlingen gezamenlijk, binnen én buiten de klas, naar de school gaan.
13.1.1.         Met de stichtingen ziet de Afdeling niet in waarom het inrichten van een prikkelarme afdeling op zichzelf in strijd zou zijn met de voorwaarde van het gericht zijn op volledige integratie. Juist omdat het vo en het vso tot op heden gescheiden onderwijsvormen zijn, ligt het in de rede dat vso-leerlingen niet altijd onmiddellijk in een vo-klas gezet kunnen worden en dat een tussenstap, zoals een prikkelarme afdeling, een methode kan zijn om volledige integratie te bereiken. De staatssecretaris heeft zich daarom redelijkerwijs niet op het standpunt kunnen stellen dat het instellen van de prikkelarme afdeling in strijd is met de voorwaarde dat de samenwerking gericht moet zijn op volledige integratie.
Vmbo-leerlingen
13.2.  In bezwaar en beroep hebben de stichtingen aangevoerd dat de vmbo-leerlingen van De Buitenhof niet in de samenwerking zijn betrokken omdat het Bernardinuscollege geen vmbo-onderwijs aanbiedt. De vmbo-leerlingen van De Buitenhof kunnen daarom niet worden geïntegreerd in het vo van het Bernardinuscollege en evenmin deelnemen aan het experiment. De staatssecretaris heeft niet onderbouwd waarom het noodzakelijk is dat alle uitstroomprofielen van leerlingen aan de vso-instelling mee moeten doen aan het experiment om het doel van de beleidsregel 2020 te bereiken. Het is volgens de stichtingen niet uit te leggen en onevenredig dat zij om die reden worden uitgesloten van bekostiging van het experiment door de staatssecretaris.
13.2.1.         In zijn besluiten van 8 februari 2023 en in zijn verweer is de staatssecretaris ervan uitgegaan dat de voorwaarde van het gericht zijn op volledige integratie van het vso en vo, als bedoeld in artikel 2 en artikel 4, eerste lid, onder b, van de beleidsregel 2020, ziet op alle uitstroomprofielen (in dit geval vmbo en havo) die op de vso-school aangeboden worden. Daarmee zou uitgesloten zijn dat het gericht zijn op volledige integratie enkel kan zien op één uitstroomprofiel, zoals in dit geval havo.
13.2.2.         Naar het oordeel van de Afdeling had de staatssecretaris echter, voor zover de voorwaarde ziet op het integreren van de vmbo-leerlingen van De Buitenhof in het vo van het Bernardinuscollege, in dit geval aanleiding moeten zien om van de voorwaarde af te wijken op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Het was voor de stichtingen niet mogelijk om de vmbo-leerlingen te integreren in het vo van het Bernardinuscollege, omdat het Bernardinuscollege geen vmbo aanbiedt. Van de SVOPL kon ook niet verwacht worden dat zij zou beginnen met het aanbod van vmbo op het Bernardinuscollege aan leerlingen die nog in het vo geïntegreerd moeten worden alleen om integratie van leerlingen met het profiel havo mogelijk te maken.
13.2.3.         De staatssecretaris heeft ter zitting voorgesteld dat de stichtingen wellicht een derde partner hadden kunnen vinden voor het experiment, om de vmbo-leerlingen van De Buitenhof te kunnen integreren in het vo. Het is onduidelijk hoe de staatssecretaris dat voor zich zou zien alleen al omdat het hier ging om een, ten tijde van het besluit van 8 februari 2023, experimentele samenwerking. Partijen, inclusief de staatssecretaris, zijn het er bovendien over eens dat de bestaande samenwerking van de twee stichtingen al zeer uitdagend is. Een derde partij zou dat nog lastiger maken.
13.2.4.         De samenwerking kon slechts doorgang vinden met de financiering ervan door de scholen en het samenwerkingsverband, uit middelen die oorspronkelijk bestemd waren voor andere doelen. Verder is duidelijk dat de samenwerking in lijn is met de doelstelling als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder a en b, van de beleidsregel 2020. De Afdeling is daarom van oordeel dat de toepassing van de voorwaarde van volledige integratie, voor zover die ziet op de vmbo-leerlingen van De Buitenhof, in dit geval gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot het doel van de beleidsregel 2020. De Afdeling ziet steun voor haar oordeel in de toelichting van de beleidsregel 2024, waarin staat dat nu ook integratie van alleen leerlingen met een bepaald uitstroomprofiel thans in aanmerking komen voor bekostiging.
13.2.5.         Het betoog slaagt.
13.3.  Ten overvloede overweegt de Afdeling ten aanzien van de mogelijkheid om een symbioseovereenkomst aan te gaan op grond van artikel 24 van de Wec, waarop de staatssecretaris in zijn besluit en verweer heeft gewezen als mogelijk alternatief, het volgende. Op grond van deze bepaling zou een deel van het schoolplan van De Buitenhof ten aanzien van specifieke vso-leerlingen uitgevoerd kunnen worden in het vo van het Bernardinuscollege. Deze bepaling is evenwel niet geschikt voor de samenwerking van de Stichting Alterius en de SVOPL, alleen al omdat de doelstelling van die samenwerking is dat de deelnemende vso-leerlingen - in lijn met de beleidsregel 2020 - op termijn volledig integreren in het vo van het Bernardinuscollege.
Conclusie
14.     De beroepen zijn gegrond. De besluiten van de staatssecretaris zullen worden vernietigd. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op bezwaren nemen met inachtneming van wat onder 8 tot en met 13.2.4 is overwogen. De Afdeling zal daarvoor een termijn stellen.
15.     De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden. Deze zaken zijn samenhangend als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarvoor één proceskostenvergoeding wordt toegekend.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart de beroepen gegrond;
II.       vernietigt de besluiten van de staatssecretaris voor Primair en Voortgezet Onderwijs van 8 februari 2023, kenmerken BC2200915/1 en BC2200858/1;
III.      draagt de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat hiervoor is overwogen een nieuw besluit op de bezwaren te nemen;
IV.     veroordeelt de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in de door de Stichting Alterius en de Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg in verband met de behandeling van de beroepen gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.814,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V.      gelast dat de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het door de Stichting Alterius betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt;
VI.     gelast dat de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het door de Stichting Voortgezet Onderwijs Parkstad Limburg betaalde griffierecht ten bedrage van € 365,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Daalder
voorzitter
w.g. Rijsdijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2025
705-1100
Bijlage
Experimentenwet onderwijs
Artikel 2
1. Indien het bevoegd gezag bij wijze van experiment onderwijs wenst te geven dat valt buiten de kaders van de afzonderlijke onderwijswetten, kan Onze Minister beslissen dat dit onderwijs uit de openbare kas wordt bekostigd.
2. Onze Minister maakt zijn beslissing op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid binnen negen maanden na ontvangst daarvan aan de aanvrager bekend.
3. Onze Minister beslist niet tot de bekostiging, bedoeld in het eerste lid, indien redelijkerwijs te verwachten is dat daardoor het leerlingenaantal van andere scholen in het voedingsgebied zodanig zal dalen dat hun voortbestaan wordt bedreigd.
4. Onze Minister draagt er zorg voor dat krachtens dit artikel genomen beslissingen waar mogelijk in overeenstemming zijn met het beginsel van een evenwichtig geheel van onderwijsvoorzieningen.
5. Een beslissing als bedoeld in het eerste lid, wordt gegeven voor een of meer tijdvakken, tezamen ten hoogste 10 jaren omvattend. Onze Minister kan de termijn van 10 jaren met ten hoogste 5 jaren verlengen.
6. De bekostiging krachtens het eerste lid kan voor de afloop van de daarvoor bepaalde termijn, worden beëindigd:
a. op een met redenen omkleed verzoek van het bevoegd gezag;
b. door Onze Minister indien niet meer wordt voldaan aan de regelen en voorwaarden, bedoeld in artikel 4, eerste lid;
c. door Onze Minister indien het experiment niet tot de daarmee beoogde doeleinden blijkt te leiden;
d. indien Onze Minister van oordeel is, dat voortzetting van het experiment niet in het belang van de leerlingen zou zijn.
Beleidsregel experimenten samenwerking regulier en speciaal onderwijs 2020
[Geldend van 1-8-2022 t/m 21-6-2024]
Artikel 2
Deze beleidsregel maakt het mogelijk om te experimenteren met een vergaande mate van samenwerking in het bieden van onderwijs tussen het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs, gericht op een volledige integratie daarvan op de betrokken scholen. Het doel daarvan is onderzoeken in hoeverre het samenvoegen van leerlingenstromen bijdraagt aan:
a. het verbeteren van de kwaliteit van de onderwijsondersteuning in het primair onderwijs of voortgezet onderwijs; en
b. een grotere toegankelijkheid van het primair onderwijs of voortgezet onderwijs voor leerlingen met een extra ondersteuningsbehoefte.
Artikel 3
1. In afwijking van artikel 24 van de WEC kan gedurende het experiment, met behoud van de bekostiging, het gehele schoolplan voor zover het betrekking heeft op het speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs worden uitgevoerd door een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor voortgezet onderwijs.
[…]
Artikel 4
1. Een aanvraag voor deelname aan het experiment als bedoeld in deze beleidsregel, kan worden gedaan door:
a. Het bevoegd gezag van basisscholen, speciale scholen voor basisonderwijs en scholen of instellingen voor speciaal onderwijs die zich richten op volledige integratie van het speciaal onderwijs of speciaal basisonderwijs op de basisschool en daarop vooruitlopend alle leerlingen van de speciale school voor basisonderwijs of school of instelling voor speciaal onderwijs, onderwijs willen laten volgen op de basisschool; of
b. Het bevoegd gezag van scholen voor voortgezet onderwijs en scholen of instellingen voor voortgezet speciaal onderwijs die zich richten op volledige integratie van het voortgezet speciaal onderwijs op de school voor voortgezet onderwijs en daarop vooruitlopend alle leerlingen van de school voor voortgezet speciaal onderwijs of vso-locatie onderwijs willen laten volgen op de school voor voortgezet onderwijs.
c. Het bevoegd gezag van basisscholen, scholen voor voortgezet onderwijs en instellingen of scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, die toe willen naar een volledige integratie van het speciaal onderwijs op de basisschool en het voortgezet speciaal onderwijs op de school voor voortgezet onderwijs en daarop vooruitlopend alle leerlingen van het so-gedeelte van een instelling of het so-gedeelte van een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs willen laten volgen op de basisschool en alle leerlingen van het vso-gedeelte van een instellingen of het vso-gedeelte van een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs willen laten volgen op de school voor voortgezet onderwijs, kunnen bij de minister een aanvraag doen voor een experiment als bedoeld in deze beleidsregel.
Beleidsregel experiment inclusieve leeromgeving 2024
[Geldend van 22-6-2024 t/m heden]
Artikel 2
Het experiment is gericht op de sociale en onderwijskundige inclusie van leerlingen vanuit het gespecialiseerd onderwijs in het regulier onderwijs middels het zo veel mogelijk integreren van het speciaal onderwijs of speciaal basisonderwijs in het regulier basisonderwijs, van het speciaal onderwijs in het speciaal basisonderwijs en van het voortgezet speciaal onderwijs in het voortgezet onderwijs. Het doel van het experiment is te onderzoeken:
a. hoe het onderwijs organisatorisch en onderwijskundig ingericht wordt op de scholen waar de leerlingen in het kader van het experiment onderwijs gaan volgen;
b. welke variabelen in positieve zin bijgedragen hebben aan de inclusie van leerlingen.
c. welk effect het integreren van voorzieningen heeft op de ontwikkeling van de leerlingen van de scholen en instellingen die deelnemen aan het experiment;
d. in hoeverre het integreren van voorzieningen bijdraagt aan de sociale en onderwijskundige inclusie van de leerlingen van de scholen of instellingen die deelnemen aan het experiment; en
e. welke knelpunten worden ervaren.
Wet op de expertisecentra
[Geldend van 1-1-2023 t/m 8-7-23]
Artikel 24
1. Een deel van een schoolplan kan voor zover het betrekking heeft op speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, en artikel 14a, eerste lid, onderdeel a, worden uitgevoerd door een andere school, een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor voortgezet onderwijs of een instelling voor educatie en beroepsonderwijs.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de uitvoering van het eerste lid alsmede omtrent de aard en de eisen aan de voorzieningen, bedoeld in het eerste lid.
[…]
Artikel 172
1. Met het oog op verbetering van de kwaliteit, toegankelijkheid of doelmatigheid van het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs kan bij wijze van experiment bij algemene maatregel van bestuur worden afgeweken van titel I, artikelen 1 en 2, titel II, afdeling 1, afdeling 2, artikelen 50 en 51, en titel IV, afdelingen 1, 2 en 4 en afdeling 5, paragraaf 1, afdeling 6, paragraaf 2, en afdeling 7, artikelen 133 tot en met 137 en artikel 140, van de wet.
2. In geval van toepassing van het eerste lid wordt bij algemene maatregel van bestuur in elk geval bepaald:
a. het doel van het experiment,
b. op welke wijze van welke in het eerste lid bedoelde voorschriften wordt afgeweken,
c. de duur van het experiment, en
d. op welke wijze en aan de hand van welke criteria de met het experiment beoogde effecten worden geëvalueerd.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de uitvoering van een experiment.
4. Een experiment duurt ten hoogste zes jaar, tenzij een langere duur gezien de bijzondere aard van het experiment noodzakelijk is. Alsdan wordt de duur van het experiment op ten hoogste acht jaar bepaald. Indien een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling, voordat een experiment is afgelopen, kan Onze Minister het experiment verlengen tot het tijdstip waarop het wetsvoorstel tot wet is verheven en in werking treedt.
5. Onze Minister zendt drie maanden voor het einde van de werkingsduur van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan de Staten-Generaal, een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, evenals een standpunt over de voortzetting van die algemene maatregel van bestuur, anders dan een voortzetting als experiment.
6. In verband met een experiment als bedoeld in het eerste lid, kan bij algemene maatregel van bestuur eveneens bij wijze van experiment worden afgeweken van artikel 1 van de Leerplichtwet 1969.
7. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op een samenwerkingsverband van een school met een school of instelling als bedoeld in artikel 1, een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, of een school als bedoeld in de Wet voortgezet onderwijs 2020. Bij samenwerking met een school of instelling kan voor die school of instelling respectievelijk worden afgeweken van hoofdstuk I, titel I, artikelen 1 en 2, titel II, afdeling 1 en titel IV, de afdelingen 4 en 5, afdeling 6, paragraaf 1 en afdeling 7, paragraaf 2, van de Wet op het primair onderwijs, en van de Wet voortgezet onderwijs 2020, met uitzondering van hoofdstuk 3, paragrafen 7 en 10, en de hoofdstukken 4, 6 en 9 van die wet. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, wordt geregeld welke bij of krachtens de wet, de Wet op het primair onderwijs, of de Wet voortgezet onderwijs 2020 vastgestelde voorschriften van toepassing of van overeenkomstige toepassing zijn op de samenwerking.
8. De voordracht voor de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.